|
Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
-schap, -skop, -schap, in samenstellingen: waterskop ‘waterschap’, bosskop ‘boodschap’ |
aaien, aaien, werkwoord, aaien |
aak, ääk, (Gunninks woordenlijst van 1908) aak |
aal, aol, 1. aal, paling; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: haal (waaraan de ketel boven het vuur hangt) |
aalfuik, aolfoeke, palingfuik |
aalkaar, aolskere, vistuig om paling te vangen |
aalnat, aolnat, jus van paling |
aalt, aalte, gier, urine van beesten |
aaltbak, aaltebak, kar waarmee de gier op het land wordt gebracht Ook: aaltekaore |
aalten, aalten, (Kampereiland, Kamperveen) gier over het land brengen |
aaltkar, aaltekaore, zie aaltebak |
aaltkelder, aaltekelder, (Kampereiland, Kamperveen) gierput |
aambeeld, ambeeld, aanbeeld, aambeeld |
aamborstig, amböstig, aamborstig |
aan, an, aan. Ik bin d’r an toe ‘ik ben bijna klaar’ |
aanbakken, anbakken, aanbakken, vastkleven. Gunninks woordenlijst van 1908: De snee bakt an ‘de sneeuw kleeft, hangt aan’ |
aanbelanden, anbelanden, betreffen. Wat mien zeune anbelandt... ‘wat mijn zoon betreft...’ |
aanbrengen, anbrengen, aanbrengen |
aanbuiten, anbuten, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) aanleggen van een vuur |
aandacht, andacht, aandacht |
aandeel, andeel, aandeel |
aandenken, andenken, zie gedachtenisse |
aandijen, andi’jen, aangroeien |
aandoenlijk, andoenlijk, andoonlijk, aandoenlijk. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: andoonlijk (Kamperveen) |
aandraaien, andreien, andrèèien, aandraaien. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: andrèèien |
aandrijten, andrieten, aansloffen. Döör kwam ie andrieten ‘daar kwam hij aansloffen’ |
aandrijven, andrîêven, aandrijven |
aaneten, an-eten, opschieten met eten |
aanfiedelen, anfiedelen, (Kampereiland, Kamperveen) opschieten |
aanfietsen, anfietsen, doorzetten |
aangaan, angaon, tekeergaan. Eur det ärme dier tòch ies angaon ‘hoor dat arme dier toch eens tekeergaan’ |
aangebrand, an-ebrand, an-ebraand, (Kampen) 1. aangebrand (lett.); 2. driftig, prikkelbaar. Ook: an-ebraand (Kampereiland, Kamperveen) |
aangedaan, an-edaon, aangedaan. Ze is an-edaon ‘ze is ontroerd’, ook: ‘ze heeft verdriet’ |
aangemaakt, an-emäkt, (Gunninks woordenlijst van 1908) opgescheept |
aangeschoten, an-eskeuten, een beetje dronken |
aangeven, angeven, aangeven |
aanhalen, an-alen, 1. aanhalen. Döör bi-j mee an-aald ‘daar zit je lelijk mee opgescheept’; 2. te betekenen hebben. Det aalt niks an ‘dat heeft niets te betekenen’ |
aanhogen, an-eugen, ophogen |
aanhouden, an-òllen, (Gunninks woordenlijst van 1908) aanhouden. Van een voorwerp dat stuk is of een dood dier zegt men: Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is bedörven um an te òllen |
aanketsen, ankätsen, 1. (iemand iets) wijs maken; 2. (iemand iets) aansmeren |
aankijken, ankieken, aankijken |
aanklungelen, anklungelen, op een domme of onhandige manier werken |
aankomeling, ankomelink, opgeschoten knul |
aankomen, ankomen, aankomen |
aanleggen, anlègen, aanleggen |
aanlengen, anlengen, verdunnen met water |
aanloop, anloop, aanloop |
aanlopen, anlopen, 1. aangaan bij; 2. vlugger lopen |
aanmaken, anmaken, 1. aanmaken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: voortmaken; 3. opschepen, in: Gunninks woordenlijst van 1908: iemand iets anmäken ‘iemand met iets opschepen’ |
aanmatigen, anmaotigen, aanmatigen, toe-eigenen |
aanmodderen, anmodderen, werken zonder plan |
aannemelijk, annemelijk, 1. aannemelijk; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: aardig |
aannemeling, annemelink, catechisant die belijdenis gaat doen |
aannemen, annemen, 1. aannemen; 2. toelaten als lidmaat van kerkgenootschap na onderzoek naar kennis van bijbel en geloofsleer van belijdeniscatechisanten |
aanneming, annemige, bijeenkomst waarin het annemen (2.) plaatsvindt |
aanpakken, anpakken, 1. aanpakken; 2. beslag leggen door een deurwaarder |
aanpijpen, anpiepen, (Gunninks woordenlijst van 1908) de pijp aansteken |
aanplakbord, anplakbörd, aanplakbord |
aanplakken, anplakken, aanplakken |
aanpraten, anpraoten, 1. aanpraten; 2. vriendelijk toespreken van een dier (Kampereiland, Kamperveen) |
aanpunten, anpunten, ergens een punt aan maken |
aanranden, anrannen, anranen, (Kampen) aanranden. Ook: anranen (Kampereiland, Kamperveen) |
aanschaffen, anskaffen, aanschaffen |
aanschieten, anskieten, anskîêten, (Kampen, Kamperveen) aanschieten. Ook: anskîêten (Kampereiland) |
aansgelijks, ansgelieks, zie insgelieks |
aanslaan, anslaon, 1. aanslaan; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: opsnijden |
aanslag, anslag, aanslag |
aanspannen, anspannen, anspanen, anspännen, (Kampen) 1. aanspannen (van een proces); 2. inspannen van een paard voor de wagen. Ook: anspanen (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: anspännen |
aanspraak, anspraok, in: anspraok ebben ‘aanspraak, gezelschap hebben, iemand met wie je kunt praten’ |
aanspreken, anspreken, 1. aanspreken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: bezoeken (van een zieke) |
aanspreker, anspreker, zie anzegger |
aanstaan, anstaon, aanstaan, bevallen |
aanstaande, anstaonde, bijvoeglijk naamwoord, komende (zaterdag, bijv.) |
aanstaande, anstaonde, zelfstandig naamwoord, toekomstige echtgeno(o)t(e) |
aansteken, ansteken, aansteken |
aantammig, antammig, (Kampereiland, Kamperveen) aanhalig |
aantodden, antòdden, aanslepen |
aantrekkelijk, antrekkelijk, 1. aantrekkelijk; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: teergevoelig |
aantrekken, antrekken, 1. aantrekken; 2. aankleden. IJ ging netties an-etrökken de deure uut ‘hij ging netjes aangekleed de deur uit’ |
aanvaarden, anvaarden, aanvaarden |
aanvaren, anvaren, 1. aanvaren; 2. vlugger rijden |
aanvieten, anfieten, aanmanen om op te schieten |
aanvochten, anvochten, aanvochten: het bevochtigen van de tabaksbladen. Dit werd gedaan om de tabak goed verwerkbaar te maken. De bladen moesten niet te nat, maar ook niet te droog zijn |
aanwinnen, anwinnen, 1. toenemen, met name in gezondheid. Ik bin an oe ewunnen ‘je ziet er beter uit dan een tijdje geleden’; 2. ‘rijp’ worden van dieren, voor de geboorte van een jong |
aanwonderen, anwonderen, behelpen |
aanzeggen, anzègen, kennis geven van iemands overlijden |
aanzegger, anzegger, begrafenisondernemer (vroeger een buurman of goede vriend die de dood van iemand in de buurt ging mededelen). Ook: anspreker |
aanzien, anzîên, werkwoord, aanzien |
aanzien, anzîên, zelfstandig naamwoord, uiterlijk |
aanzoeten, anzûten, een (lichte) verslavende werking hebben. Det begint met ene börrel, maar det zûût zo an. |
aap, aap, aap. D’r is em een aap uut de konte evleugen ‘hij is uit zijn slof geschoten’, Anders is ’t altied: “Aap wat e-j mooie jongen” ‘anders spreek je altijd vleiend’ |
aar, aore, Gunninks woordenlijst van 1908: aar |
aard, öörd, aord, (Kampen) aard, karakter. Ook: aord (Kampereiland, Kamperveen) |
aardappel, eerappel, eerpel, (Kampen) aardappel. Dan eet ie maar eerappels met blote konten ‘dan eet je maar alleen aardappels’ (gezegd wanneer iemand de groente die op tafel staat niet lust). Ook: eerpel (Kampereiland, Kamperveen) |
aardappelbuik, eerappelboek, dikke buik |
aardbei, eerbeze, aardbei |
aarde, aarde, eerde, aarde. Ook: eerde |
aarden, aoren, (Gunninks woordenlijst van 1908) aarden |
aardig, öördig, aordig, aorig, (Kampen) 1. aardig; 2. eigenaardig. Ook: aordig (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: aorig. Een öördig (Kampen) / aordig (Kampereiland, Kamperveen) kuken, ‘een jong persoon met opvallend gedrag’, < |
aars, maas, (Gunninks woordenlijst van 1908) achterste, in: Gunninks woordenlijst van 1908: Lik mien de maas ‘je kunt me wat!’ |
abrikoos, abrikoze, abrikoos |
achroevendraaier, schrôêvendrèèier, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie skrôêvedreier |
acht, ach, zelfstandig naamwoord, acht. Ie mun d’r ach op geven ‘je moet erop letten’ |
acht, achte, ach, telwoord, acht. Ook: ach, alleen in samenstellingen, bijv. achentachentig. |
achtendeel, achendeel, (Gunninks woordenlijst van 1908) botervat met de inhoud van 20 kg boter |
achter, achter, achter. Achter woont ook vòlk ‘bij het schoonmaken moet je ook de hoekjes en gaatjes meenemen’ |
achteraan, achteran, achteraan |
achteraf, achteròf, achteraf |
achterbaks, achterbaks, achterbaks |
achterbuurt, achterbuurte, achterbuurt |
achterdeur, achterdeure, achterdeur |
achterdocht, achterdòcht, achterdocht |
achtereind, achterende, achterèènde, (Kampen) achtereind. Ook: achterèènde (Kampereiland, Kamperveen) |
achterhoofd, achtereufd, achterhoofd |
achterkeer, achterkeer, (Gunninks woordenlijst van 1908) achterstel van een boerenwagen |
achterlader, achterlader, (Gunninks woordenlijst van 1908) achterlaadgeweer |
achterland, achterland, achterlaand, (Kampen) achterland. Ook: achterlaand (Kampereiland, Kamperveen) |
achterna, achternao, achterna |
achternaam, achtername, achternaam |
achterom, achterumme, achterom |
achterrek, achterrekke, (Gunninks woordenlijst van 1908) krat |
achterruit, achterrute, achterruit |
achterstevoren, achersteveuren, achtersteveuren, achterstevoren |
achteruit, achteruut, achteruit |
achteruitboeren, achteruutboeren, achteruitgaan in zaken |
achthalf, achtalf, zeven en een half |
achthonderd, achtonderd, achthonderd |
achting, achtige, (Gunninks woordenlijst van 1908) achting |
adel, adel, adel |
adem, aosem, adem. Gunninks woordenlijst van 1908: Gien aosem geven ‘niets zeggen’ |
ader, öre, aore, (Kampen) ader. Ook: aore (Kampereiland, Kamperveen). |
advocaat, affekaot, advocaat. Dan neem ik wel een affekötien ‘dan neem ik wel een advocaatje’ |
af, òf, bijwoord, af |
afbasten, òfbästen, (Gunninks woordenlijst van 1908) afbasten (losmaken of loslaten van de bast) |
afbekken, òfbekken, brutale mond geven |
afbeulen, òfbeulen, afbeulen |
afbraak, òfbraoke, 1. afbraak; 2. bouwvallig huis |
afbranden, òfbrannen, òfbranen, (Kampen) afbranden. Ook: òfbranen (Kampereiland, Kamperveen) |
afbrokkelen, òfbròkkelen, afbrokkelen |
afdekken, òfdekken, 1. afdekken, ergens een dek(sel) overheen leggen; 2. rieten dak van een huis verwijderen; 3. pak slaag geven (Kampen). Ook: òfdöppen |
afdoppen, òfdöppen, pak slaag geven. Ook: òfdekken |
afdraaien, òfdreien, òfdrèèien, afdraaien. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: òfdrèèien |
afdraden, òfdraoden, òfdraon, (Kampen) afdraden van bonen. Ook: òfdraon (Kampereiland, Kamperveen) |
afdrinken, òfdrinken, door samen te drinken een geschil bijleggen |
afgaan, òfgaon, afgaan |
afgang, òfgank, 1. afgang; 2. ontlasting |
afgedraaid, òf-edreid, doodmoe |
afgelasten, òflassen, afgelasten |
afgelegd, òf-elegd, in: ’t òf-elegd ebben ‘verloren hebben bij een spel’ |
afgestompt, of-erstompt, (Gunninks woordenlijst van 1908) verbazend, zeer |
afgieten, òfgîêten, afgieten. Gunninks woordenlijst van 1908: De knòllen òfgîêten ‘wateren’ |
afgietsel, òfgîêtsel, afgietsel |
afgod, òfgòd, afgod |
afgrond, òfgrond, (Gunninks woordenlijst van 1908) afgrond |
afgunst, òfgunst, òfgeunst, (Kampen) afgunst. Ook: òfgeunst (Kampereiland, Kamperveen) |
afhaken, òfaoken, afhaken |
afhakken, òfakken, 1. afhakken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: afsnauwen (Kamperveen) |
afhalen, òfalen, 1. afhalen; 2. bonen van draden ontdoen |
afhandig, òfandig, òfändig, afhandig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: òfändig |
afhangen, òfangen, hellen, afhangen (timmermansuitdrukking) |
afjacht, òfjacht geven, een pak ransel geven |
afjatten, òfjatten, afstelen |
afkampen, òfkampen, afkraken |
afkoken, òfkoken, afkoken (tot kruim worden van aardappelen bij het koken) |
afkoker, òfkokers, afkokende aardappelen |
afleggen, òflègen, 1. afleggen van een dode; 2. afleggen; 3. et òflègen ‘het begeven’ |
afleiding, òfleidige, òfleiding, afleiding |
afniefelen, òfniffelen, òfniefelen, (Kampereiland, Kamperveen) ontfutselen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: òfniefelen |
afrafelen, òfrefelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) afrafelen |
afraffelen, òfraffelen, òfräffelen, in snel tempo een werk afmaken zonder te letten op de kwaliteit. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: òfräffelen |
aframmelen, òframmelen, (Kampen) afranselen. Ook: òfranselen (Kampereiland, Kamperveen) |
aframmeling, òframmeling, pak slaag |
afranselen, òfranselen, zie òframmelen |
africhten, òfrichten, 1. africhten; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: berispen |
afrollen, òfrollen, afrollen. Gunninks woordenlijst van 1908: Een deerne òfrollen ‘met een meisje in het hooi liggen vrijen’ |
afromen, òfromen, afromen |
afscheid, òfskeid, afscheid |
afscheren, òfskeren, afscheren |
afschieten, òfskieten, òfskîêten, (Kampen) afschieten. Ook: òfskîêten (Kampereiland, Kamperveen) |
afschotelen, òfsköttelen, òfschöddelen, 1. afschepen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: achterstellen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: òfschöddelen |
afschroeven, òfskrôêven, afschroeven |
afslaan, òfslaon, afslaan. Gunninks woordenlijst van 1908: Niks òfslaon as vlîêgen ‘alles aannemen’ |
afslijpen, òfsliepen, afslijpen |
afsnijden, òfsnieden, òfsnieën, òfsnîên, (Kampen) afsnijden. Ook: òfsnieën (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: òfsnîên |
afsoppen, òfsòppen, afsoppen |
afstand, òfstand, òfstaand, (Kampen) afstand. Ook: òfstaand (Kampereiland, Kamperveen) |
afsteken, òfsteken, roest afkrabben van een schip |
afstoffen, òfstòffen, afstoffen |
afstrijden, òfstrieden, òfstrîên, (Kampen, Kamperveen) ontstrijden. Ook: ontstrieden (Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: òfstrîên |
afvellen, òfvellen, villen |
afvoeren, òfvoeren, voor het naar bed gaan het vee verzorgen (controleren) (Kampereiland, Kamperveen) |
afvoeren, òfvoeren, afvoeren |
afweken, òfweken, òfwîêken, los weken. Ook: òfwîêken (Kampereiland) |
afzetten, òfzetten, afzetten |
afzetter, òfzetter, 1. afzetter; 2. dier dat te vroeg geboren wordt (Kampereiland, Kamperveen); 3. Gunninks woordenlijst van 1908: koe die te vroeg een kalf werpt |
akelig, äkelijk, (Gunninks woordenlijst van 1908) akelig |
akkefietje, akkefietien, akkefietje |
akker, akker, akker |
akkermannetje, akkermännegien, zwart-bonte kwikstaart |
al, al, al |
alarm, allärm, alläärm, alarm. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: alläärm |
Albert, Appien, zo wordt iemand die Albert heet vaak genoemd, bijv. in de uitdrukking: Ik bin gekke Appien niet ‘zo gek krijg je me niet’, en in het straatdeuntje: Appien met läppien met leertien veur ’t gat. / As Appien mut piesen wödt ’t leertien zo nat. |
algeheel niet, aggiesniet, agginniet, (Kampen) in het geheel niet. Dat dörf ie aggiesniet! ‘dat durf je niet eens!’. Ook: agginniet (Kampereiland, Kamperveen) |
alleen, alleend, allenig, alleen |
alleens, allies, alliens, om het even. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: alliens. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is mien alliens ‘het is mij hetzelfde’ |
allegaar, allegare, zie allemaole |
allegaartje, allegaartien, samenraapsel |
allemaal, allemaole, allemaal. Ook: allegare |
allemachtig, allemachtig, allemachtig |
allemogend, allemeugend, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) zeer, meest als uitroep gebruikt |
allengs, alleisie, alleinsie, 1. langzamerhand; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zachtjes aan. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: alleinsie |
allenig, allenig, zie alleend |
allerbarstend, allebästend, alderbässend, zeer, erg. Ook: alderbässend |
allerhande, allerande, diverse soorten koekjes door elkaar |
alles, alles, alles. Alles went, zelfs angen ‘je kunt overal aan wennen’, Alles kan, be-alve een skeet op een plänkien spiekeren, alles kan be-alve zand knuppen ‘alles kan, behalve het onmogelijke’ |
allez, allä, (Gunninks woordenlijst van 1908) aansporing, vgl. fra. allez |
almanak, almenak, almanak |
als, as, voegwoord, als |
als eraan toe, asterantoe, bar! geweldig! Gunninks woordenlijst van 1908: IJ lög asterantoe ‘hij liegt geweldig’ |
alsem, alsem, (Gunninks woordenlijst van 1908) alsem. Gunninks woordenlijst van 1908: Zo bitter as alsem |
alstublieft, astoeblief, alstublieft |
alt, alt, alt |
altaar, altaar, altaar |
altemet, allemits, (Kamperveen) soms |
altemet, altemet, altemit, 1. soms; 2. misschien. Ook: altemit (Kampen) |
altijd, altied, altijd. Ook: altoos |
altoos, altoos, zie altied |
aluin, alluun, aluin |
amandel, amandel, amandel |
amandel, mangel, mangels, keelamandel of neusamandel |
ambacht, ambacht, ambacht |
ambt, amt, ambt |
ambtenaar, amtenaar, ambtenaar |
Amerikaans opdragen, amerikaans opdragen, amerikaans opdragen: hierbij werd op de grondlaag een laagje dunne emailleverf gegoten, dat zich door lichte draaibewegingen zo over het oppervlak verdeelde dat afwisselend de grondkleur en de dekkleur te zien was. Na het branden ontstond een grijze tint, |
ammenooitniet, ammenooitniet, onder geen beding, daar begin ik niet aan! |
amper aan, amperan, anperan, nauwelijks. Ook: anperan |
ander, ander, aander, (Kampen) ander. Ook: aander (Kampereiland, Kamperveen) |
anderhalf, anderalf, aanderalf, (Kampen) anderhalf. Ook: aanderalf (Kampereiland, Kamperveen) |
anders, anders, (Kampen) anders. Ook: aanders (Kampereiland, Kamperveen) |
anderwegen, aanderweg, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: een aanderweg ‘elders’ |
andijvie, andîêvie, andijvie |
angel, angel, angel |
angst, angst, angst |
anijs, annies, 1. anijs; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: anijslikeur |
anijsblokje, anniesblukkien, anijsblokje |
ansichtkaart, anzichtkaarte, ansichtkaart |
antwoord, antwoord, antwoord |
apart, ampät, apät, anpät, apart. Ook: apät, Gunninks woordenlijst van 1908: anpät |
apartigheid, ampättigeid, apättigeid, anpättigeid, eigenaardigheid. Ook: apättigeid, Gunninks woordenlijst van 1908: anpättigeid |
apekool, äpekool, (Gunninks woordenlijst van 1908) apenkool |
apenhaar, ape-aor, (Kampereiland) spichtig gras |
apennootje, apeneutien, pinda |
aperij, äperi’je, (Gunninks woordenlijst van 1908) aperij |
apotheek, apteek, apotheek |
apotheker, apteker, apotheker |
appel, appel, appel |
appelpent, appelpint, (Gunninks woordenlijst van 1908) appelmoes |
april, april, april |
arbeid, ärbeiden, (Kampereiland, Kamperveen) weeën bij dieren |
arm, ärm, närm, ärms, ärmpien, arm |
arm, ärm, bijvoeglijk naamwoord, arm. Zo ärm as een luus |
armenbank, ärmenbänkien, vroeger: een bank in de kerk, bestemd voor de armen |
armenbus, ärmenbusse, collectebus waarvan de inhoud bestemd is voor de armen |
armenzak, ärmenzäkkien, collectezak waarvan de inhoud bestemd is voor de armen |
armetierig, ärmetierig, armetierig |
armoede, ärmoe, ärmôêde, armoede. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ärmôêde |
armoede, ärmoede, ruzie. Zi’j ef ärmoede met aar baos ‘zij heeft ruzie met haar man’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ärmôêde |
armoedig, ärmoedig, ärmôêdig, armoedig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ärmôêdig |
arren, nännen, werkwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) arren |
arrenslee, nännenslee, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) arrenslee |
as, asse, ässe, zelfstandig naamwoord, as (van een wagen). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ässe |
as, asse, zelfstandig naamwoord, as (overblijfsel bij verbranding) |
asje, ässien, (Kampereiland, Kamperveen) veulen |
asla, assela, (Kampereiland, Kamperveen) asla |
asschop, assenschuppe, (Gunninks woordenlijst van 1908) schop waarmee men de as opschept |
astrant, astrant, brutaal |
augurk, augörk, augörgien, augurk. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: augörgien |
augustus, augustus, augustus |
avanceren, affeseren, opschieten |
averechts, averechs, avereks, averechts. Gunninks woordenlijst van 1908: Äverechs verkeerd ‘helemaal verkeerd’. Ook: avereks |
avond, aovend, avond |
avonturen, avventuren, werkwoord, proberen, wagen |
avontuur, avventuur, avontuur. Gunninks woordenlijst van 1908: Op ’t avventuur ‘op goed geluk’ |
azijn, azien, azijn. Ook: eek (Kampereiland, Kamperveen) |
baai, baoi, baai (wollen weefsel) |
baaien, baoien, van baai gemaakt. Een baoien emp ‘een baaien hemd’ |
baan, bane, baan |
baar, bäär, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) vlak, open |
baar, baor, (Gunninks woordenlijst van 1908) baar |
baard, böörd, baord, (Kampen) baard. Ook: baord (Kampereiland, Kamperveen) |
baardhaan, böörd-ane, boord-ane, (Kamperveen) kemphaan. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: boord-ane |
baardhen, boord-enne, (Gunninks woordenlijst van 1908) wijfje van de kemphaan |
baars, böörs, baors, (Kampen) baars. Ook: baors (Kampereiland, Kamperveen) |
baas, baos, 1. baas. IJ is de baos van ’t zakien ‘hij is de verantwoordelijke man’; 2. echtgenoot |
baat, baot, baote, (Kampen) baat. Ook: baote (Kamperveen) |
baat, bäte, (Gunninks woordenlijst van 1908) baat |
babbelen, babbelen, babbelen |
babbelguigjes, babbelegoesies, babbelegoegies, (Kampen) smoesjes. Ook: babbelegoegies (Kampereiland, Kamperveen) |
baggeren, baggelen, baggen, baggeren, (Kampen) baggeren. Ook: baggen (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: baggeren (Kamperveen) |
bak, bak, bak. Een bäkkien kòffie ‘een kopje koffie’ |
bakbeest, bakbîêst, (Kamperveen) iets dat groot is in zijn soort |
baken, baken, baken |
baker, baakster, baker |
baker, bäker, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: beekster |
baker, beekster, bäker, (Gunninks woordenlijst van 1908) baker. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bäker (Kamperveen) |
bakeren, bekeren, bäkeren, (Gunninks woordenlijst van 1908) bakeren. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bäkeren (Kamperveen) |
bakhuis, bak-uus, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. bakhuis; 2. gezicht |
bakkebaard, bakkeböörd, bakkebaord, (Kampen) bakkebaard. Ook: bakkebaord (Kampereiland, Kamperveen) |
bakkel, bakkel, grote knikker |
bakkelen, bakkelen, spelen met grote knikkers. Er werd iets op een steen gelegd dat je eraf moest proberen te gooien met een grote knikker. Lukte het, dan mocht je het voorwerp op de steen hebben. |
bakken, bakken, werkwoord, bakken |
bakker, bakker, bakker |
bakkersverdriet, bakkersverdriet, een gerecht met als voornaamste bestanddeel oud brood |
baklamp, baklampe, (Gunninks woordenlijst van 1908) koperen lamp die kan staan en hangen en waarin men raapolie brandt |
bal, bal, (het) bal. Gunninks woordenlijst van 1908: Groot bal mit klein’ eerappels (schertsend gezegd van iets dat niet meeviel) |
bal, balle, 1. (de) bal; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: muis van de hand |
baldadig, baldaodig, baldadig |
balg, balg, 1. buik; 2. lijf, lichaam |
balgsmart, balgsmätte, buikpijn, maagpijn |
balie, balie, tobbe |
balk, balk, balk |
balken, balken, (Kampereiland, Kamperveen) zoldering boven de deel |
balkenbrij, balkenbri’j, balkenbrij |
ballen, ballen, 1. spelen met kleine ballen; 2. zolen en hakken van klompen beslaan met stukjes leer of rubber |
ballon, belon, ballon |
ballonkuit, belonkuten, dikke kuiten |
banaan, benane, banaan |
bananenschil, benaneskelle, bananenschil |
band, band, baand, band. Ook: baand (Kampereiland, Kamperveen) |
bandel, bandel, ijzeren of houten hoepel |
bandgard, baandgädde, (Kampereiland, Kamperveen) dikke twijg die bij rietdekken dwars over het riet wordt gelegd en met een dunnere twijg aan het latwerk wordt gebonden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: leggädde (niet Kamperveen) |
bandhond, baandond, (Gunninks woordenlijst van 1908) kettinghond |
bang, bange, bang |
bangschijter, bangeskijterd, iemand die bang is |
bank, banke, bank. Gunninks woordenlijst van 1908: Deur de banke ‘gewoonlijk’ |
bar, bar, bar |
barbier, bärrebier, barbier |
barg, börg, (Kampereiland, Kamperveen) gesneden beer (varken). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: beerbörg |
barmot, bärremotte, (Gunninks woordenlijst van 1908) marmot |
baron, beron, baron |
barst, bäste, zelfstandig naamwoord, barst |
barsten, bäst, barst (verwensing) |
barsten, bästen, bässen, bäst, bästen, bästen, ebästen (Kampen), bäst, bäss, barsten |
barstend, bässende, bijwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) zeer, heel erg |
bast, baste, bast |
bastaard, bästerd, bastaard |
bastaardvloek, bästerdvlûke, bastaardvloek |
basterdsuiker, bästerdsuker, basterdsuiker |
baten, baten, baten |
bats, bats, (Gunninks woordenlijst van 1908) stuurs |
bats, batse, platte schop |
battol, battòlle, werptol |
bazaarbak, bazarbak, kleine ronde teil |
bed, bedde, bède, bedden, bèden, bettien, bèdegien, (Kampen) (verkleinwoord bettien, meervoud bedden), bed. Ook: bède (verkleinwoord bèdegien, meervoud bèden)(Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: In bède komen ‘bevallen’ |
bedaren, bedaren, bedaren |
beddenlaag, beddelaoge, bèdelaoge, (Kampen) houten laag waarop de matras rust. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bèdelaoge |
beddenpan, beddepanne, bèdepanne, (Kampen) beddenpan. Ook: bèdepanne (Kampereiland, Kamperveen) |
beddenplank, beddeplanke, bèdeplanke, (Kampen) beddenplank. Ook: bèdeplanke (Kampereiland, Kamperveen) |
bedelen, bedelen, zie skooien |
bedelen, bedelen, bedelen |
bedenkelijk, bedenkelijk, bedenkelijk |
bederven, bedärven, bederven. Een bedörven mage ‘een overladen maag’ |
bedgaanstijd, beddegaonstied, bèdegaonstied, (Kampen) tijd om naar bed te gaan (bedtijd). Ook: bèdegaonstied (Kampereiland, Kamperveen) |
bediening, bedienige, bediening, heilig avondmaal |
bedkoets, beddekoetse, zie koetse |
bedkruik, beddekruke, bèdekruke, (Kampen) bedkruik. Ook: bèdekruke (Kampereiland, Kamperveen) |
bedriegen, bedrîêgen, bedrîêgt, bedreug, bedreugen, bedreugen, bedriegen |
bedrijten, bedrieten, (Gunninks woordenlijst van 1908) zichzelf bevuilen, beschijten. Gunninks woordenlijst van 1908: Bedriet oew mä niet ‘maak maar niet zo’n drukte’ |
bedroefd, bedroefd, (Gunninks woordenlijst van 1908) bedroefd, zeer gering. Gunninks woordenlijst van 1908: Een bedroefd bietien ‘heel weinig’ |
bedstee, beddestee, bèdestee, (Kampen) bedstee. Ook: bèdestee (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: bèdekaste |
bedstro, beddestro, bèdestro, (Kampen) bedstro. Ook: bèdestro (Kampereiland, Kamperveen) |
beduiden, beduden, bedûûn, beduiden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bedûûn |
beduusd, bedôêsd, (Kampereiland, Kamperveen) in de war, beteuterd, beduusd |
beduvelen, beduvelen, bedriegen |
bedwang, bedwang, (Gunninks woordenlijst van 1908) bedwang, dwang. Gunninks woordenlijst van 1908: Mutten is bedwang ‘ik laat me niet dwingen’ |
beek, beek, beek |
been, been, bîên, (Kampen) been. IJ löp em de benen uut ’t lief ‘hij slooft zich vreselijk uit’, IJ is met zien been over de repe egaon ‘hij moest trouwen’ (zie ook: pote). Ook: bîên (Kampereiland, Kamperveen) |
beer, beer, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. beer; 2. mannetjesvarken |
beer, bere, beer, beer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: beer |
beerbarg, beerbörg, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie börg |
beest, bîêst, (Gunninks woordenlijst van 1908) beest |
beet, beet, beet |
beetje, bietien, beetje |
beetwortel, bietewöttel, beetwortel |
bef, bäffe, (Gunninks woordenlijst van 1908) bef |
begeren, begeren, begeren |
begerig, begerig, begerig, gulzig |
begin, begin, begin |
beginnen, beginnen, begint, begun, begunnen, begunnen, beginnen |
begrafenis, begraffenisse, begrafenisse, begräffenisse, (Kampen) begrafenis. Ook: begrafenisse (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: begräffenisse |
begraven, begraven, begraven |
begrip, begrip, begrip, verstand |
begrotelijk, begrotelijk, jammer, aan het hart gaand |
begroten, begroten, spijten |
behagen, be-agen, behagen |
behalve, balve, balven, behalve. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: balven |
beheer, be-eer, beheer |
beide, beide, beide |
beieren, beien, (Gunninks woordenlijst van 1908) beieren |
beitel, beitel, beitel |
beitsen, beitsen, beitsen: met behulp van zuren te emailleren artikelen ontdoen van vet en roest |
beitser, beitser, arbeider in de beitsafdeling |
bek, bek, 1. mond. Òlt oe bek ‘hou je mond’, een bek as een viswief, een bek as een skeermes ‘een brutale, scherpe mond’, een skärpe bek ‘id.’, Gunninks woordenlijst van 1908: Een bek opzetten ‘uitvaren’, Die stiet altied met d |
bekaf, bek-òf, doodmoe, bekaf |
beker, beker, beker |
bekeren, bekeren, bekeren |
bekeuren, bekeuren, bekeuren |
bekijken, bekieken, bekijken, bezien |
bekken, bekken, 1. schreeuwerig spreken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: ruziemaken |
bekkerig, bekkerig, snauwerig |
bekkerij, bekkeri’je, woordentwist |
beklag, beklag, beklag, medelijden |
beknibbelen, beknibbelen, zuinig aan doen. Ie mun niet beknibbelen op oe eten |
beknopt, beknòpt, beknup, (Gunninks woordenlijst van 1908) ineengedrongen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: beknup (Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: Een beknòpt biesien ‘een koe die wat klein van stuk is’ |
bekomen, bekomen, 1. bekomen; 2. bedaren; 3. verkrijgen |
bekommeren, bekommeren, bekommeren |
bekoren, bekoren, bekoren |
bekuipen, bekupen, in orde brengen. In negatieve zin: Det mu-j mien niet bekupen ‘dat moet je me niet flikken’ |
bekwaam, bekwaom, 1. bekwaam; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: bruikbaar. Niet bekwaom meer wezen ‘dronken zijn’ |
bel, belle, bel |
belabben, belabben, (Gunninks woordenlijst van 1908) belabben (kwaadspreken van) |
belang, belang, belang |
belazerd, belazerd, beduveld |
belazeren, belazeren, bedriegen |
beledigen, beledigen, beledigen |
belenen, belenen, belenen |
beleren, beleren, (Kampereiland, Kamperveen) (een paard) leren trekken |
beleven, beleven, beleven |
belezen, belezen, (Gunninks woordenlijst van 1908) door het lezen van toverformules genezen |
belhamel, bel-amel, bel-ämer, kwajongen, belhamel (voorste schaap van een kudde). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bel-ämer (Kamperveen) |
belijdenis, beliedenisse, belijdenis |
bellefleur, bèdefleur, (Gunninks woordenlijst van 1908) bellefleur |
belofte, belofte, belofte |
beloop, beloop, beloop |
belopen, belopen, bedragen |
beloven, beloven, beloven |
belroos, belleroze, bèderoze, (Kampen, Kampereiland) belroos (huidaandoening). Ook: bèderoze (Kamperveen) |
belt, belt, 1. terp; 2. vuilstortplaats |
bemieterd, bemieterd, betoeterd |
bemieteren, bemieteren, bedriegen |
bemoeien, bemuuien, bemoeien |
ben, benne, (Kampen) platte mand |
benaderen, benaoderen, 1. benaderen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: in beslag nemen, wegens te lage aangifte |
benauwd, benauwd, (Gunninks woordenlijst van 1908) bang |
bende, bende, troep |
bengel, bengel, deugniet |
bengel, bongel, bongel. Dè’s een bongel an ’t been ‘dat valt niet mee, dat is een hele belasting’, Gunninks woordenlijst van 1908:IJ ef een bongel an ’t bien ‘hij is getrouwd’ |
bengelen, bongelen, bengelen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bomrammen |
benieuwen, beni’jen, benieuwen |
bent, bente, (Kampereiland, Kamperveen) stugge grassoort (bentgras) |
benul, benul, (Gunninks woordenlijst van 1908) verstand. Gunninks woordenlijst van 1908: Ik kan der gin benul in krîêgen ‘ik kan hem/haar niet wakker krijgen’ |
beppe, bebbe, grootmoeder. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bessien (Kamperveen) |
beredderen, beredden, (Gunninks woordenlijst van 1908) beredderen |
berg, bärg, 1. berg; 2. hooiberg. ’t Is weer veur de bärg ‘slecht weer’ (de boeren gaan in de hooiberg slapen, ze kunnen toch niet hooien) |
bergamot, bärremotte, (Gunninks woordenlijst van 1908) bergamot (bep. perensoort) |
bergen, bärgen, 1. bergen; 2. ruimte hebben voor iets |
berggat, bärggat, (Kampereiland, Kamperveen) opening van boven naar beneden in een hooiberg, waarlangs het hooi naar beneden wordt geworpen |
berghout, bärgòlt, 1. berghout (Kampereiland, Kamperveen); 2. beschermende houtrand van een schip (soort stootbalk) (Kampen) |
bergkap, bärgkappe, (Kampereiland, Kamperveen) kap van de hooiberg |
bergnagel, bärgnagel, (Kampereiland, Kamperveen) bout waarop de kap van de hooiberg rust |
bergroede, bärgrôê, (Kampereiland, Kamperveen) paal waarop de kap van de hooiberg rust |
bergschaar, bärgschere, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: dakschere |
bergspil, bärgspille, (Kampereiland, Kamperveen) spil waarmee de bärgwaoge rondgedraaid wordt |
bergstoel, bärgstôêl, (Kampereiland, Kamperveen) ijzer waarop de bärgwaoge rust |
bergwaag, bärgwaoge, (Kampereiland, Kamperveen) dwarsbalk met houten schroef waarmee de bergkap omhoog wordt gedraaid |
bergwip, bärgwippe, (Kampereiland, Kamperveen) lange stok om de kap van de hooiberg te laten zakken |
berig, berig, naar de beer (mannelijk varken) verlangend |
berm, bärm, bärms, bärmpien, berm |
beroerd, beroerd, beroerd |
beroerte, broerte, breurte, (Kampen) beroerte. Ook: breurte (Kampereiland, Kamperveen) |
bes, beze, besse, bîêze, bes. Ook: besse, Gunninks woordenlijst van 1908: bîêze (Kamperveen) |
bescheten, bescheten, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: ’k Wol dä-k et in een bescheten buultien ad ‘(lett.:) ik wou dat ik het in een bescheten zakje had’ (gezegd van geld dat men kwijt is of allicht kwijt zal raken) |
bescheten, besketen, bleek (van gezicht) |
beschimmeld, beskimmeld, 1. beschimmeld; 2. verlegen |
beschrijden, beschrîêns, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampereiland) schrijlings |
beschrikt, beschrikt, (Gunninks woordenlijst van 1908) verschrikt |
beschuit, beskuut, beschuit |
besef, besef, besef. Gunninks woordenlijst van 1908: IJ ef der niks gien besef van ‘hij begrijpt er niets van’ |
beseffen, beseffen, beseffen |
besje, bessien, 1. oude vrouw; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zie bebbe |
besjeshuis, bessiesuus, (Kampen) bejaardentehuis |
besjoechelen, besjoegelen, beetnemen |
beslaan, beslaon, 1. beslaan; 2. in: Gunninks woordenlijst van 1908: een stuk laand beslaon ‘er vee in brengen’ |
beslabberen, beslobben, beslabben, (Kampereiland, Kamperveen) bemorsen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: beslabben. Gunninks woordenlijst van 1908: IJ zal em der niet an beslabben ‘hij zal er niet teveel van krijgen’ |
beslag, beslag, 1. beslag; 2. deeg |
beslot, beslot, in: D’r zit gien beslot in ‘die persoon is incontinent’ |
besluiten, besluten, besluiten |
besmettelijk, besmettelijk, snel vuil wordend |
best, best, best |
bestaan, bestaon, werkwoord, bestaan |
bestaan, bestaon, zelfstandig naamwoord, 1. broodwinning; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: karakter |
bestedelingshuis, bestedelingsuus, (Kampen) tehuis voor bejaarden (ook wel voor gehandicapte jongeren), uitgaande van de Nederlandse Hervormde Gemeente te Kampen |
besteden, besteen, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. besteden; 2. em – ‘zich verhuren’ |
bestemmen, bestemmen, bestemmen |
bestendig, bestendig, (Gunninks woordenlijst van 1908) kalm. Gunninks woordenlijst van 1908: Stil en bestendig, mä de knepen inwendig (wordt gezegd van iemand die ze achter de ellebogen heeft) |
bestollen, bestelten, stollen |
betamen, betamen, betamen |
betijen, beti’jen, betîên, tot rust komen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: betîên (niet Kampen) |
betoeterd, betoeterd, 1. bedremmeld, beteuterd; 2. belazerd. Bi-j betoeterd ‘ben je belazerd’ |
betuin, beteun, beteund, (Kampen, Kamperveen) schaars. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: beteund (Kampen) |
beugel, beugel, (Kampereiland, Kamperveen) beugeltas |
beuk, beuke, beuk |
beukennoot, beukeneutien, beukennootje |
beul, beul, beul |
beur, beur, (Gunninks woordenlijst van 1908) til. Gunninks woordenlijst van 1908: IJ ef der een beur an ‘hij kan het ternauwernood optillen’ |
beuren, beuren, 1. optillen, een gewicht dragen; 2. geld ontvangen |
beurs, beurs, beurs |
beurt, beurte, beurt |
bevelen, bevelen, beveelt, beval, beveulen, beveulen, bevelen |
beven, beven, werkwoord, beven |
bever, bever, (Gunninks woordenlijst van 1908) bever (grof weefsel) |
bevers, bevers, (Gunninks woordenlijst van 1908) van bever |
bevertien, bevertien, (Gunninks woordenlijst van 1908) soort van bever, ook mòlsvel genaamd |
bevoelen, bevulen, bevoelen |
bevuilen, bevulen, bevuilen |
bewaaldeloos, bewaoldeloos, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) bewusteloos, roerloos |
bewaalschap, bewaolschop, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) bewustzijn, beweging |
bewegen, bewegen, beweegt, beweug, beweugen, beweugen, bewegen |
beweging, bewegingge, bewegige, (Kampereiland) beweging. Ook: bewegige (Kamperveen) |
bewijs, bewies, bewijs |
bewijsje, bewiesien, (Gunninks woordenlijst van 1908) een heel klein beetje |
bewijzen, bewîêzen, bewijzen |
bezeiken, bezeiken, 1. beetnemen; 2. bepissen. Ie zollen oe bezeiken ‘je zou het in je broek doen (van het lachen)’ |
bezem, bessem, bezem. ’t Veur de bessem ebben ‘het naar de zin hebben’ |
bezig, bezig, bezig |
bezopen, bezeupen, dronken |
bezorgen, bezörgen, bezorgen |
bezuren, bezoeren, bezuren |
bezwijken, bezwieken, bezwîêken, (Kampen) bezwijken. Ook: bezwîêken (Kampereiland, Kamperveen) |
bezwijmen, bezwiemen, bezwijmen |
bibberen, bibberen, bibberen |
biddag, biddag, biddag |
biddelig, biddelig, (Gunninks woordenlijst van 1908) driftig, gejaagd |
bidden, bidden, bidt, bad, baden, ebeden / ebid (Kampen), bidden |
biecht, biechte, biecht |
biechthok, biechtökkien, biechtstoel |
bieden, bieden, bîên, böd, beud, beuden, ebeuden, (Kampen, Kampereiland) bieden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bîên |
bieden, bîên, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie bieden |
biels, belze, (Gunninks woordenlijst van 1908) spoorrichel |
biels, bielze, biels |
bier, bier, bier |
bies, bûze, bieze, bies (plant). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bieze (Kamperveen) |
biest, biest, eerste melk van een koe na kalving |
biestpannenkoek, biestepannekoeke, pannenkoek bereid met biest |
biet, biete, biet |
biezen, bizzen, (Kampereiland, Kamperveen) wild rondlopen van jong vee uit angst voor horzels |
biezen trekken, biezentrekken, biezen trekken: het met een dun penseel aanbrengen van een gouden of zilveren lijn (bies) rondom een geëmailleerd voorwerp |
biezentrekker, biezentrekker, arbeider in de afdeling waar de biezen getrokken worden (schilderskamer) |
big, bigge, big |
bij, bi’j, voorzetsel, bij |
bij, bi’je, bije, zelfstandig naamwoord, bij. Ook: bije |
bij toeren, bi’jtoeren, af en toe |
bijbel, biebel, bijbel |
bijdehand, bi’jdand, bi’jdaand, bi’jde-aand, (Kampen) bijdehand. Ook: bi’jdaand (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: bi’jde-aand |
bijdehands, bi’jdans, bi’jaans, bijdehands, aan de linkerzijde lopend (van een paard). Een bi’jdans peerd ‘een jong, vurig paard, dat aan de linkerkant van de bok loopt, waar de koetsier zit’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bi’jaans (niet Kampen). Zie ook: vandans |
bijenmees, biejmiesien, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kamperveen) winterkoninkje |
bijkans, bekant, ongeveer, bijna |
bijkans, bi’jkaans, (Gunninks woordenlijst van 1908) bijna |
bijkook, bi’jkook, groente. Ook: bi’jspul |
bijl, biele, bielen, bieltien, bijl |
bijslijpen, bi’jsliepen, bijslijpen |
bijspul, bi’jspul, zie bi’jkook |
bijster, biester, zelfstandig naamwoord, in: in de biester wezen ‘in de war zijn, de kluts kwijt zijn’ |
bijster, biester, bijvoeglijk naamwoord, bijster, erg. Gunninks woordenlijst van 1908: Biester weer ‘ruw weer’ |
bijstoppertje, bi’jstöppertien, (Kampen) iets extra’s |
bijten, bieten, bet, beet, beten, ebeten, bijten |
bijterig, bieterig, bijterig (van een paard) |
bijzon, bi’jzunne, bijzon (lichte vlek, waarneembaar aan weerszijden van de zon; betekent als regel dat een weersverandering op komst is) |
bijzondag, bi’jzundag, christelijke feestdag die niet op zondag valt |
bijzonder, bezunder, bijzonder |
bikaars, bik-eerse, pik-eerse, (Gunninks woordenlijst van 1908) doorgereden aars. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pik-eerse |
bikkel, bikkel, (Gunninks woordenlijst van 1908) bikkel |
bikkelbot, bikkelbot, kootbeen uit een voorpoot van een schaap |
bikkelen, bikkelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) bikkelen (een spel) |
bikken, bikken, bikken |
bikken, bikken, eten |
bikkesement, bikkesement, eten en drinken |
biksteen, biksteen, zandsteen |
bikzand, bikzand, schuurzand |
bil, bille, dij |
billen, billen, zitvlak |
billenkoek, billekoek, pak slaag |
billenwagen, billewagen, benen. Met de billewagen gaon ‘gaan lopen’ |
billijk, billijk, billijk |
binden, binnen, bienen, bint, bund, bunnen, ebunnen, ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bienen, 1. binden; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: op een verjaardag een geschenk geven dat eigenlijk op de arm moet worden gebonden |
binnen, bienen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie binnen |
binnen, binnen, voorzetsel, binnen |
binnengoed, binnegoed, binnengoed: de kern van de sigaar, bestaande uit een melange van diverse soorten tabak (Braziel, Havanna, Kedoe, Java) |
biscuit, beskwie, biscuit |
bisschop, bisschop, bisschop |
bits, bits, bits |
bitter, bitter, bijvoeglijk naamwoord, bitter. Gunninks woordenlijst van 1908: Zo bitter as alsem |
bitter, bitter, zelfstandig naamwoord, jenever met bitter |
blaak, blaok, blaoke, roet van een kaars of een petroleumlamp of petroleumstel |
blaam, blame, blaam |
blaar, blaore, Gunninks woordenlijst van 1908: zwarte koe met witte kop |
blaar, blöre, blaore, (Kampen) blaar. Ook: blaore (Kampereiland, Kamperveen) |
blaas, blaoze, blaas |
blaasbalg, blaosbalg, blaosbalge, blaasbalg |
blaaspijp, blaospiepe, blaozepiepe, blaaspijp. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: blaozepiepe |
blad, blad, bladen, blatien, blagien, (verkleinwoord blatien / blagien (Kampereiland)), blad |
bladstil, bladstille, blakstille, bladstil |
blaffen, blaffen, blaffen |
blak, blak, vlak, rimpelloos. De zee was elemaole blak |
blaker, blaoker, blaker, blaker |
blakstil, blakstille, zie bladstille |
blazen, blaozen, blös, bleus, bleuzen, eblaozen, blazen |
bleek, bleke, blîêke, (Kampen, Kamperveen) bleekveld. Ook: blîêke (Kampereiland) |
bleek, blîêk, bijvoeglijk naamwoord, (Kampereiland, Kamperveen) bleek |
blei, bleie, (Kampen) blei (vis) |
bleken, bleken, blîêken, werkwoord, (Kampen, Kamperveen) bleken. Ook: blîêken (Kampereiland) |
blekken, blekens, mazelen |
blèren, bleren, blèren, huilen. Ook: blèren (Kampen) |
bles, bles, witte streep voor de kop van een paard of koe |
bleu, bleu, bleu |
bliek, blîêk, zelfstandig naamwoord, (Kampereiland, Kamperveen) vaars aan het begin van de drachtigheid |
blij, bli’j, blij. Zo bli’j as een veugeltien ‘zo blij als een vogeltje’ |
blijk, bliek, blijk |
blijken, blieken, blijken |
blijven, blîêven, blijven |
blik, blik, (het) blik |
bliksem, blaksem, bliksem, in uitroep van schrik of verbazing |
bliksem, bliksem, bliksem |
bliksempje, bliksempien, handig joch |
blikskaters, blikskaters, bastaardvloek, verwensing |
bliksteen, bliksteen, blikstîên, bliksteender, (Kampen) bastaardvloek, dondersteen. Ook: blikstîên (Kampereiland, Kamperveen), bliksteender (Kamperveen) |
bliksteen, bliksteender, zie bliksteen |
blind, bliend, (Gunninks woordenlijst van 1908) blind |
blind, blinde, bliende, houten luik. Ook: veinster (Kamperveen), vèènster (Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: bliende |
blindaas, blindaze, bliendäze, paardenvlieg. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bliendäze |
blinder, blender, bländer, blinder, bliksem (als verwensing). Ook: bländer, blinder (Kamperveen) |
blindlap, blindlappe, bliendlappe, lap die vóór de kop van een koe gehangen wordt, teneinde te beletten dat ze over een sloot springt. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bliendlappe |
blinken, blinken, blinken |
bloed, bloed, blôêd, bloed. Ook: blôêd (Kampereiland, Kamperveen). Ik kome weer wat in mien blôêd ‘ik word weer wat warmer’, bloed spi’jen ‘bloed spuwen’ |
bloedader, bloedöre, bloedader |
bloeden, bloeden, bloeden. Bloeden as een maalzak ‘erg bloeden’ |
bloedspuwing, bloedspi’jige, blôêdspi’jige, bloedspuwing. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: blôêdspi’jige |
bloedvin, bloedvinne, 1. bloedzweer; 2. fistel |
bloedzuiger, bloedzôêger, blôêdzôêger, bloedzuiger. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: blôêdzôêger |
bloedzweer, bloedzwere, blôêdzweer, bloedzweer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: blôêdzweer |
bloei, bluui, bloei |
bloeien, bluuien, bloeien |
bloem, bloeme, bloem |
bloem, blom, (Kampen) bloem, fijn meel. Blom van zwevel ‘zwavelpoeder, gebruikt als middel tegen steenpuisten’ |
bloemzoete, blomzûte, (Gunninks woordenlijst van 1908) een vroege appel. Gunninks woordenlijst van 1908: Blomzûte kieken ‘onnozel kijken’ |
bloesem, blusem, (Gunninks woordenlijst van 1908) bloesem |
blok, blok, blok |
blond, blond, blond |
bloot, bloot, bloot |
blootsvoets, blootvoes, (Gunninks woordenlijst van 1908) blootvoets |
bluffen, bluffen, 1. bluffen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: op een bepaalde manier domino spelen |
blufkont, blufkonte, bluffer, zwetser |
bluisterig, bluisterig, opgezet in het gezicht |
blussen, blussen, blussen |
bobbel, bobbel, bobbel |
bobbelen, bobbelen, bellen vormen. Et water kookt zowat, et bobbelt al |
bobbelkop, bobbelkòp, (Gunninks woordenlijst van 1908) iemand met een dik hoofd |
bochel, bochel, bochel |
bochelen, pochelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) zeulen |
bocht, bocht, bocht |
bocht, bocht, slecht spul |
bod, bòd, bod |
bode, bode, (Gunninks woordenlijst van 1908) postbode |
bodem, bodem, beudem, bodem. Ook: beudem (Kampereiland) |
boden, boden, boon, (Gunninks woordenlijst van 1908) bekendmaken dat er iemand gestorven of geboren is. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: boon (Kampereiland) |
boefje, boefien, (Gunninks woordenlijst van 1908) broodje |
boek, boek, boek |
boekweit, boekweite, (Gunninks woordenlijst van 1908) boekweit |
boel, boel, 1. veel. Een boel volk ‘veel mensen’; 2. rommel |
boender, bôênder, (Gunninks woordenlijst van 1908) boender |
boenen, boenen, bôênen, boenen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bôênen |
boer, boer, boer |
boerenjongens, boerenjonges, rozijnen op brandewijn |
boerenmeisjes, boerenmeisies, abrikozen op brandewijn |
boerenwagen, boerenwagen, boerenwagen |
boete, boete, boete |
boezelaar, boezelaar, schort met banden over de schouders |
boezeroen, boezeroen, werkhemd voor mannen |
bof, bof, bof (ziekte) |
bofferd, bofferd, gebakken koek, dienend als middageten |
bok, bok, 1. bok (dier); 2. platboomd vaartuig |
bok pied, bok piejee, haasje over |
bokking, bukkem, bukkink, bukkens, bukkempien, bokking |
bokking, bukkink, 1. zie bukkem; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: standje |
boks, bokse, broek |
bolderen, bòlderen, opbollen |
bolknak, bòlknak, sigaar met knakmodel: aan de voorkant dikker dan aan de achterkant |
bolletje, böllegien, sigaar met knakmodel: aan de voorkant dikker dan aan de achterkant |
bolletje, böllegien, kadetje |
bolwerk, bolwärk, 1. bolwerk; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: plantsoen |
bom, bom, (Gunninks woordenlijst van 1908) iets dat groot is in zijn soort. Gunninks woordenlijst van 1908: Ärgens de bom in gooien ‘iets in de war sturen’ |
bombarderen, bombederen, bombarderen |
bombazijn, bombeziede, bommeziede, bombazijn: sterke stof, veelal gebruikt voor het maken van broeken. Ook: bommeziede |
bomen, bomen, (Gunninks woordenlijst van 1908) een schuit met een boom voortbewegen |
bommelezoeren, bommelezoeren, (Kampereiland, Kamperveen) erop los leven |
bomrammen, bomrammen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie bongelen |
bon af, bon-òf, in: bon-òf wezen ‘goed af zijn’ |
bonk, bonke, 1. groot stuk; 2. veel. Een bonke lewaai ‘veel lawaai’; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: oude knol |
bonnet, benette, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) muts voor kleine meisjes |
bont, bont, bont |
boodschap, bo-skap, bosskop, boodschap |
boog, boge, boog |
boom, boom, 1. boom; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kloet |
boomgaard, bongerd, boomgaard |
boomkruiper, boomkroepertien, boomkrupertien, (Kampen) boomkruiper. Ook: boomkrupertien (Kampereiland, Kamperveen) |
boomshoogte, boomseugte, in: d’r boomseugte tegenop zîên ‘er torenhoog tegenop zien’ |
boon, bone, 1. boon. In de bonen ‘in de war’; 2. in: te bone gaon ‘een stadsbestuur gaan kiezen’ (een oud gezegde) |
boor, boor, boor |
boord, boord, boord |
boordevol, borendevol, boordevol |
boos, beuze, (Kamperveen) ruw weer |
boot, boot, boot |
bootbig, bootbigge, (Gunninks woordenlijst van 1908) big van ± 50 kg |
bord, böd, bord |
bord, brettien, zie zinkien |
borduren, beduren, (Gunninks woordenlijst van 1908) borduren |
boren, boren, boren |
borg, börge, borg |
borgen, börgen, borgen |
borgtocht, börgtòcht, borgtocht |
borrel, borrel, borrel |
borst, böst, borst |
borstbeen, bösbeen, böstbeen, borstbeen |
borstboom, bösboom, (Kampereiland, Kamperveen) borstboom in de paardenstal |
borstel, bössel, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. zie böstel; 2. nekhaar van een varken |
borstel, böstel, bössel, borstel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bössel |
borstrok, böstròk, borstrok. ’t Op de böstròk ebben ‘verkouden zijn’ |
borstrokkenweer, böstròkkenweer, koud, guur weer |
bos, bos, bos |
bot, bot, zelfstandig naamwoord, bot, been. Zet de botten der maar op ‘doe je best maar’ |
bot, bot, bijvoeglijk naamwoord, stomp |
boter, bòtter, boter |
boterbriefje, bòtterbriefien, boterbriefje (trouwakte) |
boteren, bòtteren, tot boter worden. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Bòttert wel ‘het zal wel gaan’ |
botermolen, bòttermeule, bòttermòlle, (Kamperveen) houten bak waarin de boter gekneed wordt. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bòttermòlle (niet Kampen) |
boterspaan, bòtterspaone, (Kampereiland, Kamperveen) boterspaan |
botertelder, bòttertelder, (Kamperveen) botervloot. Zie ook: telder |
boterzijg, bòtterzi’je, (Kampereiland, Kamperveen) zeef waarmee de boter van de melk wordt geschept |
botje, buttien, botje |
botten, botten, uitbotten |
bout, bòlte, bout |
bouwen, bouwen, 1. bouwen; 2. ploegen |
bouwmeester, bouwmeister, (Gunninks woordenlijst van 1908) eerste knecht |
bouwmeestertje, bouwmeistertien, (Gunninks woordenlijst van 1908) akkermannetje, kwikstaartje |
boven, boven, boven |
bovenarm, bovenärm, bovenarm |
bovenbeen, bovenbeen, bovenbeen |
bovenhuis, bovenuus, bovenhuis |
bovenkaak, bovenkake, bovenkaak |
bovenkant, bovenkante, bovenkant |
bovenlaag, bovenlaoge, bovenlaag |
bovenlast, bovenlast, lading van een schip, opgetast op het dek |
bovenlip, bovenlippe, bovenlip |
bovenmeester, bovenmeester, bovenmeister, bovenmeester (hoofd van een school). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bovenmeister |
braaf, brääf, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. braaf; 2. in: Gunninks woordenlijst van 1908: brääf wat ‘heel wat’ |
braak, brake, braoke, (Kampen) bouwvallig huis. Ook: braoke (Kampereiland, Kamperveen) |
braam, braom, braome, braam aan bijv. het ijzer van een schaats |
braam, brummel, 1. braam (vrucht); 2. knopje in de vorm van een braam |
braamknoop, brummelknoop, gouden knoop in de vorm van een braam |
brabbelen, brabbelen, zie bròbbelen |
braden, braoden, braon, bröd, braoden, braoden, ebraoden, braden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: braon |
brak, brak, brak, zoutachtig |
braken, braken, braken |
brand, brand, braand, (Kampen) 1. brand. 2. brandstof. Ook: braand (Kampereiland, Kamperveen) |
branden, brannen, branen, (Kampen) branden. Ook: branen (Kampereiland, Kamperveen) |
branden, brannen, branden: het bij een temperatuur van 9000 °C in een oven vasthechten van grondlaag en kleurlaag emaille op het ijzeren voorwerp |
brander, brander, brander: arbeider in de branderij |
branderig, braanderig, (Kampereiland, Kamperveen) 1. branderig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: driftig |
brandewijn, brandewien, braandewien, (Kampen) brandewijn. Ook: braandewien (Kampereiland, Kamperveen) |
brandhout, brandòlt, braandòlt, (Kampen) brandhout. Ook: braandòlt (Kampereiland, Kamperveen) |
brandkast, brandkäste, braandkäste, (Kampen) 1. brandkast; 2. brandverzekering (Kampen). Ook: braandkäste (Kampereiland, Kamperveen) |
brandnetel, brandnetel, braandnetel, (Kampen) brandnetel. Ook: braandnetel (Kampereiland, Kamperveen) |
breed, breed, breed |
breeuwen, breeuwen, bremen, breeuwen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bremen (Kamperveen) |
breeuwen, bremen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie breeuwen |
breien, bri’jen, breien, (Kampen) 1. breien. Ook: breien (Kampereiland, Kamperveen); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: brouwen |
breifoeks, breifoekse, (Kampereiland, Kamperveen) iemand die niet goed kan breien |
breifoks, bri’jfòkse, (Kampen) iemand die altijd aan het breien is |
breihoutje, brei-öltien, (Gunninks woordenlijst van 1908) breihoutje |
breinaald, bri’jnaolde, breinaolde, (Kampen) breinaald. Ook: breinaolde (Kampereiland, Kamperveen) |
breken, breken, brek, brak, braken / brakken (Kamperveen), ebreuke, breken. Breek mien de bek niet lös ‘breek me de bek niet open, daar zou ik wel het een en ander over kunnen vertellen’ |
brem, brem, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: zo zòlt as brem ‘zeer zout’. Zie ook: bremzòlt |
bremzout, bremzòlt, bremzòlte, (Kampen) heel zout. Ook: bremzòlte (Kampereiland, Kamperveen). Zie ook: Gunninks woordenlijst van 1908: brem |
brengen, brengen, brengt, brach, brachen, ebracht, brengen |
breuk, breuke, breuk |
brief, brief, brief |
briefkaart, briefkaarte, briefkaart |
brij, bri’j, brij |
brijpot, bri’jpòt, (Gunninks woordenlijst van 1908) brijpot |
brik, brik, puin |
bril, brille, bril |
brillendoos, brilledeuze, brillendoos |
brobbelen, bròbbelen, brabbelen, (Kampen, Kampereiland) broddelen (van breiwerk). Ook: brabbelen (Kamperveen) |
broddelen, broddelen, broddelen |
broddellap, bròddellappe, broddellap |
broed, bröd, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: brödsel |
broeden, bruun, werkwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. broeden van vogels; 2. peinzen |
broeds, brös, bröds, (Kampen) broeds. Ook: bröds (Kampereiland, Kamperveen) |
broedsel, brödsel, (Gunninks woordenlijst van 1908) broedsel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bröd (niet Kampen) |
broei-ijzer, bruui-îêzer, (Kampereiland, Kamperveen) broei-ijzer (thermometer, aangebracht in een ijzeren staaf, gebruikt om de temperatuur van het hooi in de hooiberg te meten) |
broeien, bruuien, broeien |
broeierig, bruuierig, broeierig |
broek, broek, broek. Ie kun beter oe broek an de wîêge skeuren as een òld wief in bedde beuren ‘je kunt beter een jonge dan een oude vrouw hebben’ (Kampereiland) |
broek, broek, Gunninks woordenlijst van 1908: broekland |
broekland, broeklaand, (Kampereiland, Kamperveen) laaggelegen drassig land |
broer, breur, broer |
brok, bròkke, 1. brok, stuk, ook fig.: een brokke van een meid; 2. speculaas |
brokje, brukkien, (Gunninks woordenlijst van 1908) boterham |
bromfiets, bromfietse, bromfiets |
bromkloot, bromkloot, (Gunninks woordenlijst van 1908) soort tol |
brommen, brommen, brommen |
brommer, brommerd, 1. bromvlieg; 2. brompot; 3. bromfiets |
bromtol, bromtòlle, bromtol |
bromvlieg, bromvlîêge, bromvlieg |
brons, brons, brons |
brood, brood, brood |
broodje, breutien, broodje |
bros, bros, bros |
brouwen, brouwen, brouwen |
brug, brugge, brug. De brugge over gaon ‘begraven worden’ (voor de Tweede Wereldoorlog bezat Kampen alleen een begraafplaats in IJsselmuiden, aan de overzijde van de IJssel) |
bruid, bruud, (Gunninks woordenlijst van 1908) bruid |
bruiloft, brulfte, bruiloft |
bruin, bruun, broen, bijvoeglijk naamwoord, bruin. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: broen |
bruis, broes, schuim |
bruisen, brôêzen, schuimen, bruisen |
brullen, brullen, brullen |
Brunnepe, Brunnepe, Brunnepe, vroeger dorp ten noorden van Kampen, nu een stadswijk. ’t Is net een Brunneper kärmesse, ier en döör een kröömpien ‘het stelt niet veel voor’ (wordt ook gezegd tegen iemand die niet veel haar meer op zijn hoofd heeft), Die kump nòg in |
brutaal, bretaol, brutaal |
buffel, buffel, lompe kerel |
buffelen, buffelen, hard werken |
bui, bujje, bui |
buigen, bûgen, bög, beug, beugen, ebeugen, buigen |
buiglopen, bûûglopen, bûgienlopen, lopen over het ijs, teneinde het te laten doorbuigen. Ook: bûgienlopen (Kamperveen) |
buigtrappen, bûûgtrappen, stampend lopen over het ijs, teneinde het te laten doorbuigen |
buiig, bujjig, buiig |
buik, boek, buik. IJ ef een boek as een börgemeester ‘hij heeft een dikke (hang)buik’ |
buikpijn, boekpiene, buikpijn, maagpijn. Ook: boekzeerte |
buikslaan, boekslaon, (Kamperveen) hijgen (vooral van een dier) |
buikzeerte, boekzeerte, zie boekpiene |
buikziek, boekziek, 1. beurs (van een appel of peer); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zwanger |
buil, bule, buul, (Kampen) 1. papieren zak. IJ leest de bule van Zijlstra ‘hij weet er zogenaamd alles van’ (Zijlstra was een levensmiddelenbedrijf); 2. grote zwelling. Ook: buul (Kampereiland, Kamperveen) |
buis, buis, buis |
buis, buize, buis (pijp) |
buiskool, boesekool, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) 1. buiskool; 2. klein dik ventje |
buitel, buitel, (Kampereiland, Kamperveen) kleine dreumes |
buitelen, buitelen, buitelen |
buiten, buten, voorzetsel, buiten |
buiten, buten, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) villa |
buizen, buizen, 1. druk bezig zijn; 2. wild spelen van kinderen |
bukken, bukken, bukken |
bul, böl, (Kampereiland, Kamperveen) 1. jongste knecht (Gunninks woordenlijst van 1908: wiens speciaal werk het is, de varkens te verzorgen); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: varken met afgekorte staart. Ook: bölstät |
bul, bolle, 1. stier. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: stier; 2. aak met ronde kop |
bulderen, bulderen, bulderen |
bulken, bölken, belken, 1. schreeuwen; 2. loeien van koeien; 3. boeren laten. Ook: kölken, Gunninks woordenlijst van 1908: belken |
bulker, bölkerd, schreeuwer |
bullen, bollen, bespringen van de koe door de dekstier |
bullenmaandag, böllenmaondag, maandag in januari waarop de jongste meiden en knechten naar de stad gingen |
bullenpees, bollepeze, bollepietse, bullepees, soort knuppel. Ook: bollepietse (Kamperveen) |
bulletje, bullegien, (Kampereiland, Kamperveen) jong stierkalf |
bullig, bollig, (Kampereiland, Kamperveen) tochtig (van koeien) |
bulstaart, bölstät, (Kampereiland, Kamperveen) varken (Gunninks woordenlijst van 1908: met afgekorte staart). Ook: böl |
bult, bult, 1. buil. ’t Oeft niet over de bulten ‘je hoeft het niet te gek te maken’; 2. veel. Een bult geld; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: gebochelde |
bulterig, bulterig, vol builen zittend |
bunder, bunder, bunder |
bunzing, bunzink, bulzik, (Kampen) 1. bunzing; 2. kwajongen (Kampereiland, Kamperveen). Ook: bulzik (Kampereiland, Kamperveen) |
bureau, bero, bureau |
bureau, brao, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) soort kast in de vorm van een bureau |
buren, buren, (Gunninks woordenlijst van 1908) buur zijn |
burgemeester, börgemeester, börgemeister, burgemeester. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: börgemeister |
burger, börger, burger |
bus, busse, 1. bus; 2. soort verzekering tegen ziektekosten. ’t Kump in de busse ‘het komt voor elkaar’ |
busman, busseman, persoon die geld ophaalt voor de busse |
buur, bure, (Gunninks woordenlijst van 1908) buur |
buurman, buurman, buurman |
buurt, buurte, buurt, omgeving. Die kump ook uut de buurte, die kump ook uut disse buurte ‘die komt ook uit deze omgeving’ |
buurten, buurten, praatje maken met de buurman |
calville, kalviene, (Gunninks woordenlijst van 1908) kalvilleappel |
caoutchouc, kesjoe, grondstof voor taan |
capucijners, kapsienders, kapsieners, (Kampen) capucijners. Ook: kapsieners (Kampereiland, Kamperveen) |
catechisant, körkezant, (Gunninks woordenlijst van 1908) catechisant |
catechisatie, kärkezaosie, kattegezaosie, körkezaosie, cathechisatie. Gunninks woordenlijst van 1908: körkezaosie |
ceel, sele, (Gunninks woordenlijst van 1908) lange reeks |
cement, cement, cement |
cent, cent, cent |
chagrijnig, saggerijnig, (Gunninks woordenlijst van 1908) korzelig |
cheerio, sjurriejo, sjeriejo, spel waarbij groepjes van twee kinderen elkaars handen vasthouden en andere kinderen proberen te tikken |
chef, chef, chef |
chocolade, sukela, chocolade |
cholera, kelera, kolera, cholera. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kolera |
christen, kristen, christen |
cichorei, siecherei, cichorei |
cichorei, sukerei, sukerein, cichorei. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sukerein |
cigarillo, cigarillos, kleine, dunne sigaren |
cijfer, siefer, cijfer |
cinq et six, sinksôêze, oorveeg. Ook: abbedoedas |
commies, kemies, tarwebrood |
commies, kemies, commies |
compliment, komplementen, 1. groeten; 2. pretenties. Te veule komplementen ebben ‘te veel noten op zijn zang hebben’ |
corona, corona, cilindervormige sigaar, aan de voorkant recht afgesneden |
couvert, komföttien, komfättie, konfättien, konföt, envelop. Ook: komfättie (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: konfättien (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: konföttien |
crime, kriem, (Kampen) moeilijke taak |
crimineel, krimmeneel, krimmenele, uitroep van verbazing |
crimineel, krimmeneel, zelfstandig naamwoord, crimineel |
criminelig, krimmenelig, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. onaangenaam; 2. in hoge mate |
daags, daas, daags |
daai, daoie, 1. dromer, sufferd; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: slons |
daaiig, daoiig, 1. klungelig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: slonzig |
daal, dale, omlaag, neer. Smakt oe maar dale, of: zet oe mar dale ‘ga maar zitten’. Gunninks woordenlijst van 1908: Nao däle ‘naar beneden’. Zie ook: Gunninks woordenlijst van 1908: umdäle |
daalder, daalder, daalder |
daar, dä, där, (Gunninks woordenlijst van 1908) daar (alleen in de zin van: pak aan, anders: daor, döör) |
daar, döör, daor, (Kampen) daar. Ook: daor (Kampereiland, Kamperveen) |
daarginder, döörgunder, daorgänder, daorgender, (Kampen) daarginds. Ook: daorgänder (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: daorgender |
daarom, döörumme, daorumme, (Kampen) daarom. Ook: daorumme (Kampereiland, Kamperveen) |
dadelijk, dalijk, dadelijk, dadelijk. Ook: dadelijk |
dag, dag, dagen, däggien, dag |
daghuur, dag-ure, dagloon |
daghuurder, dag-uurder, dagloner, iemand die voor een bepaalde tijd werkt |
daisy, desien, (Kampen) biscuitje |
dak, dak, daken, däkkien, dak. D’r is dak op ’t uus ‘er luisteren kinderen mee’, Gaon ie maar op ’t dak zitten kraaien melken ‘loop naar de pomp’ |
dakschaar, dakschere, (Gunninks woordenlijst van 1908) kleinigheid. Gunninks woordenlijst van 1908: Iemand um de dakschere sturen ‘iemand vergeefs laten lopen’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bärgschere (Kamperveen). Zie ook: Gunninks woordenlijst van 1908: |
dal, dal, dal |
dalen, dalen, werkwoord, dalen |
dam, dam, dam |
damast, temast, demast, (Kampen) damast |
damp, damp, damp, mist |
dampig, dempig, kortademig van paarden |
dan, dan, dan |
danig, daonig, danig. Gunninks woordenlijst van 1908: IJ ef ’t dik en daonig te pakken ‘hij is ernstig ongesteld’ |
dank, dank, dank |
dankdag, dankdag, dankdag |
dansen, dansen, daansen, (Kampen) dansen. Ook: daansen (Kampereiland, Kamperveen) |
dapper, dapper, 1. dapper; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: gezond |
darm, därm, därms, därmpien, darm |
dartel, dättel, dartel |
das, dasse, das |
dat, det, dette, dät, dat. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dät |
datum, daotum, datum |
dauw, douw, dauw |
dauwelen, douwelen, dauwelen, (Kampen) stoeien. Ook: dauwelen (Kampereiland, Kamperveen) |
dauwtrappen, douwtrappen, dauwtrappen |
dauwworm, douwwörm, dauwworm |
daveren, daveren, daveren |
deeg, deeg, deeg |
deeg, dege, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) groei, plezier |
deek, daok, alles wat na hoog water aan de dijk blijft liggen |
deel, deel, deel, gedeelte |
deel, dele, deel (in boerderij, plaats voor de koeien in de winter) |
deel, dele, Gunninks woordenlijst van 1908: plank |
deerne, deerne, meisje. Gunninks woordenlijst van 1908: Een deerne òfrollen ‘met een meisje in het hooi liggen vrijen’ |
deernsgek, deernsgek, meisjesgek |
degelijk, degelijk, degelijk |
dek, dek, 1. dek; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: deksel |
dekblad, dekblad, buitenste tabaksblad van de sigaar die om de wikkel werd gelegd. Het werd op maat gesneden al naar gelang de vorm van de sigaar die gemaakt moest worden. Voor de betere soort sigaren werd uitsluitend Sumatra-tabak (Deli) gebruikt. Deze tabak gaf een mooie |
deken, deken, 1. deken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: dak |
dekken, dekken, werkwoord, 1. dekken; 2. rieten dak op een pand aanbrengen |
dekker, dekker, dekker |
deksels, deksels, drommels |
del, delle, zie deuke |
delen, delen, werkwoord, delen |
dempen, dempen, dempen |
den, denne, den |
Den Haag, Den Ääg, (Gunninks woordenlijst van 1908) Den Haag, in: Gunninks woordenlijst van 1908: Den Ääg zîên ‘het er slecht afbrengen’ |
denken, denken, dèènken, denkt, dacht, dachen, edacht, (Kampen) denken. Ook: dèènken (Kampereiland, Kamperveen) |
derde, dädde, derde |
derde half, däddalf, twee en een half. Det is een däddalve gauwdief ‘dat is iemand die snel iets wegneemt’ |
derrie, därg, 1. modderig vuil. Därg op zien lief ebben ‘vuil zijn’; 2. huidaandoening |
dertien, dättiene, dertien |
dertig, dättig, dertig |
desnoods, desnoods, desnoods |
deugd, deugd, 1. deugd; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: sterkte |
deugdzaam, deugzaam, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. sterk; 2. eerlijk |
deugen, deugen, deugen |
deuk, deuke, deuk. Ook: delle |
deuken kloppen, deukenkloppen, deukenkloppen: het met een lichte hamer wegtikken van kleine oneffenheden in te emailleren artikelen |
deukenklopper, deukenklopper, arbeider die het deukenkloppen uitvoert |
deuntje, deuntien, deuntje |
deur, deure, deur. Dè’s ook niet bi’j de deure ‘dat is ver weg’ |
deurhengsel, deurengsel, scharnier |
deuvekater, dûvekäter, (Gunninks woordenlijst van 1908) bastaardvloek. Gunninks woordenlijst van 1908: Te dûvekäter! |
deuvekaters, duvekaters, bastaardvloek. Die duvekaterse jonge! |
Deventer koek, deventer koeke, deventer koek |
deze, disse, deze |
deze, dissende, aanwijzend voornaamwoord, (zelfst. gebr. aanw. vnw.) deze |
diaken, diaken, diaken |
dicht, dichte, dicht |
die, die, die |
dief, dief, dîêven, dievien, dief |
diefstal, diefstal, diefstal |
dienen, dienen, dîênen, 1. dienen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: in betrekking zijn. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dîênen |
dienst, dienst, dîênst, 1. dienst; 2. betrekking. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dîênst |
diep, diepe, dîêpe, (Kampen) diep. Ook: dîêpe (Kampereiland, Kamperveen) |
dier, dier, dier |
dijbeen, di’jbeen, di’jbîên, (Kampen) dijbeen. Ook: di’jbîên (Kampereiland, Kamperveen) |
dijen, deien, di’jen, (Kampen) groeien, gedijen. Ook: di’jen (Kampereiland, Kamperveen) |
dijk, diek, dijk |
dijzig, dîêzerig, dîêzig, deizig, deizerig, beverig. Ook: dîêzig, deizig (Kampereiland, Kamperveen), deizerig (Kampereiland, Kamperveen) |
dik, dikke, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, 1. dik. Zo dikke as stroop; 2. erg, zeer. Ik bin dikke tevreden, Gunninks woordenlijst van 1908: IJ ef ’t dik en daonig te pakken ‘hij is ernstig ongesteld’ |
dikkerd, dikkerd, dikkerd |
dikkop, dikkòp, eenvijfde liter (2 dl) |
dikpens, dikpänse, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie dikpense |
dikpens, dikpense, dikpänse, iemand met een dikke buik. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dikpänse |
ding, dink, dingen, dinggien, deenggien, (verkleinwoord dinggien / deenggien (Kampereiland)), 1. ding; 2. pittig klein kind |
dingen, dingen, afdingen |
dinges, dinges, gezegd ter aanduiding van iemand wiens naam men zich niet zo gauw kan herinneren |
dinsdag, dinsedag, deensdag, dingsedag, diensedag, (Kampen) dinsdag. Ook: deensdag (Kampereiland), dingsedag (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: diensedag (Kamperveen) |
dinsdagavond, dinsesaovens, dinsdagsavonds |
dinsdagmiddag, dinsesmiddes, dinsdagsmiddags |
dinsdagmorgen, dinsesmönnens, dinsdagsmorgens |
dinsdags, dinses, dinsdags |
dis, dis, (Kampen) tafel waaraan sigarenmakers werken |
dissel, dissel, (Kampereiland, Kamperveen) platte bijl |
dissel, dissel, (Kampereiland, Kamperveen) disselboom |
distantie, distaansie, (Gunninks woordenlijst van 1908) afstand |
distel, distel, diesel, (Kampen) distel. Ook: diesel (Kampereiland, Kamperveen) |
dit, dit, ditte, (Kampen) dit |
dit en dat, dittendät, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: loop veur den dittendät ‘loop naar de drommel’ |
dit en dat, dittendäts, (Gunninks woordenlijst van 1908) drommels. |
dobbelen, dòbbelen, dobbelen |
dobbelsteen, dòbbelstien, (Gunninks woordenlijst van 1908) dobbelsteen |
dobber, dòbbel, dobber |
dobberen, dòbbelen, Gunninks woordenlijst van 1908: dobberen |
dobbevisser, dòbbevisser, beroepsvisser die met speciaal vistuig vist |
dochter, dòchter, dochter |
dodderig, dòdderig, (Kampereiland, Kamperveen) er niet florissant uitziend |
dode, dooie, dode |
dodenbus, dooiebusse, begrafenisverzekering |
doedel, dudel, doedel, (Kampen) 1. rietsoort; 2. sufferd. Ook: doedel (Kampereiland, Kamperveen) |
doedeldop, doedeldòppe, (Kampen, Kamperveen) sufferd. Ook: doedellappe (Kampereiland) |
doedellap, doedellappe, zie doedeldòppe |
doedelzak, doedelzak, doedelzak |
doek, doek, doek. ’t Is maar een dukien veur ’t bloeden ‘het stelt niets voor’ |
doel, doel, doel |
doen, doen, dôên, doon, dut, deed (Kampen) / deud (Kampereiland, Kampervee, doen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dôên, Gunninks woordenlijst van 1908: doon (Kamperveen) |
doerak, doerakke, (Kampen, Kamperveen) loeder |
doesterig, doesterig, 1. slaperig; 2. onwel (Kampereiland, Kamperveen) |
doezelen, doesteren, sluimeren. IJ ef wat edoesterd ‘hij heeft een beetje gesluimerd’ |
doezen, doesen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) een dutje doen |
dof, dof, 1. dof; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vochtig |
doffer, dofferd, doffer (mannelijke duif) |
dokter, dòkter, dokter |
dokteren, dòkteren, dokteren, knutselen |
dol, dol, dol |
dol, dòlle, 1. dol van een roeiboot; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kruk aan een zeis (niet Kampen) |
dolhuis, dòl-uus, soort kamrad boven in de molen |
dollefooi, dollefooi, bonnefooi |
dom, dom, dom. Zo dom as een koe, zo dom as een kuken, De domste boeren ebben de dikste eerappels ‘vergis je niet in iemand’ |
dominee, dominee, domeneer, dominee. Ook: domeneer |
dominoën, domeneren, dominospelen |
dommekracht, doemkracht, (Kampereiland, Kamperveen) dommekracht |
dommel, dummel, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. dreumes; 2. sufferd |
dommel, dummeltien, dreumes |
dommelen, dommelen, sluimeren |
dommelen, dummelen, werkwoord, 1. soezen, suffig zijn; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: rondlopen van een klein kind |
dommelig, dummelig, vergeetachtig |
dompelen, dumpelen, (Kampen, Kamperveen) (onder)dompelen |
donder, donder, donder |
donderdag, donderdag, donderdag |
donderdagavond, dondesaovens, donderdagsavonds |
donderdagmiddag, dondesmiddes, donderdagsmiddags |
donderdagmorgen, dondesmönnens, donderdagsmorgens |
donderdags, dondes, donderdags |
donker, donker, donker. Wöör ’t kump is ’t ook donker (gezegd als iemand zijn neus ophaalt voor eten dat volgens hem/haar onsmakelijk is) |
dons, dons, dons |
dood, dood, dood. Dooie en levende ave (Kampereiland, Kamperveen) ‘totale inboedel, inclusief vee, van een boerderij’ |
doodgemoedereerd, doodgemoedereerd, doodkalm |
doodgraver, doodgraver, doodgraver |
doodkist, doodkiste, (Gunninks woordenlijst van 1908) doodkist |
doof, doof, doof, verdoofd |
doofkool, doofkole, (Gunninks woordenlijst van 1908) dovekool |
doofpot, doofpot, doofpot |
dooi, deui, dooi |
dooien, deuien, dooien |
dooier, dore, (Gunninks woordenlijst van 1908) dooier |
dooievisjesvreter, dooie-vissies-vreter, saai persoon |
doolhof, dool-of, dôêl-of, doolhof. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dôêl-of (Kamperveen) |
doop, deup, doop |
doopceel, deupsele, doopceel |
doopdoek, deupdoek, doopdoek |
doophok, deupökkien, zie deupusien |
doophuisje, deupusien, ruimte achter het doophek in de kerk. Ook: deupökkien |
doopjurk, deupjörk, doopjurk |
doopmuts, deupmusse, doopmuts |
door, deur, door |
doordrammen, deurdrammen, doordrammen, doorzaniken |
doordrammer, deurdrammerd, doordrammer, zanikerd |
doorgaans, deurgaons, doorgaans |
doorkijken, deurkieken, doorkijken |
doorn, doorn, doorn |
doorroken, deurroken, (Gunninks woordenlijst van 1908) doorroken |
doorroker, deurroker, stenen pijp waarop bij verkleuring door de tabaksdamp een figuur tevoorschijn komt |
doorschijnen, deurskienen, deurskîênen, (Kampen, Kamperveen) doorschijnen. Ook: deurskîênen (Kampereiland) |
doorslaan, deurslaon, 1. doorslaan; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: gallopperen; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: opsnijden |
doorslag, deurslag, 1. doorslag; 2. drevel; 3. vergiet (Kamperveen); 4. test (Kamperveen) |
doos, deuze, doos. Det is d’r ene uut et deusien ‘dat is een gewone’ |
dop, dòppe, dop. Dòppen op de ogen ebben ‘nergens erg is hebben, niet goed uitkijken’ |
dopen, deupen, dopen |
dopje, döppies, klappertjes |
doppen, dòppen, döppen, werkwoord, doppen. Ook: döppen |
dorp, dörp, dorp |
dorsen, dössen, dorsen |
dorst, döst, dorst |
dorstig, döstig, dorstig |
dot, dòdde, 1. dot. Een dòdde gas geven ‘flink gas geven’; 2. iemand die er haveloos uitziet. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dòddekuken |
dot, dòtte, pluk (van bijv. watten, katoen) |
dotkuiken, dòddekuken, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) 1. kuiken dat slecht in de veren zit; 2. iemand die er vuil en haveloos uitziet. Ook: dòdde |
dovekool, dovekeulties, doorgebrande turf, die gebruikt werd in een stoof voor voetverwarming |
doven, doven, werkwoord, doven |
draad, draod, draoden, drötien, drögien, (verkleinwoord drötien (Kampen) / drögien (Kampereiland, Kamperveen)), draad |
draadnagel, draodnägel, 1. draadnagel; 2. eigenaardig type |
draai, drèèi(-), (Gunninks woordenlijst van 1908) zie drei(-) |
draai, drei, drèèi, draai. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: drèèi |
draaien, dreien, drèèien, draaien. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: drèèien |
draaier, drèèier, (Gunninks woordenlijst van 1908) iemand die ‘draait’. Gunninks woordenlijst van 1908: Mit drèèiers ummegaon ‘niet te vertrouwen zijn’ |
draaier, drèèierd, (Gunninks woordenlijst van 1908) streek, draaierij |
draaierig, dreierig, drèèierig, draaierig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: drèèierig |
draaikolk, dreikolk, dreikolke, drèèikòlk, draaikolk. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: drèèikòlk |
draaikont, dreikonte, opzichtig lopende vrouw |
draaimolen, dreimeule, draaimolen |
draaiorgel, dreiörgel, draaiorgel |
draaitrap, dreitrappe, draaitrap |
draak, draak, onaangenaam mens |
dracht, dracht, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. vracht; 2. klederdracht. Gunninks woordenlijst van 1908: In dät goed zit dracht ‘dat goed is sterk’ |
drachtig, drächtig, drachtig |
draden, draoden, draon, werkwoord, 1. draden van bonen; 2. uitrafelen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: draon |
draf, draf, draf |
dragen, dragen, draagt, droeg, droegen, edragen, dragen |
drager, drager, drager bij een begrafenis |
drammen, drammen, zaniken |
drammerd, drammerd, zanikerd |
drank, drank, sterke drank |
draven, draven, draven |
dreef, dreef, (Gunninks woordenlijst van 1908) gang (fig.) |
dreef, dreve, zie drevel |
dreet, dreet, scheet |
dreg, dregge, dreg |
dreigement, driegement, dreigement |
dreigen, drîêgen, dreigen |
drek, drek, drek |
drekbak, drekbak, vuilnisvat |
drem, drem, (Gunninks woordenlijst van 1908) gejaagdheid |
drempel, drumpel, drempel |
drentelen, drentelen, talmen |
drenzen, drenzen, drèènzen, (Kampen) drenzen, zeuren. Òlt oe gedrens veur oe ‘zanik niet!’. Ook: drèènzen (Kampereiland, Kamperveen) |
dreun, dreun, (Kampen) wijs. Ie brengen mien van de dreun òf ‘je brengt me van de wijs’ |
dreun, dreune, (Kampereiland, Kamperveen) 1. eentonige wijs; 2. gezeur |
dreutel, dreutel, 1. stop voor een vat; 2. spotnaam |
dreutelen, dreutelen, draotelen, dröttelen, drötelen, (Kampen) aarzelen. Ook: draotelen (Kampereiland, Kamperveen), dröttelen (Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: drötelen (niet Kampen) |
dreutelig, drötelig, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) talmend |
dreutneutel, drötnöttel, kluns, sufferd |
drevel, drevel, dreve, drevel. Ook: dreve (Kamperveen) |
drie, drieje, drie |
drieërlei, driejerlei, driederlei, drieërlei. Ook: driederlei (Kampereiland, Kamperveen) |
driekaart, driekaart, in: een driekaart van troefaos, of: een driekaart van foele Endrik ‘een minder gunstig bekend staand drietal’ |
drieklezoor, drieklezoer, kluns. Ook: driekwät (Kampen) |
driekwart, driekwät, zie drieklezoer |
driepapt, driepäpt, (Kampereiland, Kamperveen) met drie spenen melk gevend |
driest, drieste, driest |
drift, drift, drift |
driftig, driftig, driftig |
drijfschaal, driefskale, drijfschaal |
drijten, drieten, dret, dreet, dreten, edreten, schijten |
drijterd, drieterd, bangerik |
drijterig, dreterig, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. zie drieterig; 2. diarree hebbend |
drijterig, drieterig, dreterig, bang. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dreterig (niet Kampen) |
drijven, drîêven, dref, dreef, dreven, edreven, drijven |
dril, dril, gestold vleesnat en alles wat daarop lijkt |
drillen, drillen, drillen |
dringen, dringen, dringen |
drinken, drinken, drinken |
droes, druus, (Kampereiland, Kamperveen) droes (paardenziekte) |
drogen, dreugen, drogen |
drol, drol, (Kampereiland) bangerd |
dromedaris, drommedaris, 1. dromedaris; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: lomperd |
dromen, dromen, dromen |
dronken, dronkend, dronken |
droog, dreuge, droog. Zo dreuge as een neute |
droogkamer, dreugkamer, droogkamer (vertrek in sigarenfabriek waar sigaren worden gedroogd) |
drooglijn, dreugliende, waslijn |
droogpruim, dreugproeme, dreugpruimer, saaie vent. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dreugpruimer |
droogpruimer, dreugpruimer, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie dreugproeme |
droogtrommel, dreugtrommel, droogtrommel |
droom, droom, droom |
drop, drup, drop |
drossen, dròssen, weglopen |
druif, drôêve, drôêven, drufien, druif |
druk, druk, druk. Druk in de weer wezen ‘druk bezig zijn’, Zo druk as een klein bösien ‘heel druk’ |
drukken, drukken, drukken |
drukker, drukkerd, duw |
drundel, drundel, sukkel |
drupje, druppien, 1. vrolijke Frans; 2. dropje; 3. borreltje |
drupoog, drupoge, druipoog |
druppel, druppeltien, druppeltje |
druppen, druppen, druppen |
dubbel, dubbeld, dubbel |
dubbeltje, dubbeltien, dubbeltje |
dubbeltjesdief, dubbeltiesdief, 1. vrek; 2. fiscus |
duffel, duffel, zware soort stof |
duffels, duffels, van duffel gemaakt. Een duffelse jässe ‘een duffelse jas’ |
duidelijk, dudelijk, duidelijk |
duif, dôêve, duif |
duiken, duken, duiken |
duiker, duker, duiker |
duim, doeme, duim. De doeme op de knippe òllen ‘zuinig zijn’, doeme van Petrus ‘zwarte vlek bij de kieuw van de schelvis’ (zo kan de schelvis onderscheiden worden van de wijting en de kabeljauw) |
duimdrop, doemdrup, duimdrop, zachte drop die op de nagel van de duim wordt gedrukt. Door de duim in de mond te steken kan de drop worden afgezogen. |
duimdruk, doemdruk, kerkboek met van boven naar beneden op de pagina’s uitsparingen, zodanig dat de verschillende onderdelen - bijv. bijbelboeken - bij elke uitsparing door enkele letters kunnen worden aangeduid. De uitsparingen zijn halfrond. De duim kan bij het gewenste on |
duimeling, doemelink, dumelink, (Kampen, Kampereiland) duimeling. Ook: dumelink (Kamperveen) |
duimen, doemen, duimen draaien |
duister, duuster, duister |
duisternis, duusternisse, duisternis |
duit, duit, duit |
duivel, duvel, dûvel, duivel. ’t Liekt wel òf de duvel d’r ejonkt ef ‘het is er een rommel van jewelste’, ’t Liekt wel òf de duvel d’r mee speult ‘het wil niet lukken, het is een kwade zaak’, Zo ku-j met de duvel wel ûzen ‘je moet niet altijd toegeven’, |
duivel in doosje, duvel-in-deusien, 1. bijdehand kind; 2. speelgoed |
duivelstoejager, dûvelstoejäger, (Gunninks woordenlijst van 1908) handlanger bij allerlei werk |
duiveltje, duveltien, potkacheltje |
duivenhok, dôêvòk, duivenhok |
duivenkont, dôêvekonte, duivenliefhebber |
duizelen, doezelen, dôêzelen, (Kampen) duizelen. Ook: dôêzelen (Kampereiland, Kamperveen) |
duizelig, doezelig, dôêzelig, (Kampen) duizelig. Ook: dôêzelig (Kampereiland, Kamperveen) |
duizend, dûzend, duizend |
duizendhalf, dûzendalf, (Kampereiland, Kamperveen) negenhonderdvijftig (koopmanstaal op de markt) |
dulden, dulden, verdragen |
dun, dunne, dun. ’t Giet em dunne deur de därms ‘hij krijgt niet wat hij dacht te krijgen’ |
dunken, dunken, dunken. Van dunken wezen ‘van mening zijn’ |
dunnege, dun-egge, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) slaap (deel van het hoofd) |
duren, duren, duren |
durven, dörven, ik dörve, ij dörft, verl. tijd: ij dörven / dörfde, durven |
dus, dus, dus |
duur, duur, zelfstandig naamwoord, duur |
duur, duur, bijvoeglijk naamwoord, duur |
dwaallicht, dwaallichien, iemand met verwarde ideeën |
dwaalspreken, dwäälspraoken, (Gunninks woordenlijst van 1908) ijlen |
dwaas, dwaas, dwaas |
dwalen, dwalen, dwalen |
dwarrelen, dwärrelen, dwäddelen, (Kampen, Kampereiland) dwarrelen. Ook: dwäddelen (Kamperveen) |
dwarrelig, dwäddelig, (Gunninks woordenlijst van 1908) duizelig |
dwars, dwäs, dwars |
dwarsbengel, dwäsbongel, dwarsligger |
dwarsdrijven, dwäsdrîêven, dwarsdrijven |
dwarsdrijver, dwäsdrîêver, dwarsdrijver |
dwarssloot, dwässloot, dwarssloot |
dwingen, dwingen, dwingt, dwung, dwungen, edwungen, dwingen |
eau de cologne, odeklonje, eau de cologne. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: orlerein (niet Kampen) (eau de la reine) |
eau de la reine, orlerein, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie odeklonje |
echt, echt, echt |
edel, edel, edel |
edik, eek, zie azien |
eed, îêd, (Gunninks woordenlijst van 1908) eed |
eekhoorn, eekeurntien, eekoorn, eenkeurntien, eekhoorn. Ook: eekoorn, Gunninks woordenlijst van 1908: eenkeurntien (Kamperveen) |
één, ene, îêne, telwoord, één. Ook: îêne (Kampereiland, Kamperveen) |
eend, änte, ände, eend. Siedietammänties. Astoendis, paktem! ‘Zie die tamme eend eens. Als het de jouwe is, pak hem dan!’ (grappig gezegde om aan te geven hoe men in het Kampers ‘alle woorden aan elkaar plakt’, zie ook: redden). Ook: Gunninks woordenlijst van |
eendenei, änte-ei, ändenei, eendenei. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ändenei (Kampen, Kamperveen) |
eendenkroos, ändekreuze, (Gunninks woordenlijst van 1908) eendenkroos |
eendennest, ändenöst, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampen, Kamperveen) eendennest |
eendracht, îêndracht, (Kampereiland, Kamperveen) eendracht |
eenkennig, îênkennig, (Kampereiland, Kamperveen) eenkennig |
eenparig, îênparig, (Kampereiland, Kamperveen) eenparig |
eens, ies, îêns, bijwoord, eens. Ook: îêns (Kampereiland, Kamperveen) |
eenspan, eenspan, îênspan, (Kampereiland, Kamperveen) dubbele boom aan bijv. een kar voor één paard. Ook: îênspan (Kampereiland, Kamperveen) |
eenvoudig, îênvoudig, (Gunninks woordenlijst van 1908) eenvoudig |
eenzaam, îênzäm, (Gunninks woordenlijst van 1908) eenzaam |
eer, ere, zelfstandig naamwoord, eer |
eerder, eerder, 1. eerder; 2. liever |
eergisteren, eergisteren, eergisteren |
eerlijk, eerlijk, eerlijk |
eerlijk, eerlinks, (Gunninks woordenlijst van 1908) in ernst |
eerst, eerst, eerst |
eetbaar, eetber, eetbaar |
eeuw, eeuw, eeuw |
eeuwig, eeuwig, eeuwig |
effen, effen, bijvoeglijk naamwoord, effen |
eg, egge, 1. eg; 2. zie ege |
egaal, îêngääl, (Gunninks woordenlijst van 1908) effen, gelijkmatig |
ei, ei, eiers, eigien, ei |
eierdooier, eiedoorn, eiedore, (Kampen) eierdooier. Ook: eiedore (Kampereiland, Kamperveen) |
eigen, ègen, eigen, eigen |
eigen, ègens, zelf |
eigen, eigens, (Gunninks woordenlijst van 1908) zelf. Gunninks woordenlijst van 1908: Ik eigens ‘ik zelf’, Gunninks woordenlijst van 1908: van eigens ‘vanzelf’ |
eigenaardig, ègenöördig, (Kampen) eigenaardig |
eigengereid, ègengereid, eigengereid, zie ègenwies |
eigenlijk, eigelijk, eigenlijk |
eigenwijs, ègenwies, eigenwijs. Ook: ègengereid, Gunninks woordenlijst van 1908: eigengereid |
eikel, ekkel, (Kampen) eikel |
eiken, eken, ieken, îêken, eiken, eikenhout. Ook: ekenòlt (Kampen), ieken (Kampen), îêken (Kampereiland, Kamperveen), îêkenòlt (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: eiken |
eikenboom, îêkenboom, (Kampereiland, Kamperveen) eik |
eikenhout, ekenòlt, îêkenòlt, zie eken |
eiland, eiland, eiland |
eiloversbloem, eileuversbloeme, (Kamperveen) koekoeksbloem |
einde, ende, èènde, (Kampen) einde. Ook: èènde (Kampereiland, Kamperveen). Döör is ’t ende van weg ‘dat is ongehoord’ |
eindeste, eindeste, èneste, endelste, (Kampereiland, Kamperveen) uiterste. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ènenste, Gunninks woordenlijst van 1908: eindelste (Kamperveen) |
eisen, eisen, eisen |
ekster, äkster, ekster. Gunninks woordenlijst van 1908: A-j een äkster nao Päries sturen, krîê-j een bonte vogel weerumme ‘als men een ekster naar Parijs stuurt, krijgt men een bonte vogel terug’ |
eksteroog, eksteroge, eksteroog, likdoorn. Ook: liekdoorn (Kampen) |
el, elle, el |
elastiek, ellestiek, elestiek, elkstiek, elastiek. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: elestiek, Gunninks woordenlijst van 1908: elkstiek (Kampen) |
elf, elf, elf |
elfendertigst, elvendättigst, in: op zien elvendättigst ‘op z’n elfendertigst’ |
elk, elk, elk |
ellebogen, ellebouwen, (Gunninks woordenlijst van 1908) ruziemaken |
elleboog, elleboge, elleboog |
ellende, ellende, ellende |
els, nelsen, nelsem, (Gunninks woordenlijst van 1908) els. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nelsem (Kamperveen) |
elzenhout, elzenòlt, elsòlt, (Kampen, Kampereiland) elzenhout. Ook: elsòlt (Kamperveen) |
email, emaille, emaille |
emmer, nemmer, (Gunninks woordenlijst van 1908) emmer |
en, en, en |
endeldarm, enteldärm, (Gunninks woordenlijst van 1908) endeldarm |
engel, engel, engel |
enkel, enkel, enkel (deel van het been) |
enkel, enkeld, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, telwoord, 1. soms; 2. enkel; 3. erg slank (van een persoon) |
enter, enter, (Kampereiland, Kamperveen) eenjarig paard |
er, er, er |
eren, eren, werkwoord, eren |
erf, ärf, ärve, erf. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ärve |
erfgenaam, ärfgename, erfgenaam. Ook: ärve |
erfhuis, ärfuus, boeldag: veiling van het vee en de inboedel na het overlijden of bij het vertrek van een boer |
erfhuiskoek, ärfuuskoeke, koek die op de boeldag aan de bezoekers werd verkocht |
erg, ärg, zelfstandig naamwoord, erg |
erg, ärg, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, erg |
ergens, ärgens, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie äns |
ergeren, ärgeren, ergeren |
ernst, eerns, (Gunninks woordenlijst van 1908) ernst. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Wòdt eerns ‘het wordt ernst’ |
ernstig, änstig, ernstig |
erom, d’rumme, zie d’rum-ene |
eromheen, d’rum-ene, (Kampen, Kampereiland) eromheen. Ook: drumme (Kamperveen) |
erve, ärve, 1. zie ärfgename; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zie ärf |
erven, ärven, werkwoord, erven |
erwt, ärfte, ärften, ärfien, erwt |
erwtensoep, ärftensoep, snert |
es, esse, zie essenboom |
essenboom, essenboom, es. Ook: esse |
estrik, estrink, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. estrik; 2. blauwe knikker |
eten, eten, et, at, aten, egeten, eten |
etgaarde, etgerd, etgroen |
etgaardehooi, etgerd-eui, hooi van de tweede snede |
etter, etter, etter |
etteren, etteren, etteren |
euvel, euvel, euvel |
even, effen, bijwoord, even |
even, even, even. Even òld ‘van dezelfde leeftijd’ |
evenaar, evender, nevenäär, nevender, (Kampereiland, Kamperveen) balk waaraan twee knuppels werden bevestigd om twee paarden een kar te laten trekken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nevenäär , Gunninks woordenlijst van 1908: nevender (Kamperveen) |
evenouder, evenòlder, (Kampereiland, Kamperveen) iemand van dezelfde leeftijd |
evenredig, evenredig, evenredig |
evenredigheid, evenredigeid, evenredigheid |
eventjes, evenpies, eventies, effenties, (Kampen, Kampereiland) eventjes. Ook: eventies (Kampen, Kamperveen) |
ewerink, ewerik, ewerink, fistel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ewerink |
ezel, ezel, ezel |
fabel, fäbel, faobel, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampen) fabel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: faobel (Kamperveen) |
fabriek, febriek, fabriek, (’t, de -) fabriek. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: fabriek |
fahrrad, farad, zie vielesepee |
falie, falie, vel, huid. Op zien falie krîêgen ‘een pak ransel krijgen’ |
familie, femilie, familie |
fatsoen, fesoen, 1. fatsoen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vorm |
fatsoenlijk, fesoendelijk, fesoenlijk, fatsoenlijk |
fazant, fezante, fazant |
fazel, vazel, (Kampereiland, Kamperveen) uitwendige geslachtsdelen van vrouwelijke dieren |
februari, febrewari, februari |
feeks, feekse, fiekse, (Kampen) feeks. Ook: fiekse (Kampereiland, Kamperveen) |
feest, feest, feest |
feil, veile, dweil |
feilen, veilen, dweilen |
fel, fel, verzot |
feliciteren, fieleseteren, fielseteren, feliciteren |
ferm, färm, ferm, flink. Gunninks woordenlijst van 1908: Färm kòld ‘zeer koud’ |
fiducie, fedusie, fiducie, vertrouwen |
fiedel, fiedel, viool |
fiedeltje, fieteltien, fiedeltien, (Kampen) klein beetje. Ook: fiedeltien (Kampereiland, Kamperveen), futseltien (Kampen), flutsien (Kampereiland, Kamperveen) |
fieselemie, fieselemie, gelaat. Met zo’n fieselemie ku-j beter in bedde kroepen! ‘met zo’n tronie kun je beter in bed kruipen!’ |
fiets, fietse, fiets |
fietslantaarn, fietslanteern, fietslantaren |
figuur, feguur, figuur |
fijn, fien, fijn. ’t Wärk in ’t fiene ebben ‘met een karwei klaar zijn’ |
fijne, fiene, streng orthodoxe kerkganger |
fijnproever, fienprûver, fijnproever |
fijntjes, fienties, scherp. ’t Is buten fienties kòld ‘het voelt buiten scherp koud aan’ |
fijt, fiet, fijt |
fiks, fiks, flink |
finaal, finaol, finaal, geheel en al |
finale, finaole, finale |
fistel, fissel, (Kamperveen) fistel |
fitsfatserig, fitsfatserig, (Kampereiland) erg secuur |
flab, flabbe, wier in de sloot. Zie ook: slabbe |
flabberen, flabberen, (Gunninks woordenlijst van 1908) fladderen |
flambouw, flambouwe, lampion |
flanel, flenel, fenel, flanel. Ook: fenel |
flap, flappe, flap |
flapdrol, flapdròl, flapdròlle, (Kampen) een vent van niks. Ook: flapdròlle (Kamperveen) |
flapuit, flapuut, flapuit |
flard, flädde, flard |
flater, flater, zie fleer |
flauw, flauw, flauw |
fleer, fleer, flèèr, (Kampen) oorveeg. Ook: flèèr (Kampen), flater (Kampereiland, Kamperveen) |
fles, flesse, fles |
fleur, fleur, fleur |
fleurig, fleurig, fleurig |
flikflooien, flikflooien, vleien |
flikflooier, flikflooier, flikflooier |
flikken, flikken, flikken: het wegwerken van kleine plekjes op geëmailleerde artikelen, waar de kleuremaille zich niet goed gehecht had. Dit gebeurde na het branden |
flikken, flikken, doen, wagen. Det flik ie mien niet ‘dat doe je niet’, Det mos ie ies flikken ‘dat moest je eens wagen’ |
flikker, flikker, flikker: de arbeider die het flikken uitvoerde (meestal een oudere werknemer die geen zwaar werk meer kon verrichten) |
flikkeren, flikkeren, flikkeren |
flikkerij, flikkeri’jgien, winstgevend zaakje. Die andel is een mooi flikkeri’jgien ‘dat is een lucratieve handel’ |
flink, flink, flink |
flip, flippien, penis |
flodderen, flodden, flodderen, knoeien, morsen. Ook: flodderen |
floddermadam, floddermadam, vrouw die overdreven doet |
floddermuts, floddermusse, floddermuts |
floers, floers, floers |
floeteren, floeteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie ploeteren |
fluim, flume, (Kampen, Kamperveen) fluim, slijm (ook als scheldwoord gebruikt). Ook: plume (Kamperveen) |
fluisteren, fluusteren, fluisteren |
fluit, fluite, fluit |
fluiten, fluiten, fluit, fleut / fluiten (Kampen), fleuten / fluiten, fluiten |
fluts, flutsien, zie fieteltien |
fluweel, fewiel, (Gunninks woordenlijst van 1908) fluweel |
fluwelen, fewielen, (Gunninks woordenlijst van 1908) fluwelen |
foei, foj, fuj, foei, in: ’t Is te uj of te fuj ‘het is alles of niks’ |
foekepot, foekepòt, rommelpot |
foeksen, foksen, 1. voor elkaar krijgen. Det foks ik wel ‘dat maak ik wel voor elkaar’; 2. slorig naaien. Kiek ies oe ze die jässe in mekare efokst ef ‘kijk eens hoe slordig ze die jas genaaid heeft’. Ook: toeksen |
foep, foep, (Gunninks woordenlijst van 1908) kracht, energie |
foeteren, foeteren, mompelen, knorren |
fok, fòkke, 1. fok; 2. bril |
fokken, fòkken, werkwoord, fokken |
fommel, foemel, (Kampereiland, Kamperveen) iemand die maar wat aanklungelt |
fommelen, foemelen, iets maar half doen, klungelen. Doet oe beste, en niet foemelen ‘doe je best, en geen half werk’ |
fontein, fontein, fontein |
fooi, fooi, fooi |
foppen, fòppen, foppen |
fopspeen, fòpspene, fopspeen |
forceren, fòkseren, 1. forceren; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: lastigvallen |
fornuis, fenuus, fornuis |
fornuispot, fenuuspòt, fornuisoven |
fors, fös, fòs, fors. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: fòs |
fout, foute, fout |
fraai, fraoi, (Gunninks woordenlijst van 1908) zeer, nogal. Gunninks woordenlijst van 1908: Fraoi wat ‘aardig wat’ |
framboos, flamboze, (Gunninks woordenlijst van 1908) framboos |
franje, franje, fräjjen, franje. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: fräjjen |
frats, fratse, frätse, gril, kuur. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: frätse |
fris, fris, fris |
frok, fròk, zie ròk |
frommelen, froemelen, frommelen |
fronsel, fronsel, (Kampereiland, Kamperveen) kreukel |
fronselen, fronselen, (Gunninks woordenlijst van 1908) fronselen |
frunniken, frunniken, pietepeuterig werk doen |
fuik, foeke, fuik |
futsel, futseltien, zie fieteltien |
gaaf, gaaf, geve, gaaf. Ook: geve (Kamperveen) |
gaai, gaaie, 1. slons; 2. vrouw die zich opvallend gedraagt. Gekke gaaie wordt bijv. van een uitgelaten kind gezegd (hoeft niet negatief te zijn) |
gaan, gaon, giet, ging (Kampen) / gong (Kamperveen) / gung (Ka, gaan |
gaandeweg, gaondeweg, gaandeweg |
gaar, gaar, 1. gaar; 2. bij zijn verstand. Die is niet goed gaar ‘die is niet goed bij zijn verstand’, goed gaar wezen ‘een goed verstand hebben’ |
gaarne, geerne, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie graag |
gaddamme, gaddamme, gaddammie, uitroep als iets vies bevonden wordt, bastaardvloek. Ook: gaddärrie, gatverdärrie, Gunninks woordenlijst van 1908: gaddammie |
gaddarrie, gaddärrie, zie gaddamme |
gadverdarrie, gatverdärrie, zie gaddamme |
gaffel, gaffel, gavel, gaffel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gavel |
gagel, gagel, gaogel, Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gaogel; zie vremelte |
gal, galle, gal |
galblaas, galblaoze, galblaas |
galbult, gallebulte, galbult |
galerij, galderi’je, galerij |
galg, galge, galg |
gallig, gellig, (Kampereiland, Kamperveen) gallig (van schapen) |
gallisch, gallisch, erg kwaad |
galp, galp, schreeuw |
galpen, galpen, schreeuwen |
gang, gank, beweging, het gaan. In gank zetten ‘in beweging brengen’, an de gank ‘bezig’, in bijv.: Dan kan-k wel an de gank blîêven ‘bezig blijven’, Oe gank is gien dòktersgank (werd gezegd als iemand klaagde dat hij weer voor iets moest |
gangs, gangs, ganks, in: gangs wezen, 1. aan de gang, druk, bezig; 2. rumoerig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ganks |
gans, ganze, gaanze, (Kampen) gans. Ook: gaanze (Kampereiland, Kamperveen) |
ganzenbord, ganzeböd, gaanzeböd, (Kampen) ganzenbord. Ook: gaanzeböd (Kampereiland, Kamperveen) |
ganzenwipper, gaanzewippertien, (Kamperveen) kleine schuit voor de ganzenjacht |
gapen, gapen, gapen |
garde, gädde, garde |
gardebezem, gäddebessem, zie rîêzebessem |
garen, gären, (Gunninks woordenlijst van 1908) oprapen |
garen, gören, gaoren, (Kampen) garen. Ook: gaoren (Kampereiland, Kamperveen) |
garf, gärve, (Kampereiland, Kamperveen) garf |
garnaal, genele, garnaal. Een genele ef ook ’n kòp ‘een klein kind heeft ook een willetje’ |
garstig, gästerig, gasterig, (Kampen) vies, vuil. Ook: gasterig (Kampereiland, Kamperveen) |
gas, gas, gäs, gas. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gäs |
gasconnade, kaskenazie, kaskenade, drukte, pocherij. Ook: kaskenade |
gasfornuis, gasfenuus, gasfornuis |
gashuus, gästuus, gastuus, (Kampen) 1. gasthuis; 2. bejaardentehuis. Ook: gastuus (Kampereiland, Kamperveen) |
gaslicht, gaslicht, gäslicht, gaslicht. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gäslicht |
gasmunt, gasmunte, gasmunt |
gasolie, gaseulie, gasolie |
gasser, gästerd, gasterd, (Kampen) viespeuk. Ook: gasterd (Kampereiland, Kamperveen) |
gast, gäst, gast |
gast, gaste, (Kampereiland, Kamperveen) groep van zes of acht garven, rechtop tegen elkaar gezet |
gat, gat, gaten, gatien, gagien, (verkleinwoord gatien / gagien (Kampereiland)), gat. ’t Is in en uut mien gat (ook: in of uut -) ‘het is dik aan tussen die twee, hij/zij is overdreven vriendelijk tegen de ander’ |
gauwdief, gouwdief, gauwdief, (Kampen, Kampereiland) dief. Ook: gauwdief (Kamperveen) |
gauwdievenweer, gauwdievenweer, (Gunninks woordenlijst van 1908) mistig weer |
gebed, gebed, gebed |
gebeuren, gebeuren, gebeuren |
gebint, gebint, gebint |
gebit, gebit, gebit |
geblèr, gebleer, gehuil |
gebod, gebòd, gebod |
geboorte, geboorte, geboorte |
geboren, geboren, geboren |
gebrek, gebrek, gebrek |
gebrekkelijk, gebrekkelijk, (Kampereiland, Kamperveen) gebrekkig |
gebruik, gebruuk, gebruik |
gebruiken, gebruken, gebruiken |
gedaante, gedaonte, gedaante |
gedachte, gedachte, gedächte, gedachte. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gedächte |
gedachtenis, gedachtenisse, gedächtenisse, souvenir, herinnering. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gedächtenisse, andenken |
gedauwel, gedauwel, (Gunninks woordenlijst van 1908) gestoei |
gedienstig, gedîênstig, (Gunninks woordenlijst van 1908) gedienstig |
gedijen, gedi’jen, groeien |
gedoe, gedôê, (Gunninks woordenlijst van 1908) herrie, drukte |
gedoetje, gedoegien, gedôêgien, (boeren)bedrijfje. Een raar gedoegien ‘een raar zaakje’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gedôêgien |
gedogen, gedogen, gedogen |
gedrankje, gedränkien, (Kampereiland, Kamperveen) drankje |
geduld, geduld, geduld |
geduvel, geduvel, gedûvel, 1. gezanik, gezeur; 2. ruzie. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gedûvel |
gee, gee, (Kampereiland, Kamperveen) streek gras die door de maaiers ineens gemaaid wordt |
geel, geel, geel. Zo geel as een wöttel die gek wödt |
geen, gien, gin, (Kampen) geen. Ook: gin (Kampereiland, Kamperveen) |
geen een, gienene, gienîêne, ginîêne, (Kampen) niemand. Ook: gienîêne (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: ginîêne |
geeneens, gienies, niet eens. Det kan ie gienies ‘dat kan hij niet eens’. Ook: nieties |
geest, geest, geest |
geeuwhonger, gee-onger, geeuwhonger |
gehakt, gak, ge-ak, (Kampen) gehakt. Ook: ge-ak (Kampereiland, Kamperveen) |
gehalte, galte, ge-alte, gehalte. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ge-alte |
gehalte, ge-alte, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie galte |
geheim, ge-eim, geheim |
geheister, ge-eister, lawaai |
gehemelte, gemelte, zie vremelte |
geil, geil, (Gunninks woordenlijst van 1908) vruchtbaar, weelderig |
geit, geite, geit. Gunninks woordenlijst van 1908: Een geite van een deerne ‘een slons’ |
geitenbok, geitebok, mannetjesgeit |
gejoel, gejoel, gejoel |
gek, gek, bijvoeglijk naamwoord, gek. Zo gek as een rad, zo gek as Bosmans ond, zo gek as een cent, zo gek as een dubbeltien, ’t Is te gek umme an ’t eui te binnen ‘het is te gek om los te lopen’, Ik bin gekke Appien niet ‘zo gek krijg je me niet’, gekke gaaie |
gek, gek, zelfstandig naamwoord, 1. gek; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: draaiende kap van een schoorsteen |
gekerm, gekärm, gekerm |
gekheid, gek-eid, gekheid |
gekken, gekken, gekheid maken |
geknoei, geknooi, 1. geknoei; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: geknutsel |
gekraak, gekraak, gekraak |
gekscheren, gekskeren, gekscheren |
gelach, gelach, gelach |
gelag, gelag, gelag |
geld, geld, geld |
geldbuidel, geldbule, geldbuidel |
gelden, gellen, werkwoord, 1. gelden; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kosten |
gelegenheid, gelegeneid, gelegendeid, gelegenheid |
geleuf, gleuve, gleuf |
gelijk, geliek, gelieke, lieked, 1. gelijk. Gunninks woordenlijst van 1908: Der is meer geliek as eigen (gezegd wanneer men twijfelt of iemand iets wel toebehoort); 2. zie tegelieke. Zie ook: lieked |
gelijk, liek, lieke, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, gelijk, vlak. Ik make et lieke ‘ik maak het vlak’, Ik ebbe ’t em liek in zien gezichte ezèègd ‘ik heb het hem recht in zijn gezicht gezegd’. Zie ook: lieked |
gelijk, lieked, lieks, liek, lieke, geliek, gelieke, gelijk. We bin lieked eindigd ‘gelijk’, Now bi-w lieked ‘nu staan we quitte’ |
gelijkenis, geliekenisse, gelijkenis |
geloof, geleuf, gelove, geloof. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gelove |
geloop, geloop, geloop |
geloven, geleuven, geloven |
geltensnijder, gellensnîêder, geltensnîêder, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) iemand die dieren castreert. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: geltensnîêder (niet Kampen) |
geluid, geluud, geluid |
geluk, geluk, 1. geluk; 2. de koop is gesloten (gezegd op de veemarkt wanneer na onderhandelen met “handjeklap” tussen koper en verkoper overeenstemming is bereikt over de koop van een dier) (Kampereiland, Kamperveen) |
gelukwensen, luksen, gelukwensen met nieuwjaar |
gemacht, gemach, mannelijke schaamdelen |
gemak, gemak, (Kampen) 1. gemak. Gunninks woordenlijst van 1908: Mit gemak ‘gemakkelijk; langzamerhand’; 2. oud woord voor W.C |
gemeen, gemeen, gemeen, oneerlijk, slecht |
gemeente, gemeente, gemeente |
gemenigheid, gemenigeid, (Gunninks woordenlijst van 1908) oneerlijkheid, slechtheid |
gemoedereerd, gemoedereerd, (Gunninks woordenlijst van 1908) kalm |
gemoedereerdheid, gemoedereerdeid, kalmte |
gemutst, gemust, (Gunninks woordenlijst van 1908) gemutst |
genade, genaode, genade |
genadig, genaodig, 1. genadig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: toegeeflijk |
Genemuiden, Gällemuden, Genemuden, Gellemuden, Genemuiden. Ook: Genemuden (Kampen, Kamperveen), Gellemuden (Kampen) |
generen, generen, generen |
generen, sjeneren, seneren, schamen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: seneren |
geneuk, geneuk, (Gunninks woordenlijst van 1908) gezanik |
genezen, genezen, genes / genis (Kamperveen), genas, genazen, geneze, genezen |
gengelen, gängelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) lusteloos rondslenteren |
genie, sjenee, (Gunninks woordenlijst van 1908) lust, plezier |
genieten, genieten, genieten |
genoeg, genog, genogt, genoeg |
genot, genòt, 1. genot; 2. gemak |
gent, gänte, (Kamperveen) gent (mannetjesgans) |
gerak, gerak, zie gerei |
gerecht, gerecht, gerecht |
gerecht, gericht, (Gunninks woordenlijst van 1908) gerecht, spijs |
gereformeerd, griffemeerd, gereformeerd |
gerei, gerei, gerei. Ook: gerak (Kampereiland, Kamperveen). Zien gerak ebben, of: zien gerak krîêgen ‘van het nodige voorzien zijn’ |
geren, geren, geren (schuinlopen) |
gerief, gerief, gerief |
gerieven, gerîêven, gerieven, gerieven. Ook: gerieven (Kampen) |
geroep, geroep, geroep |
gerst, gäste, gerst |
geschiedenis, geskiedenisse, geschiedenis |
geschikt, geskikt, geschikt |
geschreeuw, geskriw, geschreeuw |
gesel, giesel, (Gunninks woordenlijst van 1908) gesel |
geslacht, geslächt, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) (het) geslachte |
geslacht, geslachte, (Gunninks woordenlijst van 1908) geslacht, familie |
geslons, gesluns, 1. geklungel; 2. voedsel dat zo genoemd wordt als men het niet kent of niet lust |
gesp, gäspe, gesp. Ook: gäspel |
gesp, gäspel, zie gäspe |
gespelen, giespelen, heel hard lopen |
gespikkeld, gespikkeld, gespikkeld |
gespuis, gespuus, gespuis |
gestaag, gestaodig, 1. kalm; 2. aanhoudend |
gestel, gestel, gestel |
gesticht, gesticht, gesticht |
gestunder, gestunder, (Kamperveen) 1. getob; 2. drukte |
gestuntel, gestuntel, (Kampen) geklungel |
getal, getal, getal |
getijgerd, getîêgerd, (Gunninks woordenlijst van 1908) getijgerd |
getuige, getuge, getuige |
getuigen, getugen, getuigen |
gevaar, gevaar, (Kampereiland, Kamperveen) voertuig |
gevaar, gevöör, gevaor, (Kampen) gevaar. Ook: gevaor (Kampereiland, Kamperveen) |
gevaarlijk, gevöörlijk, gevaorlijk, (Kampen) gevaarlijk. Ook: gevaorlijk (Kampereiland, Kamperveen) |
gevaarte, gevöörte, gevaorte, (Kampen) gevaarte. Ook: gevaorte (Kampereiland, Kamperveen) |
geval, geval, geval |
gevel, gevel, gevel |
geven, geven, geven |
gevloek, gevluuk, gevlûûk, (Kampen) gevloek. Ook: gevlûûk (Kampereiland, Kamperveen) |
gevoel, gevuul, gevoel |
gewaarworden, gewöörwödden, gewaarwödden, (Kampen) gewaar worden. Ook: gewaarwödden (Kampereiland, Kamperveen) |
gewaarwording, gewöörwörding, gewaarwording |
geweld, geweld, geweld |
gewelf, gewulfte, gewelfte, (Kampen) gewelf. Ook: gewelfte (Kampereiland, Kamperveen) |
geweten, geweten, geweten |
gewicht, gewicht, gewicht |
gewicht, wichien, 25 kg vis |
gewichtig, wichtig, 1. zwaarder dan verwacht; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: het bepaalde gewicht hebbend, vol |
gewillig, gewillig, gewillig |
gewis, gewis, gewis, zeker |
gewoon, gewoon, gewoon |
geworden, gewödden, (Gunninks woordenlijst van 1908) geworden |
gewricht, gevricht, gewricht |
gezag, gezag, gezag |
gezicht, gezichte, gezicht. Een gezichte as zeuven dagen slecht weer ‘een boos gezicht’, iemand op zien gezichte geven ‘iemand slaan, letterlijk of figuurlijk’, IJ is op zien gezichte evallen ‘hij is figuurlijk onderuit gegaan’ |
gezin, gezin, gezin |
gezond, gezond, gezond |
gezondheid, gezondeid, 1. gezondheid; 2. lap van wol of zeemleer, die om het middel werd gedragen ter voorkoming van rugklachten (Kampen) |
gezwind, gezwind, (Gunninks woordenlijst van 1908) vlug, handig |
gezwindheid, gezwindigeid, (Gunninks woordenlijst van 1908) vlugheid |
gieren, gieren, werkwoord, gieren |
gierig, gierig, gierig |
gieteling, gietelink, gîêtelink, 1. gieteling (merel); 2. jongen of meisje die/dat erg lang is voor zijn/haar leeftijd. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gîêtelink |
gieten, gîêten, geten, gieten, göt, geut, geuten, egeuten, (Kampen) gieten. Ook: geten (Kampereiland, Kamperveen), gieten (Kampen) |
gieter, gîêter, (Kampereiland, Kamperveen) gieter |
gift, gifte, 1. gift; 2. bord pap (Kamperveen); 3. Gunninks woordenlijst van 1908: bekervormig voorwerp waaruit men pap eet, vgl. teste. Een teste is vierkant, een gifte rond |
ginder, gunder, gänder, gunter, genter, (Kampen) ginds. Ook: gänder (Kampereiland, Kamperveen), gunter, Gunninks woordenlijst van 1908: genter |
gips, gips, gips |
gissen, gissen, gissen |
gist, gest, (Kampen, Kampereiland) gist |
gisteren, gisten, gisteren, gisteren |
glad, glad, 1. glad; 2. geheel. Glad en al ‘helemaal’, Bi-j glad en al gek!, glad verkeerd ‘helemaal verkeerd’ |
gladakker, gladdekker, sluwe vent |
gladjes, glätties, gladjes. Det löp glätties |
glans, glans, glaans, (Kampen) glans. Ook: glaans (Kampereiland, Kamperveen) |
glanssteen, glaanzestien, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampereiland) steen waarmee men het strijkgoed glanst |
glanzen, glanzen, glaanzen, (Kampen) glanzen. Ook: glaanzen (Kampereiland, Kamperveen) |
glas, glas, glazen, glasien, glas |
glazen, glazen, bijvoeglijk naamwoord, glazen |
glazenmaker, glazemaker, libellensoort |
glazenwipper, glazewipper, soort tol |
glibberig, glibberig, glibberig |
glijden, gliejen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie glieren |
glijden, glieren, 1. glijden op sneeuw of ijs. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gliejen (Kamperveen), glinderen; 2. vallen |
glimmen, glimmen, glimmen. Det glimt as een keersemakerskuntien in de maoneskien, det glimt as een ondekeutel in de maneschijn ‘dat ziet er heel mooi uit’, Det glimt as een zwät kalf in ’t duuster ‘daar zit geen glans meer op, (fig.): daar zit geen toekomst m |
glimsmeer, glimsmeer, schoensmeer |
glinderbaan, glinderbane, zie slierbane |
glinderen, glinderen, zie glieren |
glint, glinte, fuut |
gloed, gloed, gloed |
gloeien, gluuien, gloeien |
gloeiendig, glûûndig, glûnig, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie gloepend |
gloeikousje, gluuikousien, gloeikousje (van gaslamp) |
glooien, gliwwen, gluren |
gluipen, gloepen, gluipen |
gluipend, gloepend, gloeiend, heel erg. Gloepend îête ‘kokend heet’. Ook: glupendig, glûnig, Gunninks woordenlijst van 1908: glûûndig. ’t Is glûnig kòld ‘het is zeer koud’ |
gluiperd, gloeperd, gluiper |
gluiperig, gloeperig, gluperig, gluiperig. Ook: gluperig, Gunninks woordenlijst van 1908: gloeps |
gluipertje, gloepertien, glupertien, kind dat een ander, een kind of een volwassene, te slim af is |
gluips, gloeps, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie gloeperig |
glunderen, glunderen, glunderen |
goal, kool, 1. goal, doel; 2. doelpunt |
goal gooien, koolgooien, doelgooien (balspel) |
goal schieten, koolskieten, koolskîêten, zie koolskuppen |
goal schoppen, koolskuppen, doeltrappen. Ook: koolskieten (Kampen, Kamperveen), koolskîêten (Kampereiland), kooltrappen |
goal trappen, kooltrappen, zie koolskuppen |
godspenning, goospenning, (Kampen) godspenning. Ook: meetpenning, Gunninks woordenlijst van 1908: meepennik (niet Kampen) |
goed, goed, zelfstandig naamwoord, goed. Zien goeie goed an-ebben ‘zijn beste kleren aanhebben’, Gunninks woordenlijst van 1908: In dät goed zit dracht ‘dat goed is sterk’ |
goed, goed, bijvoeglijk naamwoord, goed. Niet goed in d’oed wezen ‘niet in orde zijn; spottend: ze niet allemaal op een rijtje hebben’ (zie ook: lekker), Det is een goeie om de dood op te alen ‘dat is een langzaam persoon’, goeie gelegeneid ‘gunstige wind (voor |
goedkoop, goedkoop, goedkoop |
goedschiks, goedskiks, goedschiks |
gofferd, gofferd, grof gebouwd persoon |
golf, gòlve, golf |
gom, gom, gom |
gomelastiek, gommelestiek, vlakgom |
gommenikke, gommenikkies, gommenichies, bastaardvloek. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gommenichies |
goochelen, goochelen, goochelen |
gooien, gooien, gooien. Die gooit met mien botten de proemen van de bomen ‘die maakt misbruik van mij’ |
goor, goor, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kamperveen) vies, onzindelijk |
goot, geute, 1. goot; 2. werkruimte vooraan in de stal (Kampereiland, Kamperveen) |
gootgat, geutegat, (Kampereiland, Kamperveen) gat in de muur, waar doorheen het water uit de werkruimte naar buiten kan weglopen |
gordel, göddel, gordel |
gordelroos, göddelroze, gordelroos |
gordijn, gedien, gordijn |
gorgelen, görgelen, 1. gorgelen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: rochelen |
gort, götte, gort |
gort in de zak, götte-in-de-zak, zie jan-in-de-zak |
gortbuik, götboek, dikke buik |
gortbuil, göttebuul, zak waarin gort wordt gekookt |
gortepap, göttepap, gortenpap |
gortzak, göttezak, götzak, zak waarin gort werd gekookt voor götte-in-de-zak of jan-in-de-zak (zie daar). Ook: götzak |
gortzak, götzak, 1. zie göttezak; 2. in: iemand op de götzak nemen ‘iemand spelenderwijs op de rug nemen’ |
goud, gòld, goud |
gouden, gòlden, gòllen, gouden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gòllen |
gouden, gòllen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie gòlden |
goudlap, gòldläppien, bij het biezen trekken gebruikte de biezentrekker een lapje om bijv. een mislukte bies weg te vegen of het penseel van een los haartje te ontdoen. Deze lapjes werden op gezette tijden ter reiniging naar een daartoe ingericht bedrijf gezonden, waarna het b |
graad, graod, graad |
graaf, graaf, graaf |
graag, graag, greeg, graag. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: geerne, Gunninks woordenlijst van 1908: greeg (Kamperveen) |
graat, graot, graat |
grabbel, grabbel, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: te grabbel gooien ‘te grabbel gooien’ |
grabbel, grabbels, zie griebels |
grabbelen, grabbelen, grabbelen |
gracht, grachte, grafte, grächte, gräfte, (Kampen, Kampereiland) gracht. Ook: grafte (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: grächte, Gunninks woordenlijst van 1908: gräfte (Kamperveen) |
graf, graf, graf |
Grafhorst, Graffes, Grafhorst. Det bin allemaol rampen an disse kant van Graffes (Grafhorst ligt vlakbij IJsselmuiden, waar vroeger het Kamper kerkhof lag; met an disse kant van Graffes is bedoeld: aan deze zijde van het kerkhof, in dit leven) |
grammottig, grammieterig, (Kampereiland, Kamperveen) knorrig, boos |
grap, grap, grap |
graper, gröperd, hebzuchtig persoon |
graperig, gröperig, hebzuchtig |
gras, grös, gres, gras. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gres (Kamperveen) |
grasnek, grösnekke, ongemanierd persoon |
graterig, graoterig, graoderig, vol graten |
grauw, grauw, (Kampereiland, Kamperveen) grauw |
grauwen, grauwen, werkwoord, grauwen |
graven, graven, werkwoord, graven |
grazen, graozen, grözen, grezen, (Kampen) 1. grazen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: de koeien op stal gras voeren. Ook: grözen (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: grezen (Kamperveen) |
greep, greep, greep |
greep, grepe, mestvork met vier tanden |
grendel, grundel, gruntel, (Kampen, Kampereiland) grendel. Ook: gruntel (Kamperveen) |
grenen, grenen, grenen |
grens, grens, grens |
grep, gruppe, 1. greppel; 2. afvoergoot voor gier en mest in de stal achter de koeien |
greppen, gruppen, maken, uitsteken of uitdiepen van greppels |
gribbeltje, griwweltien, grieuweltien, (Kampereiland) heel klein beetje. Ook: grieuweltien (Kamperveen) |
griebel, griebels, rillingen. De griebels lopen mien over de grabbels ‘de rillingen lopen me over de rug’ |
grienen, grienen, huilen |
grienerig, grienderig, grienig, 1. nat, koud (gezegd van het weer); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: met een vervelend karakter. Gunninks woordenlijst van 1908: Een grienderig peerd ‘een paard dat bijt en slaat als men het aanraakt’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: grie |
grienig, grienig, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie grienderig |
griep, griep, griep |
grieperig, grieperig, grieperig |
griesmeel, griesmaal, griesmeel |
griezel, griezels, grîêzels, (Kampen) rillingen. Ook: grîêzels (Kampereiland, Kamperveen) |
griezelen, griezelen, grîêzelen, (Kampen) griezelen. Ook: grîêzelen (Kampereiland, Kamperveen) |
griezelig, griezelig, grîêzelig, (Kampen) griezelig. Ook: grîêzelig (Kampereiland, Kamperveen) |
grif, grif, (Gunninks woordenlijst van 1908) vlot, zeker |
griffel, griffel, griffel |
grijpen, griepen, grep, greep, grepen, egrepen, grijpen. Ze griepen oe nao d’oren, of: ze griepen oe bi’j d’oren ‘het is zo koud dat je oren tintelen’ |
grijs, gries, grijs |
gril, grille, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) rilling |
grillen, grillen, (Gunninks woordenlijst van 1908) rillen |
grillerig, grilderig, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) 1. grillig; 2. rillerig |
grind, grente, (Kampereiland, Kamperveen) grint |
grindkist, grentekiste, (Kampereiland, Kamperveen) kist, geplaatst langs de kant van een weg, waarin grint ligt opgeslagen voor onderhoud van de grintweg |
grindweg, grentweg, (Kampereiland, Kamperveen) grintweg |
groeien, gruuien, groeien |
groen, gruun, grûûn, bijvoeglijk naamwoord, (Kampen) groen. Ook: grûûn (Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: Iemaand grûûn op ’t lief wezen ‘iemand slecht gezind zijn’ |
groen, grûûn, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: knòlgrûûn |
groenboer, grûûnboer, (Kamperveen) groen(te)boer |
groenmoes, gruunmoes, grumoes, groemoes, grûûnmoes, (Kampen) kruidmoes, gerecht van karnemelk met gort, bessensap en kervel (en andere kruiden). Ook: grumoes (Kampereiland), groemoes (Kamperveen), kruudmoes, Gunninks woordenlijst van 1908: grûûnmoes |
groenteboer, gruunteboer, groenteboer, groenteman. Ook: gruunteman |
groenteman, gruunteman, zie gruunteboer |
groetenis, groetenisse, groeten |
groeve, grôêve, (Kampereiland, Kamperveen) 1. begrafenis; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: graf |
groevebrood, grôêvenbrood, (Gunninks woordenlijst van 1908) brood dat op een begrafenis gegeten wordt |
grof, gròf, grof |
grofachtig, gròfachtig, (Kampereiland, Kamperveen) enigszins grof |
grollen, grölen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie gruilen |
grollen, gruilen, grölen, leedvermaak hebben. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: grölen |
grond, grond, grond. Döör krie-k gien grond meer in ‘dat krijg ik niet meer schoon, het wordt niet meer zoals het oorspronkelijk was’ |
grond opdragen, grondopdragen, grondopdragen: de grondkleur opbrengen. Deze kleur droogde altijd zwart op |
grondel, grundel, vis (grondel) |
gronderig, gronderig, (Gunninks woordenlijst van 1908) grondig |
groot, groot, groot. Grote passen gauw thuus ‘haastige spoed is zelden goed’ |
grootheid, grooteid, de betere stand |
grootmoeder, gropmo, gropmoe, grootmoer, gropmoor, (Kampen) grootmoeder. Gunninks woordenlijst van 1908: grootmoer, Gunninks woordenlijst van 1908: gropmoor (Kamperveen) |
groots, groos, groots, bijvoeglijk naamwoord, trots. Ook: groots (Kampen) |
grootsig, grootsig, grosig, (Kampen) inbeelding hebbend. Ook: grosig (Kampereiland, Kamperveen) |
grootsigheid, grootsigeid, grosigeid, (Kampen) inbeelding. Ook: grosigeid (Kampereiland, Kamperveen) |
grootvader, grova, grovva, grootvaar, grootvader. Gunninks woordenlijst van 1908: grootvaar |
gruis, gruus, groes, gruis, bijv. gestampte of gemalen kruidnagelen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: groes |
grutto, grutte, gritte, grutto. Ook: gritte (Kampereiland, Kamperveen) |
gruwelijk, gruwelijk, gruwelijk |
gruzelementen, gruzelementen, groezementen, stukjes. In gruzelementen laoten vallen ‘in stukjes laten vallen’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: groezementen |
guichelen, goechelen, (Kampereiland, Kamperveen) giechelen |
guizen, gôêzen, 1. stortregenen; 2. naar beneden vallen van een grotere hoeveelheid fijn spul |
gul, gul, gul, hartelijk |
gulden, gulden, gulden |
gulp, gulpe, gulp |
gulzig, gulzig, gulzig |
gunnen, gunnen, gunnen |
gunst, geunst, (Kampereiland, Kamperveen) 1. gunst; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kracht |
gust, gust, (Kampereiland, Kamperveen) niet drachtig. Gunninks woordenlijst van 1908: Guste kòffie ‘koffie zonder melk’ |
guts, gutse, scheut. Een gutse melk in de kòffie |
gymnastiek, gimmestiek, gimmelestiek, gymnastiek. Ook: gimmelestiek |
haag, ege, egge, ège, 1. heg, haag (Kamperveen); 2. lange en korte rij koeien in een stal (Kampereiland). Ook: egge (Kampen), Gunninks woordenlijst van 1908: ège. Gunninks woordenlijst van 1908: De kött’ ège en de lang’ ège (Kamperveen): zie kante |
haagdoorn, agedoorn, hagedoorn |
haai, aaie, haai. Gunninks woordenlijst van 1908: IJ is veur d’aaien ‘hij is voor de haaien’ |
haaibaai, aaibaai, vrouw met haar op de tanden |
haak, aoke, haak |
haaks, aoks, haaks |
haal, aal, zelfstandig naamwoord, haal. Gunninks woordenlijst van 1908: Op ’t ääl gaon ‘op de loop gaan’ |
haalboom, aolboom, (Gunninks woordenlijst van 1908) balk waaraan de haal hangt |
haam, aam, am, (Kampereiland, Kamperveen) nageboorte van een merrie. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: am (Kamperveen) |
haan, ane, haan. Die löp as een ane met stront an de poten ‘die is erg verwaand’ |
haar, öör, eur, aor, aar, bezittelijk voornaamwoord, (Kampen) haar. Ook: eur, aor (Kampereiland, Kamperveen), aar (Kampen) |
haar, öör, aor, zelfstandig naamwoord, (Kampen) haar. Öör op de kôêzen ebben ‘haar op de tanden hebben’, Wöör öör zit, zit gien ässens (troostende of verontschuldigende opmerking voor of van een kaalhoofdige), gien öör minder in de pruik ‘het maakt me niets uit’. Ook: a |
haar, örende, eurende, bezittelijk voornaamwoord, (zelfst. gebr. bez. vnw) van haar, de hare |
haarborstel, öörböstel, haarborstel |
haard, eerd, 1. haard; 2. mooie kamer |
haargerei, äärgerei, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) haarspit en haarhamer |
haarhamer, aaramer, haarhamer |
haarneus, öörneuze, aorneuze, (Kampen) bemoeial. Ook: aorneuze (Kampereiland, Kamperveen) |
haarspit, äärspit, (Gunninks woordenlijst van 1908) haarspit |
haas, aze, haas |
haast, aost, ööst, (Kampen) haast. Ook: ööst (Kampereiland, Kamperveen) |
haasten, aosten, öösten, ösen, (Kampen) haasten. Ook: öösten (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: ösen |
haastig, aostig, ööstig, (Kampen) haastig. Ook: ööstig (Kampereiland, Kamperveen) |
haat, aat, haat |
habbekrats, abbekras, 1. klein beetje; 2. klein ventje |
haberdoedas, labbedoedas, abbedoedas, klap |
hagedis, evedasse, evedässe, (Kampereiland, Kamperveen) hagedis. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: evedässe |
hagel, agel, hagel |
haggen, aggen, (Kampereiland, Kamperveen) hijgen bij aamborstigheid |
hak, akke, 1. hak; 2. hiel. Gunninks woordenlijst van 1908: D’akken laoten zien ‘gaan lopen’, Gunninks woordenlijst van 1908: Iemand een ak zetten ‘iemand belasteren’; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: soort spade |
haken, aoken, werkwoord, haken |
hakken, akken, werkwoord, hakken |
hakmes, akmes, akkemes, hakmes. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: akkemes |
haksel, aksel, haksel |
hakselmachine, akselmesiene, hakselmachine |
halen, alen, werkwoord, halen |
half, alf, half |
halfbakken, alfbakken, niet afgewerkt |
halfelfje, alfelfien, (Kampereiland, Kamperveen) halfelfje: kop koffie met een boterham |
halfje, älfien, 1. halve cent; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vaatje boter van 10 kg |
halfscheid, alfscheid, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) helft van een afstand |
hallo, allo, (Kampen) in: now allo dan, of: now allo eur ‘tot ziens’ |
halm, alm, halm |
hals, als, hals |
halshout, alsòlt, hout met riemen, om de hals van het paard bevestigd, waarmee de dissel wordt gedragen |
halsknook, alsknaoke, (Gunninks woordenlijst van 1908) halswervel |
halte, alte, halte |
hamer, amer, hamer |
hamerslag, amerslag, (Gunninks woordenlijst van 1908) schapenwolkjes |
hand, and, aand, annen, anen, äntien, aantien, (Kampen) (verkleinwoord äntien, meervoud annen), hand. Ook: aand (verkleinwoord aantien, meervoud anen) (Kampereiland, Kamperveen). Die ef d’annen verkeerd an ’t lief ‘die is onhandig’ |
handel, andel, handel |
handelen, andelen, handelen |
handelwijze, andelwîêze, handelwijze. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is gin menier van ändelwîêze ‘het is geen manier van doen’ |
handig, ändig, handig. Gunninks woordenlijst van 1908: Ändig as een zak mit äspels ‘zeer onhandig’ |
handkar, andköre, aandkaore, (Kampen) handkar. Ook: aandkaore (Kampereiland, Kamperveen) |
handnaaimachine, andneimesiene, andneimesjiene, handnaaimachine. Ook: andneimesjiene |
handschoen, anse, aanse, (Kampen) handschoen. Ook: aanse (Kampereiland, Kamperveen) |
handvat, andvat, aandvat, aanvät, (Kampen) handvat. Ook: aandvat (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: aanvät |
hanenbalk, anebalken, hanebalken |
hanenpoot, anepoot, hanenpoot (slecht handschrift) |
hanenwaken, anewaken, zie kranewaken |
hangelen, ängelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampereiland) lusteloos rondlopen, sukkelend zijn |
hangen, angen, hangen |
hanger, anger, (Kampen) visrokerij |
hangerig, angerig, lusteloos, hangerig |
hangijzer, angîêzer, angîêsder, hangijzer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: angîêsder. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is een angîêsder ‘het is een last’ |
hangoor, ang-oren, in: eerst mensen, dan ang-oren ‘eerst grote mensen, dan kleine kinderen’ |
hanteren, anteren, hanteren |
hantering, antering, anterige, natje en droogje. Ook: anterige (Kampereiland) |
haperen, aperen, haperen |
hapering, apering, hapering |
happen, appen, werkwoord, happen |
happig, appig, happig |
hapsnuit, apsnoete, vinnige vrouw |
hard, äd, hard. Zo äd as een keie, zo äd as een planke |
hardbast, ädbaste, boon met een harde schil |
harde, ädde, hardgerookte bokking |
harden, ädden, uithouden, verdragen, harden |
hardlijvig, ädlîêvig, 1. moeilijke stoelgang hebbend; 2. gierig |
hardloperij, ädloperi’je, hardrijden op de schaats. Ook: ädriederi’je |
hardrijderij, ädriederi’je, zie ädloperi’je |
hardvochtig, ädvochtig, hardvochtig |
haren, ären, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) haren, een zeis scherpen |
haring, erik, erink, 1. haring. Ook: erink. Roep gien erink veurde-j em in de zak ebben ‘niet te vroeg juichen’; 2. in: Gunninks woordenlijst van 1908: òch erik! ‘och Here!’ |
hark, ärke, 1. hark; 2. houterig mens; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: oud huis |
Harm, Ärm, jongensnaam Harm, bijv. in Ärm dikke därm (dikke leverwöst) (rijmpje op Harm) |
harnas, ännäs, harnas |
harp, ärpe, harp |
harpoen, ärpoen, ärmpoen, harpoen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ärmpoen (Kamperveen) |
harpuis, ärpuus, (Gunninks woordenlijst van 1908) harpuis (bep. stof om hout mee in te smeren tegen houtworm) |
hars, äs, (Kampereiland, Kamperveen) 1. hars; 2. biest uit de tepel van een paard, waaraan je kunt zien dat de bevalling dichtbij is |
hart, ätte, hart. Ie ebben ’t ätte te oge zitten ‘je bent hoogmoedig’, A-j ’t ätte in oe lief ebben! ‘heb het lef eens!’ |
hartelijk, ättelijk, hartelijk |
hartig, ättig, (Gunninks woordenlijst van 1908) zout |
hartklep, ätkleppe, ättekleppe, hartklep. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ättekleppe |
hartklopping, ätklòppige, hartklopping |
hartstikke, ätstikke, geweldig |
hartstikke, ästig, ässelijke, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: ästig dood ‘hartstikke dood’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ässelijke (Kamperveen) |
hartwater, ätwater, maagwater |
hartzeer, ätzeer, spijt |
haspel, äspel, 1. haspel; 2. onhandig mens. Gunninks woordenlijst van 1908: Ändig as een zak mit äspels ‘zeer onhandig’ |
haspelen, äspelen, haspelen |
hassebassen, assebassen, kibbelen |
hassebassie, assebässien, borreltje |
hatelijk, atelijk, hatelijk |
haten, aten, haten |
haveloos, aveloos, haveloos |
haven, aven, haven |
haver, aver, haver |
haverklap, averklap, haverklap, in: um d’averklap ‘om de haverklap, telkens’ |
havermout, avermout, ävermòlt, havermout. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ävermòlt |
hawaar, awwaor, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) pak aan, voil |
hazelnoot, azeneute, azelneute, (Kampen, Kamperveen) hazelnoot. Ook: azelneute (Kampereiland) |
hazenpad, azepad, hazenpad |
hazenslaapje, azeslöpien, lichte sluimering |
hazensprong, azespronk, (Kampen, Kamperveen) beentje uit de achterpoot van een haas, dat gebruikt werd als sigarenpijpje |
hebbelijk, ebbelijk, 1. geschikt; 2. wellevend; 3. er goed uitziend (meestal van dieren (Kampereiland, Kamperveen)). Gunninks woordenlijst van 1908: Een ebbelijk bîêsien ‘een mooie koe’ |
hebben, ebben, ik eb, ie ebben, ij ef, ij ad, adden, e-ad, hebben |
hecht, echien, echting, hechting |
hechten, echten, hechten |
hechting, echting, zie echien |
hechtpleister, echtpleister, hechtpleister. Ook: plakpleister |
hechttang, echttange, hechttang |
heden, eden, heden. In dialect weinig gebruikt; wel in: Och eden! ‘och heden’ |
heel, eel, heel. Det e-k d’ele tied al eweten ‘dat heb ik altijd wel geweten’, een ele bende, een ele sloot, ’n ele stoot ‘veel’ |
heel, ele, (Kampereiland, Kamperveen) nageboorte van een koe |
heemraad, eemraod, heemraad |
heen, ene, enne, bijwoord, heen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: enne (Kamperveen) |
heen, enne, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie ene (bijwoord) |
heer, eer, heer (in dialect weinig gebruikt). ’t Zal wat wezen as ’t veur d’eren kump ‘dat is de moeite niet waard’ (met d’eren worden bedoeld de toeziende instanties of rechters), Det mu-j veur d’eren ook volòllen ‘dat moet je in een rechtszaak |
heerlijk, eerlijk, heerlijk |
heerschap, eerskop, rare snuiter |
hees, îês, (Gunninks woordenlijst van 1908) hees |
heet, îête, heet. Iête bliksem ‘stamppot aardappelen met zoete appels’ |
heft, ech, (Gunninks woordenlijst van 1908) heft |
heftig, eftig, heftig |
heibezem, eidebessem, heidebezem |
heiboender, eideboender, heideboender |
heide, eide, heide |
heiden, eiden, 1. heiden; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: dom mens |
heien, eien, heien |
heil, eil, heil, in: Veul eil en zegen in ’t ni’je jaor (jöör) ‘veel heil en zegen in het nieuwe jaar’, Ik zie der gien eil in ‘ik zie er niets in’ |
heileuver, eileuver, zie ooievaar |
heilig, eilig, heilig. Gunninks woordenlijst van 1908: Net zo eilig ‘wis en zeker’ |
heimpje, iempien, (Kampen, Kampereiland) 1. klein persoon; 2. schoorsteenkrekel (gryllus domesticus) |
heisteren, eisteren, 1. tekeergaan. Eur em ies eisteren tegen zien kienders ‘hoor hem eens tekeergaan tegen zijn kinderen’; 2. wild stoeien; 3. hard werken. IJ zit alsmaar in de skure te eisteren ‘hij is alsmaar hard aan het werk in de schuur’ |
heisterig, uisterig, uusterig, (Kampen, Kampereiland) onstuimig (gezegd van het weer). ’t Is uisterig weer. Ook: uusterig (Kamperveen) |
hek, ekke, hek |
hekel, ekel, 1. hekel; 2. bevestiging van de zeis |
hekelen, ekelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) krabben |
hekkensluiter, ekkesluter, hekkensluiter |
hekkenspringer, ekkespringer, (Kampereiland, Kamperveen) paard dat over het hek van een weiland springt |
heks, ekse, heks |
heksenketel, ekseketel, tumult, zeer rumoerig gezelschap |
hel, elle, zelfstandig naamwoord, hel |
helder, elder, helder |
hele tijd, d’eeltied, d’eletied, voortdurend, altijd. Ook: d’eletied |
helemaal, elemaole, helemaal |
helft, elfte, helft |
hellen, ellen, hellen |
helleveeg, ellevege, helleveeg |
hellig, ellig, hellig, boos |
helling, ellige, elling, ellinge, scheepswerf (Kampen) |
helling, elling, 1. helling; 2. zie ellige |
helm, elm, helm |
helpen, elpen, elpt, ielp, ielpen, e-ölpen, helpen. Ik zal oe evenpies elpen ‘ik zal je even helpen’ |
hem halen, em älen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zijn best doen |
hemd, emp, emmen, empien, hemd |
hemdrok, emdròk, (Kampereiland, Kamperveen) borstrok |
hemel, emel, hemel |
hen, enne, zelfstandig naamwoord, ennegien, hen (vrouwelijk hoen) |
hengel, engel, engsel, 1. hengel; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: hengsel (Kampereiland) |
hengsel, engsel, engel, 1. hengsel, haak. Ook: engel; 2. scharnier |
hengselmand, engselmande, engelmaande, (Kampen) hengselmand. Ook: engelmaande (Kampereiland, Kamperveen) |
hengst, engst, hengst |
hengstenbier, engstebier, bier dat de houder van een hengst schenkt op de dag dat het dekgeld wordt betaald |
hengstenboer, engsteboer, (Gunninks woordenlijst van 1908) boer die een dekhengst houdt |
hennekleed, enekleed, ennekleed, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampereiland, Kampen) lijkkleed. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ennekleed |
hennep, ennep, ännep, (Kampen) hennep. Ook: ännep (Kampereiland, Kamperveen) |
hepenkrasje, iepekrässien, klein, nietig mens |
herberg, ärrebärge, ärrebärg, (Kampen) herberg. Ook: ärrebärg (Kampereiland, Kamperveen) |
herenhuis, erenuus, herenhuis |
herfst, ärfst, ärst, herfst. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ärst |
herfstsering, ärfsseringe, herfstsering (flox) |
herinneren, ärinneren, herinneren |
herkauwen, erkauwen, eerkauwen, herkauwen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: eerkauwen |
hermelijn, ärmelinggien, armetierig kind |
hermelijn, ärmelink, wezel |
hersenen, ässens, hersenen. Wöör zitten oe ässens?, of: E-j oe ässens thuus elaoten? (bijv. gezegd wanneer iemand helemaal niet heeft opgelet) |
hersenziekte, ässenziekte, (Kampereiland, Kamperveen) aandoening van de hersenen |
hert, ät, ätte, hert. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ätte |
hert, ätte, Gunninks woordenlijst van 1908: zie ät |
hertog, ättog, hertog |
hertogin, ättoginne, hertogin |
heten, îêten, werkwoord, heten |
heugen, eugen, werkwoord, heugen |
heugen, eugen, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) heug, in: Gunninks woordenlijst van 1908: tegen eugen en meugen ‘tegen heug en meug’ |
heugenschap, eugenschop, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) herinnering |
heup, eupe, heup |
heuvel, euvel, heuvel |
hiep, iepe, (Kampereiland, Kamperveen) hakmes met korte steel |
hier, ier, hier |
hierlander, ierlander, (Kampereiland, Kamperveen) iemand die in een bep. dorp of stad geboren en getogen is en aan deze plek gehecht is |
hierlands, ierlaans, (Gunninks woordenlijst van 1908) inlands |
hij, ij, hij |
hild, ilde, (Kamperveen) zolder |
hinder, inder, hinder |
hinderen, inderen, hinderen |
hinken, enken, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie inken |
hinken, inken, enken, werkwoord, hinkelen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: enken |
hinkpot, enkepòt, (Gunninks woordenlijst van 1908) hinkperk |
hippen, ippen, hippen |
hitsen, issen, (Gunninks woordenlijst van 1908) hitsen |
hitsig, itsig, etsig, (Kampen, Kampereiland) 1. verhit; 2. hitsig. Ook: etsig (Kamperveen) |
hitte, itte, ette, (Kampen, Kampereiland) hitte. Ook: ette (Kamperveen) |
hoe, oe, bijwoord, hoe |
hoed, oed, ôêd, (Kampen) hoed. Ook: ôêd (Kampereiland, Kamperveen) |
hoede, oede, hoede |
hoef, oeve, ôêve, hoef. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ôêve |
hoefijzer, oefîêzer, hoefijzer |
hoefsmid, oefsmid, hoefsmid |
hoek, oek, ôêk, (Kampen) hoek. Ook: ôêk (Kampereiland, Kamperveen). Een ôêk laand ‘een stuk land’ |
hoek, ôêke, (Kampen) vishaak |
hoeken, oeken, vissen met een hoekwant |
hoekje, ukien, woonkeuken |
hoekwant, oekwant, oekwante, (Kampen, Kampereiland) hoekwant. Ook: oekwante (Kamperveen) |
hoelijkende, oekende?, wat voor soort? |
hoepel, oepel, hoepel |
hoer, oere, hoer |
hoerenjong, oerejonk, hoerenkind |
hoest, oest, ôêst, hoest. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ôêst |
hoestbui, oestbujje, hoestbui |
hoestdrank, oestdränkien, hoestdrankje |
hoesten, ôêsten, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie oesten |
hoeve, oeve, hoeve |
hoeven, oeven, ôêven, werkwoord, (Kampen) hoeven. Ook: ôêven (Kampereiland, Kamperveen) |
hof, òf, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) tuin |
hogen, eugen, werkwoord, ophogen |
hoi, wuj, (Kampereiland) groet |
hok, òk, (Kampereiland) hok |
hokken, òkken, werkwoord, hokken |
hol, òl, zelfstandig naamwoord, hol |
hol, òl, bijvoeglijk naamwoord, hol |
holderdebolder, òlderdebòlder, (Gunninks woordenlijst van 1908) holderdebolder |
holletje, öllegien, in: öllegien of böllegien? ‘de holle of de ronde kant van de bikkel?’, bij het bikkelspel |
holpijp, òlpiepe, (Kampereiland, Kamperveen) een onkruid in de sloot |
hommel, ommel, hommel |
homp, ompe, homp |
hompelen, ompelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) kreupel gaan, strompelen |
hond, ond, hond. ’t Liekt wel òf een ond ’t in de kont ad ef ‘dat ziet er onsmakelijk, onooglijk uit’ |
hondenblad, ondeblad, pol van de paardebloem (als konijnenvoer gebruikt) |
hondenbloem, ondebloeme, zie peerdebloeme |
hondenbrok, ondebrökkies, hondenbrokken |
hondenbrood, ondebrood, hondenbrood |
hondengeloof, ondegeleuf, ondegelove, onnengelove, letterlijk: hondengeloof. IJ ef ’n ondegeleuf, lîêver ’t vleis dan de botten (spottend gezegd wanneer wordt gevraagd wat voor geloof iemand heeft; Gunninks woordenlijst van 1908: zegt men van iemand die inhalig is). Ook: Gunninks woordenlijst van 1 |
hondenhaar, onde-öör, onde-aor, (Kampen) hondenhaar. Ook: onde-aor (Kampereiland, Kamperveen) |
hondenhok, onde-òk, onnenòk, hondenhok. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: onnenòk (Kamperveen) |
hondenmand, ondemande, ondemaande, (Kampen) hondenmand. Ook: ondemaande (Kampereiland, Kamperveen) |
hondenpoeier, ondepoeiers, klappertjes voor een speelgoedpistool |
honderd, onderd, honderd |
hondsdagenweer, ondsdägenweer, hondsdagenweer: vochtig, klam weer |
honger, onger, honger |
hongerloon, ongerleuntien, hongerloon |
honing, eunig, eunik, euning, (Kampen, Kampereiland) honing. Ook: eunik (Kamperveen), euning |
honk, onk, honk |
hoofd, eufd, hoofd |
hoofdonderwijzer, oofdonderwîêzer, hoofdonderwijzer |
hoofdstel, eufdstel, eustel, hoofdstel. Ook: eustel (Kamperveen) |
hoofdzaak, oofdzake, hoofdzaak |
hoog, oge, bijvoeglijk naamwoord, hoog. IJ ef ’t oge in de musse ‘hij verbeeldt zich heel wat’ |
hoogheid, oogeid, betere stand |
hoogte, eugte, hoogte. Gunninks woordenlijst van 1908: Ik kan der gin eugte van krîêgen ‘ik begrijp er niets van’ |
hooi, eui, hooi. Ze ef ’t eui op zòlder ‘ze heeft haar haar opgestoken’ |
hooi trappen, euitrappen, (Kampereiland, Kamperveen) hooi trappen |
hooiben, euibende, (Kampereiland, Kamperveen) grote mand (± 100 liter) |
hooiberg, euibärg, hooiberg |
hooibouw, euibouw, 1. hooitijd; 2. heel drukke tijd |
hooibult, euibult, (Kampereiland, Kamperveen) hoop hooi die dagelijks in huis werd gehaald |
hooien, euien, hooien |
hooikist, euikiste, hooikist |
hooiluis, euiluus, (Kampereiland, Kamperveen) hooizaad. Ook: euizaod |
hooiopper, eui-upper, eui-öpper, (Kampen) hoop hooi op het land. Ook: eui-öpper (Kampereiland, Kamperveen) |
hooiopschoten, eui-òpskoten, euiskoten, (Kampereiland, Kamperveen) hooi laden. Ook: euiskoten (Kampereiland, Kamperveen) |
hooipers, euipässe, (Kampereiland, Kamperveen) hooipers |
hooischepen, euischepen, (Gunninks woordenlijst van 1908) hooi in een schip laden |
hooischop, euiskuppe, (Kampereiland, Kamperveen) hooischop (dient om hooi in de hooiberg in stukken te verdelen) |
hooischoten, euiskoten, zie eui-òpskoten |
hooispier, euispiertien, hooispriet |
hooivork, euivörke, hooivork |
hooiweger, euiweger, hooiweger |
hooizaad, euizaod, zie euiluus |
hoop, oop, hoop |
hoop, oop, veel |
hoos, oze, (Gunninks woordenlijst van 1908) kous (weinig gebruikt) |
hoosvat, eusvat, hoosvat |
hopen, open, werkwoord, hopen |
hor, öttien, (Gunninks woordenlijst van 1908) horretje |
horen, euren, horen. Döör eur ik oe, zeeg dove Jaopik (gezegd als iemand een rake opmerking maakt). ’k Eb ’t euren zègen of euren lîêgen ‘of het waar is weet ik niet’ |
horloge, allozie, horloge |
hottentot, òttentòt, (Kamperveen) pap, gemaakt van biest |
houden, òllen, houden |
hout, òlt, hout |
houtbult, òltbult, (Kampereiland, Kamperveen) opslaglaats voor brandhout |
houtduif, òltdôêve, houtduif |
houten, ölten, houten |
houthek, òltekke, (Kampen) opslagplaats voor hout |
houtschoen, òlse, (Gunninks woordenlijst van 1908) muil met houten zool |
houtskool, òltskool, òlsekole, houtskool. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: òlsekole |
houtworm, òltwörm, houtworm |
houwen, ouwen, houwen |
hozen, euzen, (Gunninks woordenlijst van 1908) hozen |
hubben, ubben, (Gunninks woordenlijst van 1908) huiveren |
hui, ui, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: wei |
huichelen, uuchelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) huichelen |
huid, oed, Gunninks woordenlijst van 1908: huid, lichaam. Gunninks woordenlijst van 1908: Et in d’oed ebben ‘ziek zijn’, Gunninks woordenlijst van 1908: et op d’oed ebben ‘van plan zijn’ |
huig, uig, huig |
huilen, ulen, huilen van honden |
huis, uus, ûzen, usien, huis |
huisbaas, uusbaos, huisbaas |
huisbakken, uusbakken, krentenbroodje |
huisbelt, uusbelt, terp waarop een huis staat |
huisdag, uusdag, (Kampereiland) dag waarop men om de een of andere reden verplicht thuis moet blijven |
huishen, uus-enne, iemand die graag thuis is |
huishouden, uus-òllen, werkwoord, huishouden |
huishouding, uus-òllige, huishouding, gezin. IJ ef een eel (of: ele) uus-òllige ‘hij heeft een groot gezin’ |
huishoudster, uus-òlster, huishoudster |
huisje, usien, w.c. opzij van de boerderij boven de gierkelder. ’t Usien bi’j de skure laoten ‘weten hoever je kunt gaan’ |
huislook, uuslook, huislook |
huiverig, ubberig, hubberig, (Kamperveen) huiverig. Ook: hubberig (Kampereiland) |
huiverig, uverig, huiverig |
huizen, ûzen, werkwoord, 1. wonen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: omgaan |
hulp, ulpe, hulp |
hulpzeel, ulpzele, bretel |
huls, ulze, huls |
hummes, ummesien, hij/zij, gezegd als men niet op iemands naam kan komen |
huppelen, uppelen, huppelen |
huppelpaard, uppelpeerd, hobbelpaard |
huren, uren, werkwoord, huren |
hurken, ukies, ôêken, oeke, hurken. Ook: ôêken (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: oeke. Op d’ukies zitten (Kampen), op d’ôêken zitten (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: op ’t oeke zitten ‘op de hurk |
husselen, usselen, hutselen |
hut, ut, utte, hut |
hutje, uttien, hutje, in: ’t ele uttien met (of: en) muttien ‘alles bij elkaar’, Gunninks woordenlijst van 1908: uttien bi’j ’t muttien en ’t mäntien mit de knòllen ‘id.’ |
huur, ure, huur. Die wol gien ure betalen ‘die laat een flinke wind’ |
huurhuis, uuruus, huurhuis |
hypocriet, iepekriet, hypocriet |
ieder, ieder, ieder |
iederbot, iederbot, (Kampereiland, Kamperveen) telkens |
iedereen, iederene, iederîêne, (Kampen) iedereen. Ook: iederîêne (Kampereiland, Kamperveen) |
iemand, iemand, iemaand, (Kampen) iemand. Ook: iemaand (Kampereiland, Kamperveen) |
iempig, iempig, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) lichtgeraakt |
iepenboom, iepenboom, iep |
ietsepietsje, ietsepietsien, zie ietsien |
ietsje, ietsien, iets, klein beetje. Ook: ietsepietsien |
iezegrim, îêzegrim, (Gunninks woordenlijst van 1908) iezegrim |
ijdel, iedel, (Gunninks woordenlijst van 1908) ijdel |
ijken, ieken, werkwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) ijken |
ijs, ies, zelfstandig naamwoord, ijs |
ijsbeer, iesbere, ijsbeer. Det is wöst van een makke iesbere ‘dat is kletspraat’ |
ijsco, iesko, ijsco. Ook: ieswaofel |
ijskast, ieskäste, ijskast, koelkast |
ijskelder, ieskelder, ijskelder |
ijsnagel, iesnagel, (Kampereiland, Kamperveen) hoefspijker voor een paard bij gladheid |
ijspegel, iespegel, (Kampen) ijspegel. Ook: iespiepe (Kampereiland), iestappe (Kamperveen) |
ijspijp, iespiepe, zie iespegel |
ijstap, iestappe, zie iespegel |
ijswafel, ieswaofel, zie iesko |
ijswafeltje, ieswöfeltien, frou frou |
ijzel, gîêzel, îêzel, (Kampereiland, Kamperveen) ijzel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: îêzel (Kamperveen) |
ijzelen, gîêzelen, (Kampereiland, Kamperveen) ijzelen |
ijzelig, îêzelig, erg, in: îêzelig netties ‘erg netjes’ |
ijzen, îêzen, werkwoord, ijzen |
ijzer, îêzer, îêsder, ijzer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: îêsder |
ijzeren, îêzeren, îêzen, îêsderen, (Kampen) ijzeren. Ook: îêzen (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: îêsderen |
ik, ikke, ik (met nadruk) |
imker, iemker, iemeker, immeker, (Kampen, Kampereiland) imker. Ook: iemeker (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: immeker |
immers, ummes, immers |
in, in, in |
inboedel, inboedel, inboel, (Kampen, Kampereiland) inboedel. Ook: inboel (Kamperveen) |
inderdaad, inderdaod, inderdaad |
ingewand, ingewannen, ingewanen, (Kampen) ingewanden. Ook: ingewanen (Kampereiland, Kamperveen) |
inhalig, in-aalderig, in-alig, in-alerig, (Kampen) inhalig. Ook: in-alig (Kampen, Kampereiland), in-alerig (Kampereiland, Kamperveen) |
inkt, inket, enk, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampen) inkt. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: enk |
inkten, inken, enken, werkwoord, inkten. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: enken |
inktpot, inkpòt, inktpot |
inlakseren, inlakseren, (Kamperveen) verminderen van boter bij het kneden |
innig, innig, innig |
inschenken, inskinken, inschenken |
inschrijven, inskrîêven, 1. inschrijven; 2. in ondertrouw gaan |
inschrijving, inskrîêvige, (Kampereiland, Kamperveen) 1. verkoop bij inschrijving; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: ondertrouw |
insgelijks, insgelieks, ansgelieks, umsgelieks, (Kampen, Kamperveen) hetzelfde. Ook: ansgelieks, umsgelieks (Kampereiland) |
insteken, insteken, insteken |
insteker, insteker, (Gunninks woordenlijst van 1908) iemand die het hooi van de wal op het schip werpt |
interen, interen, interen |
inwendig, inwendig, inwendig |
ja, ja, ja. Ja net! ‘juist!’ |
jaap, jaap, 1. diepe snee; 2. alles wat groot is in zijn soort |
jaap, japse, diepe snee |
jaar, jöör, jaor, (Kampen) jaar. Ook: jaor (Kampereiland, Kamperveen) |
jabroer, jabreur, jaobreur, iemand zonder eigen mening |
jacht, jacht, (Gunninks woordenlijst van 1908) jacht. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is jacht ‘’t Is er overvloed’ |
jagen, jagen, jagen |
jager, jager, jager |
jajem, jajum, zie jannever |
jak, jäk, (Gunninks woordenlijst van 1908) jak |
jakkeren, jakkeren, sjakkeren, jäkkeren, 1. hard lopen; 2. snel werken; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: op een sukkeldrafje lopen, meestal gezegd van een stier die achter koeien aanloopt. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sjakkeren, Gunninks woordenlijst van 1908: jäkkeren |
jammer, jämmer, (Gunninks woordenlijst van 1908) jammer |
Jan, Jan, jongensnaam. Jan skraap mien de wöttel of ik vreet em zo ‘doe maar gewoon’, Jan Rap en zien maot ‘iedereen’, Jan Uien ‘sukkel’ |
jan-in-de-zak, jan-in-de-zak, bep. gerecht. Ook: götte-in-de-zak |
jandoedel, jandoedel, 1. sloom iemand (Kampereiland); 2. zie jannever |
janken, sjanken, tjanken, janken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: tjanken |
janken, tjanken, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie sjanken |
janker, sjankerd, jankerd |
jankpit, sjankepitte, huilebalk |
Jansen, Jansen, in: ’t Is Jansen over zien ele lief ‘er is geen twijfel mogelijk, het is hem, hij gedraagt zich zoals hij is’ |
januari, jannewari, januari |
jarig, jörig, jaorig, (Kampen) jarig. Ook: jaorig (Kampereiland, Kamperveen) |
jarige, jaorige, 1. éénjarig kalf; 2. zie jörige |
jarige, jörige, jaorige, (Kampen) jarige. Ook: jaorige (Kampereiland, Kamperveen) |
jas, jässe, jas |
jasses, jasses, bastaardvloek |
jawel, jaowel, jawel |
jawel, jawel, 1. jawel; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: dat kun je denken! |
jenever, jannever, (Kampen, Kamperveen) jenever. Ook: jajum, jandoedel (Kampen), klöre (Kampen), klaore (Kampereiland, Kamperveen) |
jeugd, jeugd, jeugd |
jeukbult, jukebulte, (Kampereiland, Kamperveen) jeukbult |
jeuken, jeuken, juken, jûken, (Kampen) jeuken. Ook: juken (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: jûken. ’t Zal mien wat jeuken, of: ’t Zal mien de pette jeuken ‘dat zal mij een zorg zijn, dat interesseert me niet’ |
jeukte, jeukte, juuk, jûûkte, (Kampen) jeuk. Ook: juuk (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: jûûkte |
jicht, jicht, jicht |
jij, ieje, jij (met nadruk) |
joelen, joelen, joelen |
jokken, jökken, (Gunninks woordenlijst van 1908) verzachtende uitdrukking voor liegen |
jong, jong, jonk, bijvoeglijk naamwoord, jong. ’t Is ’t jongste kiend van Lutte ‘het is het lievelingetje’. Gunninks woordenlijst van 1908: Jonk wödden ‘geboren worden’ |
jong, jonk, jong, zelfstandig naamwoord, jong, kind. ’t Is een öördig jonk ‘’t Is een aardig kind’ |
jonge, jonge, junkien, glaasje jonge jenever |
jongelingsvereniging, jongelingsverenige, jongelinksverienige, vereniging met als leden uitsluitend jongemannen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: jongelinksverienige |
jongen, jonge, junkien, jongen |
jonkie, junkien, 1. jong persoon; 2. zie jonge |
jood, jood, (Gunninks woordenlijst van 1908) jood |
joodje, jeutien, (Kampen) kleine stenen pijp |
jotteren, jutteren, jutten, (Kampen) wiegende beweging maken. Ook: jutten (Kampereiland, Kamperveen) |
juffer, juffer, 1. paal; 2. zie juffrouw |
jufferen, jufferen, werkwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) passen. Gunninks woordenlijst van 1908: Schief en schel dät juffert wel ‘het komt er niet zo precies op aan’ |
juffrouw, juffrouw, juffer, juffrouw. Ook: juffer |
juist, juust, juustement, juist. Ook: juustement |
juistement, juustement, zie juust |
jujjen, jujjen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) een kind op de knie laten rijden |
juk, juk, juk |
jukbeen, jukbeen, jukbeen |
juli, juli, juli |
juni, juni, juni |
jurk, jörk, jurk |
juttemis, juttemus, jutmus, juttemis. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: jutmus |
jutten, jutten, zie jutteren |
juttepeer, juttepare, juttepeer |
juweel, jeweel, juweel |
kaak, kake, kaak |
kaal, kaal, kaol, kaal. Kale kak ‘verbeelding’, kale nete ‘iemand die niets bezit’. Zo kaol as een kikker |
kaan, kao, (Gunninks woordenlijst van 1908) uitgebraden stukje spek of vet. Zie ook: kögies |
kaan, kaonen, zie kögies |
kaars, keerse, kaars |
kaarsvet, keersevet, kaarsvet |
kaart, kaarte, kaart |
kaas, keze, kaas |
kaasboer, kezeboer, kaasboer |
kaaskop, kezekòp, kaaskop |
kaasrasp, kezeraspe, kaasrasp |
kaatjes, kögies, kaantjes (overblijvende vaste bestanddelen van vet dat gesmolten is). Ook: kaonen. Enkelvoud Gunninks woordenlijst van 1908: kao (zie daar) wordt niet meer gebruikt |
kaatsen, käsen, (Gunninks woordenlijst van 1908) kaatsen, in: Gunninks woordenlijst van 1908: Käse de bal, ik eb oe al (kinderdeuntje) |
kabbelen, kabbelen, kabbelen |
kabel, kabel, kabel |
kabelkous, kabelkouse, kous met kabelmotief |
kabinet, kammenet, kamminet, (Kampen) kabinet (bep. soort kast). Ook: kamminet (Kampereiland, Kamperveen) |
kachel, kachel, kachel |
kachelig, kachelig, aangeschoten. Alf kachelig kwam ie thuus ‘half dronken kwam hij thuis’ |
kadetje, kedettien, kadetje |
kaf, kaf, kaf |
kafmolen, kafmeule, kaffemeule, (Kampereiland, Kamperveen) wanmolen (soort van graanreiniger). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kaffemeule |
kajuit, kejuit, kejuut, kajuit |
kakdoos, kakdeuze, w.c. |
kakelbont, kakelbont, kakelbont |
kakelen, kakelen, kakelen |
kakken, kakken, (plat) kakken |
kakkerd, kakkerd, 1. bangerd; 2. opschepperig persoon |
kakkestoelemeien, kakkestoelemeien, (Kampen) spelletje waarbij een kind wordt gedragen op de gekruiste armen van twee personen |
kakmadam, kakmedam, vrouw met capsones, opschepperig type |
kakstoel, kakstoel, kinderstoel. Ook: kienderstoel |
kalender, kelender, kalender |
kalf, kalf, kalvers, kälfien, 1. kalf; 2. goeie sul |
kalfkoe, kalfkoe, (Kampereiland, Kamperveen) jonge koe die eigenlijk te vroeg een kalf werpt (nl. als ze ruim een jaar is) |
kalk, kalk, kalk |
kalkoen, kalkoen, kalkoen |
kalm, kalm, kalm |
kalven, kalven, (Kampereiland, Kamperveen) 1. kalf werpen; 2. afkalven van een oever |
kam, kamme, kaome, 1. (haar)kam; 2. kam van een kip. Ook: kaome (Kampereiland, Kamperveen) |
kam, kaome, kamme, (Kampereiland, Kamperveen) kam van een kip. Ook: kamme (Kampen) |
kameel, kemeel, kemele, kameel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kemele |
kamer, kamer, kamer |
kameraad, kammeraod, kameraad |
kamertje over de haard, kamertien-over-d’eerd, (Kampereiland, Kamperveen) kamertje dat via de mooie kamer te bereiken is |
kamfer, kanfer, (Gunninks woordenlijst van 1908) kamfer |
kamille, kemilde, (Gunninks woordenlijst van 1908) kamille |
kammen, kemmen, werkwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) kammen |
kammenbakje, kammebäkkien, kammenbakje |
kamp, kamp, zelfstandig naamwoord, kleine akker |
kamp, kamp, bijvoeglijk naamwoord, onbeslist, quitte |
kamprit, kamprit, tweekamp (bijv. bij schaatsen) die onbeslist eindigt |
kamrad, kamrad, kamrad |
kan, kanne, 1. kan; 2. liter |
kanaal, kenaal, kanaal |
kanarie, kenarie, kanarie |
kandelaar, kandelaar, kandelaar |
kaneel, keneel, kaneel |
kanis, kanis, 1. dik hoofd; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: iets wat dik in zijn soort is |
kanker, kanker, kanker |
kankerbloem, kankerblôême, (Gunninks woordenlijst van 1908) kikkerbloem (ranunculus sceleratus) |
kans, kaans, (Kampereiland, Kamperveen) kans |
kant, kaant, zelfstandig naamwoord, (Kampereiland, Kamperveen) kant (weefsel) |
kant, kaant, bijvoeglijk naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: kaant en klaor ‘kant en klaar’ |
kant, kaante, (Kampereiland, Kamperveen) 1. kraag bij klederdracht; 2. zie kante |
kant, kante, kaante, (Kampen) kant, zij. Ook: kaante (Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: De kötte kaante is die kant van het huis waar de paarden en kalveren staan. De koeien staan aan de lange kaante. Zie ook: ege |
kantkoek, kantkoeke, kaantkoeke, (Kampen) kantkoek: de randen die van een koek zijn afgesneden. Ook: kaantkoeke (Kampereiland, Kamperveen) |
kantoor, kantoor, kantoor |
kap, kappe, 1. kap; 2. vrouwenmuts |
kapelaan, kappelaon, kapelaan |
kapitaal, kaptaol, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, kapitaal. Gunninks woordenlijst van 1908: Een kaptaol uus ‘een prachtig huis’ |
kapittel, kepitteltien, hoofdstuk uit de bijbel |
kapittelen, kepittelen, de les lezen |
kaplijven, kaplîêven, (Kampereiland, Kamperveen) het zichtbaar worden van de schede van de koe door de druk van het kalf bij een moeilijke geboorte |
kapoeres, kepoedewiet, zie kepòt |
kapoeres, kepoeres, zie kepòt |
kapok, kepòk, kapok |
kapot, kepòt, kapot. Ook: kepoedewiet, kepoeres |
kappen, kappen, kappen, hakken |
kappertjeskool, käppeltieskool, groene kool |
kar, köre, kaore, kören, kaoren, köörtien, koartien, (Kampen) (verkleinwoord köörtien, meervoud kören), kar. Ook: kaore (verkleinwoord kaortien, meervoud kaoren)(Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: De kaore wippen ‘een miskraam krijgen’ |
karaf, kräfte, (Gunninks woordenlijst van 1908) karaf |
karbies, karbies, grote tas |
karekiet, kärrekiet, karekiet. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rîêtkatte |
karig, karig, karig |
karkas, kärkas, karkas |
karn, kärne, karn |
karnband, kärnebaand, (Kampereiland, Kamperveen) koperen band om de karn |
karndop, kärnedòppen, (Kampereiland, Kamperveen) leren doppen die het karnpaard voor de ogen heeft |
karndstoel, kärnestoel, kärnestôêl, (Kampereiland) schraag waarop de karnton werd geplaatst voor handmatig karnen. Ook: kärnestôêl (Kamperveen) |
karnemelk, kärnemelk, kärremelk, karnemelk |
karnen, kärnen, karnen |
karnleer, kärneleer, (Kampereiland, Kamperveen) vet dat aan de karnstok blijft hangen |
karnmolen, kärnemeule, (Kampereiland, Kamperveen) karnmolen |
karnpaard, kärnepeerd, (Kampereiland, Kamperveen) karnpaard |
karnpad, kärnepad, (Kampereiland, Kamperveen) pad waarover het karnpaard loopt |
karnsel, kärnsel, (Kampereiland, Kamperveen) de hoeveelheid aangezuurde melk die redelijkerwijze nodig is om te gaan karnen |
karnstaf, kärnestaf, (Kampereiland, Kamperveen) karnstok |
karper, kärper, karper |
karren, kören, kaoren, werkwoord, (Kampen) 1. rondrijden; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: met een kar vervoeren. Ook: kaoren (Kampereiland, Kamperveen) |
karrenluik, kaoreloek, (Kampereiland, Kamperveen) achterluik van een kar op drie wielen |
karrenwip, körewip, kaorewip, (Kampen) wipkar met drie wielen. Ook: kaorewip (Kampereiland, Kamperveen), wipköre (Kampen), wipkaore (Kampereiland, Kamperveen), sleepköre (Kampen), slipkaore (Kampereiland, Kamperveen) |
karwats, kärrewatse, karwats |
karwats, kärwatse, (Gunninks woordenlijst van 1908) karwats |
karwei, kärwei, (Gunninks woordenlijst van 1908) karwei |
karwei, kerwei, karwei |
kas, kas, kas |
kast, käste, kaste, (Kampen) 1. kast; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: gevangenis. Ook: kaste (Kampereiland, Kamperveen) |
kastanje, kestanje, koestanje, kestänje, kastanje. Gunninks woordenlijst van 1908: kestänje |
kasteel, kesteel, kasteel |
kastelein, kastelein, kastelein |
kastentuig, kastentuug, zie kistentuug |
kat, katte, 1. kat (huisdier). De katte zal met oe mage niet gaon lopen (gezegd als iemand nogal veel gegeten heeft); 2. kattig meisje of kattige vrouw |
katoen, ketoen, katoen. Gunninks woordenlijst van 1908: Ketoen geven ‘zijn best doen’ |
katoenen, ketoenen, katoenen |
katrol, ketrolle, katrol |
kattenkop, kattekòp, 1. katrol; 2. kattig meisje of kattige vrouw; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: viooltje |
kattenpis, kattepies, kattenpis. Dè-s gien kattepies ‘dat is niet niks’ |
kattenstaart, kattestät, kattenstaart |
kattig, kattig, kattig |
katuil, katoele, 1. katuil; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: soort voetzoeker |
kauw, kauwe, kauw |
kauwen, kauwen, werkwoord, kauwen |
kazen, kezen, (Kampereiland, Kamperveen) 1. gestremde melk handmatig met een mes bewerken tot kaas; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kaas worden |
kazerne, kezärne, kazerne |
keel, keel, keel |
keel, kele, keel. IJ sprek achter uut de kele ‘hij wordt/is boos’, Geef ’m maar achter uut de kele ‘zeg hem maar waar het op aan komt’ |
keep, keep, kerf, insnijding |
keer, keer, 1. keer; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: (niet Kampen) veeg |
keeshond, kees-ond, keeshond |
keesje, kesien, (Kampen) 1. tabakspruim; 2. dophoed |
keet, keet, keet |
keffen, käffen, (Kampereiland) keffen |
kegel, kegel, kegel |
kei, keie, kei |
kelderbeun, kelderbeun, kelderbun, (Kampereiland, Kamperveen) kamertje boven de kelder. Ook: kelderbun (Kampereiland, Kamperveen) |
kelderluik, kelderluuk, kelderloek, (Kampen) kelderluik. Ook: kelderloek (Kampereiland, Kamperveen) |
keldermot, keldermotte, keldermot |
kelen, kelen, werkwoord, kelen |
kemphaan, kempane, kimpäne, kemphaan. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kimpäne (Kampereiland) |
kennen, kennen, kennen. Ik kenne ’t ele mense niet ‘ik ken die vrouw helemaal niet’ |
kennis, kennisse, kennis |
keper, keper, in: op de keper beskouwd ‘als men de zaak nauwkeurig beziet’ |
kerel, kerel, kerel |
keren, keren, keren |
keren, keren, Gunninks woordenlijst van 1908: (niet Kampen) vegen |
kerk, kärke, kerk |
kerkuil, kärkoele, kerkuil |
kerkvoer, kärkvoer, pepermunt |
kerkzak, kärkezäkkien, kärkzäkkien, collectezak |
kermen, kärmen, kermen. Kärmen is d’r niet bi’j ‘aanpakken, niet klagen’ |
kermis, kärmse, kärmesse, kermis |
kers, kässe, kers |
kersenpit, kässepitte, 1. kersenpit; 2. hoofd |
kerspel, käspel, kerspel |
kerstavond, käsövenpien, kerstavond |
kerstboom, käsboom, kerstboom |
kerstdag, käsdag, kerstdag |
kerstmaal, käsmaol, kerstmaal |
kerstmis, käsmis, kerstmis |
kersttijd, kästied, kersttijd |
kervel, kärvel, kervel |
kerven, kärven, werkwoord, kerven |
ket, kidde, klein paard |
ketel, ketel, ketel |
ketelsteen, ketelsteen, ketelstîên, (Kampen) ketelsteen. Ook: ketelstîên (Kampereiland, Kamperveen) |
kets, kääts, (Gunninks woordenlijst van 1908) wordt geroepen wanneer men katten wil verjagen |
ketsen, kitsen, 1. ketsen; 2. balloteren; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: afwijzen voor een examen |
ketter, ketter, ketter. Gunninks woordenlijst van 1908: Vluken en lîêgen as een ketter ‘erg vloeken en liegen’ |
ketting, kettik, kettink, ketting. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kettink |
keuken, keuken, keuken |
keur, keur, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. zie keuze; 2. stempel op goud en zilver |
keuren, keuren, werkwoord, keuren |
keuring, keurige, keuring |
keus, keuze, keuze. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: keur. Gunninks woordenlijst van 1908: Ander keur geven ‘laten kiezen’ |
keutel, keutel, keutel |
keuterboer, keuterboer, keuterboer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: keutelboer (Kampen) |
kieft, kiefte, kievit. Gunninks woordenlijst van 1908: Lopen as een kiefte ‘hard lopen’ |
kieken, kieken, foto maken |
kiekje, kiekien, foto |
kiel, kiele, kiel van een schip |
kiel, kiele, wig |
kiel, kiele, kiel (kledingstuk) |
kielen, kielen, kietelen |
kielerig, kielderig, kielerig, (Kampen) geneigd tot kietelen. Ook: kielerig (Kampereiland, Kamperveen) |
kiem, kieme, kiem |
kienspel, kienspul, (Gunninks woordenlijst van 1908) kienspel |
kiepkar, kiepköre, kiepkaore, (Kampen) wipkar. Ook: kiepkaore (Kampereiland, Kamperveen) |
kieps, kipse, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) muts voor kleine meisjes |
kies, kôêze, kôêzen, koesien, kiesien, (verkleinwoord koesien of kiesien (Kampen)(weinig gebruikt)), kies. Een kôêze van een vent ‘een slome vent’, IJ kreg ’t lillijk achter de kôêzen ‘hij krijgt het zwaar te verduren’ |
kiespijn, koespiene, (Kampen, Kampereiland) kiespijn. Ook: kôêzezeerte (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: kôêzenzeerte |
kieuw, kieuwe, kiwwe, (Gunninks woordenlijst van 1908) kieuw. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kiwwe (Kampereiland) |
kiezen, kîêzen, kiezen |
kiezenzeerte, kôêzenzeerte, kôêzezeerte, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie koespiene |
kiften, kiften, kijven. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kîêven |
kijk, kiek, kijk |
kijkavond, kiekaovend, kijkavond (de avond vóór Sinterklaas, d.w.z. de avond van 5 december), tegenwoordig: spreekavond op school voor de ouders. Zie ook: òlderaovend |
kijkdoos, kiekdeuze, kijkdoos |
kijken, kieken, kijken. IJ kek de meisies al nao d’akken ‘hij gaat oog voor de meisjes krijgen’ |
kijker, kiekerd, kijker, in: in de kiekerd lopen ‘in de gaten lopen’ |
kijkgat, kiekgat, kijkgat |
kijven, kîêven, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie kiften |
kijverig, kîêverig, (Gunninks woordenlijst van 1908) genijgd tot kijven |
kikker, kikkerd, (Kampen) kikker |
kikkerdril, kikkerdrille, kikkerdril |
kil, kil, kil |
kim, kimme, horizon |
kim, kimme, zoutuitslag op in pekel ingemaakte groente |
kin, kinne, kin. Zie ook: lippe |
kind, kiend, kienders, kientien, kind. Kienders krîêgen is een zegen des Heren, maar zie alen oe de noppen van de kleren (Kampereiland) |
kinderachtig, kienderachtig, kinderachtig |
kinderdoek, kienderdoek, luier |
kinderspel, kinderspul, in: ’t Is gien kinderspul, wanneer een òld wief danst ‘uitkijken geblazen’ |
kinderstoel, kienderstoel, zie kakstoel |
kinkhoest, kinkoest, kinkôêst, kinkhoest. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kinkôêst |
kinkhoorn, kinkoorn, kinkhoorn |
kinnebak, kinnebak, kinnebak |
kinnebaksham, kinnebaks-am, kinnebaksham |
kip, kippe, kip |
kippendraf, kippendräffien, (Gunninks woordenlijst van 1908) sukkeldrafje |
kippenei, kip-ei, kippenei |
kippengrit, kippegrit, kippengrit |
kippenhok, kip-òk, kippenhok |
kippenkeutel, kippekeutel, klein kind |
kippennest, kippennöst, (Gunninks woordenlijst van 1908) kippennest |
kippig, kippig, kippig |
kist, kiste, kisten, kissien, kist. M.b.t. sigaren: kissien segaren ‘kist met 100 stuks sigaren’, alf kissien ‘kist met 50 stuks’, kwät kissien ‘kist met 25 stuks’ |
kistbier, kistebier, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) sterke drank die geschonken werd als een meid of knecht in een nieuwe betrekking de kleerkist had laten halen |
kistdam, kisdam, kistdam |
kisten, kisten, 1. in een kist doen; 2. in de maling nemen; 3. in een hoek zetten |
kistentuig, kistentuug, (Kampen, Kampereiland) nette kleren, zondagse kleren. Ook: kastentuug (Kampen) |
kistenwagen, kistewägen, (Gunninks woordenlijst van 1908) wagen waarmee de kleerkist gehaald werd |
klaar, klöör, klaor, (Kampen) 1. klaar; 2. helder. Ook: klaor (Kampereiland, Kamperveen) |
klaarlouter, klöörloeder, klaorloeder, (Kampen) louter, alleen maar, puur. Ook: klaorloeder (Kampereiland, Kamperveen) |
klacht, klachte, klacht |
klad, kladde, 1. vlek; 2. veel. Een kladde geld ‘veel geld’, Gunninks woordenlijst van 1908: een ele kladde ‘nogal wat’ |
kladderig, kladderig, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. vol kladden; 2. regenachtig. Gunninks woordenlijst van 1908: Kladderig weer |
kladpapier, kladpampier, (Gunninks woordenlijst van 1908) vloeipapier |
klagen, klagen, klagen |
klagerig, klagerig, geneigd tot klagen |
klam, klam, vochtig |
klamp, klampe, klamp |
klampen, klampen, planken aan elkaar hechten door middel van een klamp |
klandizie, klandîêzie, (Gunninks woordenlijst van 1908) klandizie |
klank, klank, klank, toon |
klant, klaante, (Gunninks woordenlijst van 1908) klant. Gunninks woordenlijst van 1908: De klaanten ‘de jongelui’ |
klap, klap, klap |
klap, klappe, 1. beweegbaar deel van een brug dat opgehaald kan worden; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: klep van een broek |
klaphout, klapòlt, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: zo mäger as een klapòlt ‘broodmager’ |
klapmand, klapmande, klapmaande, boodschappenmand met twee kleppen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: klapmaande |
klappen, klappen, werkwoord, klappen. Zie ook: knappen |
klaproos, klaproze, (Gunninks woordenlijst van 1908) klaproos |
klaptafel, klaptaofel, (Gunninks woordenlijst van 1908) klaptafel |
klare, klöre, klaore, zie jannever |
klaren, klören, klaoren, (Kampen) iets voor elkaar krijgen. Ook: klaoren (Kampereiland, Kamperveen) |
klas, klasse, klas |
klassineren, klasseneren, kletsen (praten) |
klaterbaan, kläterbäne, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) in: Gunninks woordenlijst van 1908: iemaand op de kläterbäne brengen ‘iemand in opspraak brengen’ |
klateren, kläteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) 1. klateren; 2. kletsen |
klauteren, klauteren, klauteren |
klauw, klauwe, 1. klauw; 2. hand |
klauwen, klauwen, 1. krabben; 2. stelen |
klaver, klaover, 1. klaver; 2. haak waarmee een span paarden (met een losse evenaar) aan een kar vastzit (Kamperveen) |
klaverjassen, klaoverjässen, klaverjassen |
kleed, kleed, kleed |
kleedwagen, kleedwägen, (Gunninks woordenlijst van 1908) huifwagen |
kleefklis, klevekläste, klevekwäste, kleveklässe, kleveklasse, (Kampen, Kampereiland) klis. Ook: klevekwäste (Kampen), kleveklässe (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: kleveklasse |
kleefkwast, klevekwäste, zie klevekläste |
klei, klei, klei |
kleien, klaien, kleven |
klein, klein, klein. De kleinen vallen (of: bin) van ’t jöör niet groter (gezegd tegen een kind dat klaagt dat bijv. de appel of peer die het had gekregen, zo klein is), Kleine vögelties ebben kleine nessies ‘klein maar fijn’ |
kleinkraal, klienkralle, (Kampereiland, Kamperveen) zwarte kraal |
kleinzerig, kleinzerig, 1. kleinzerig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: bekrompen |
kleisteren, kleisteren, ploeteren. IJ liep te kleisteren deur de modder ‘hij liep te ploeteren door de modder’ |
klem, klem, klem |
klemblaar, klemblöre, klemblaore, (Kampen) klemblaar. Ook: klemblaore (Kampereiland, Kamperveen) |
klep, kleppe, klep |
klepel, klepel, klepel |
klepmolen, klepmeule, 1. kletskous; 2. iemand die kwaad spreekt over anderen |
klepper, klepper, (Gunninks woordenlijst van 1908) klepper |
klepperen, kleppen, (Gunninks woordenlijst van 1908) klepperen |
klepzeiker, klepzeikerd, zeurpiet |
klerage, kleräzie, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie kleren |
kleren, kleren, kleren, kleding. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kleräzie |
klerk, klärk, (Gunninks woordenlijst van 1908) klerk |
kletsen, kletsen, 1. kletsen, praten. Ie kletsen uut de nekke ‘je praat onzin’. Zie ook: lullen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: klappen; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: werpen |
kletserig, kletserig, (Gunninks woordenlijst van 1908) geneigd tot kletsen |
kletskop, kletskòp, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. kaal hoofd; 2. soort gebak |
kletteren, kletteren, kletteren |
kleumen, kleumen, kleumen |
kleumer, kleumer, kleumer |
kleur, kleur, kleur, glans |
kleur opdragen, kleuropdragen, kleuropdragen: het opbrengen van de kleurlaag. Dit geschiedde in feite voor verfraaiing. Het in de grond opgedragen artikel was op zich bruikbaar, maar oogde niet. De te gebruiken kleuren speelden in op de smaak van het publiek |
kleven, kleven, kleven |
kleverig, kleverig, kleverig |
kliekje, klikkien, prakje eten |
klier, kliere, 1. klier; 2. zeurpiet. Ook: klierzòkke; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: halsboordje |
kliersok, klierzòkke, zie kliere |
klik, klik, (Kampen) tik van de klok in de Nieuwe Toren van Kampen op elke 7½ minuut vóór en na de hele en halve uren, bijv. Gunninks woordenlijst van 1908: klik veur îêne ‘klik voor één’ |
klikken, klikken, werkwoord, klikken |
klikspaan, klikspaone, (Gunninks woordenlijst van 1908) klikspaan |
klim, klim, het klimmen. ’t Is een ele klim ‘het is vrij hoog’ |
klimmen, klimmen, klimt, klump, klummen, eklummen, 1. klimmen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: dekken van een hengst |
klink, klinke, 1. deurgreep; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: uitwendige geslachtsdelen van een merrie. Gunninks woordenlijst van 1908: Over de klinke gaon ‘doodgaan’ |
klinken, klinken, klinken |
klinker, klinker, klinker |
klinknagel, klinknagel, klinknagel |
klodder, klodders, frambozen op brandewijn |
kloek, kloek, kloek |
kloek, klokke, (Gunninks woordenlijst van 1908) klokhen |
klok, klok, slok. IJ nam een flinke klok water |
klok, klòkke, (Gunninks woordenlijst van 1908) klok |
klokhuis, klòkuus, (Gunninks woordenlijst van 1908) klokhuis |
klokken, kloeken, (Gunninks woordenlijst van 1908) klokken. Gunninks woordenlijst van 1908: Et ei dät kloekt ‘er zit een kuiken in het ei’, Gunninks woordenlijst van 1908: De kòp die kloekt mien ‘mijn hoofd bonst’ |
klomp, klompe, klomp |
klomplaars, klompleerze, klomp met de schacht van een laars. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: leerzeklomp |
klont, klonte, klont, kluit. Gunninks woordenlijst van 1908: Een kluntien ‘een kandijklontje’ |
klooien, klooien, (Kampen) knoeien, klungelen. Ook: klongelen |
klooster, klooster, klooster |
kloot, kloot, teelbal |
kloot, kloten, (plat), teelballen |
kloppen, klòppen, kloppen |
kloris, klores, 1. goeie sul; 2. sukkel |
klos, klosse, klos |
klotendrikus, klotendriekes, sufferd |
klotsen, klossen, klotsen, (Kampen) klotsen |
kloven, kleuven, (Gunninks woordenlijst van 1908) kloven |
kluft, klofte, (Gunninks woordenlijst van 1908) klomp, kluwen |
kluit, kloete, 1. kluit; 2. heel veel |
kluiterig, kloeterig, (Gunninks woordenlijst van 1908) vol kluiten |
kluiven, klôêven, klöf / klôêft, klôêven / kleuf, kleuven, eklôêfd /, kluiven |
klungel, klongel, klungel |
klungel, klungel, (Gunninks woordenlijst van 1908) waardeloos ding |
klungelen, klongelen, klungelen, 1. prutsen, onhandig te werk gaan; 2. beuzelen, onbelangrijke dingen doen; 3. verboden omgang hebben met een meisje. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: klungelen; zie ook: klooien, knooien |
klungelen, klungelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie klongelen |
klungelolie, klungelöle, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) brandewijn met stroop |
kluts, klutse, in: de klutse kwiet wezen ‘de kluts kwijt zijn’ |
kluwen, kluwel, kloewel, kloewen, kluwen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kloewel, Gunninks woordenlijst van 1908: kloewen (Kamperveen) |
knaap, knaap, knaap, dikkerd |
knagen, knagen, knagen |
knap, knap, zelfstandig naamwoord, knal |
knap, knap, bijvoeglijk naamwoord, mooi |
knappen, knappen, knappen. Gunninks woordenlijst van 1908: IJ kent et knappen (ook: klappen) van de zwepe ‘hij weet hoe het hoort’ |
knapzak, knapzak, 1. oud paard; 2. oude man |
knarsbot, knästebot, kraakbeen |
knarsen, knässen, knarsen |
knarsen, knästen, knarsetanden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: knästeren |
knarsteren, knästeren, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie knästen |
knaster, knäster, (Kampen) zware tabak. Gunninks woordenlijst van 1908: Een òlde knäster ‘een oude kerel’ |
knaster, knästerd, oude man |
knauw, knauw, knauw |
knauwelen, knauwelen, knabbelen |
knauwen, knauwen, een knauw toebrengen |
knecht, knecht, knecht. De knecht ef em besteed ‘de knecht heeft zich voor een bepaalde tijd verhuurd’ |
kneden, kneden, kneen, kneden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kneen |
kneep, kneep, zelfstandig naamwoord, kneep. Gunninks woordenlijst van 1908: knepen ‘streken’ |
knel, knel, knel, klem |
knellen, knellen, knellen |
knerpen, knärpen, 1. knarpen; 2. jammeren |
kneten, kneten, zie kneteren |
kneteren, kneteren, kneten, (Kampen) ruzie maken. Ook: kneten (Kampereiland, Kamperveen) |
kneukel, kneukel, 1. kreukel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kneuter; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kneukel |
kneukel en bos, kneukelebos, kneukelenbos, kneutel en bos, moeilijk parket. Gunninks woordenlijst van 1908: Deur kneukelenbos gaon ‘veel ellende ondervinden’. Ook: kneutel en bos: deur kneutel en bos gaon ‘veel narigheid meemaken’ |
kneus, kneusien, kneusje |
kneutel, kneutel, zie kneukele(n)bos |
kneuten, kneuten, kneuteren, kreuken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kneuteren |
kneuter, kneuter, (Gunninks woordenlijst van 1908) kreukel. Ook: kneukel |
kneuteren, kneuteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie kneuten |
kneuzen, kneuzen, kneuzen |
knibbelen, knibbelen, 1. afdingen; 2. ruzie maken |
knie, knie, knîê, knieën, kniegien, knie. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: knîê |
knie, knîê, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie knie |
kniewaag, kniewaoge, (Kamperveen) knieholte |
kniezen, knîêzen, (Kampereiland, Kamperveen) kniezen |
knijp, kniepe, (Gunninks woordenlijst van 1908) knijper. Gunninks woordenlijst van 1908: Iemaand de kniepe op de stät zetten ‘iemand in het nauw brengen’ |
knijpen, kniepen, knep, kneep, knepen, eknepen, knijpen. As ’t knep en weer knep ... ‘als puntje bij paaltje komt ...’ |
knijper, knieperd, gierig persoon |
knijpertje, kniepertien, wafeltje |
knijpkeutel, kniepkeutel, bangerd |
knijpkul, kniepkulle, gierigaard |
knijpmes, kniepmes, knipmes, zakmes |
knijptang, knieptange, nijptang |
knikbil, knikkebille, (Gunninks woordenlijst van 1908) iemand met lange dunne benen |
knikken, knikken, knikken |
knikken, nikken, (Gunninks woordenlijst van 1908) knikken |
knikker, knikker, knikker |
knip, knippe, 1. beurs; 2. knip |
knip, knippien, knipje voor in het haar |
knipgat, knipgat, gat in de weg |
knipmuts, knipmusse, muts, gemaakt van kant |
knipslag, knipslag, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) laagte in een wagenspoor |
knob, knobbe, benaming van verschillende soorten eenden, vooral duikeendensoorten |
knobbel, knobbel, knobbel |
knoei, knooi, 1. verdrukking; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: knauw, duw |
knoeien, knooien, 1. knoeien; 2. mishandelen; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: verboden omgang hebben met. Gunninks woordenlijst van 1908: Met de meid in uus knooien. Ook: klongelen |
knoest, knoeste, 1. vuist; 2. knoest |
knoflook, knoflook, knoflook |
knokkel, knòkkel, knokel, vingergewricht. Ook: knokel (Kamperveen) |
knol, knòlle, 1. oud paard; 2. groot gat in kous of sok; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: knol. Gunninks woordenlijst van 1908: De knòllen òfgîêten ‘wateren’ |
knolgroen, knòlgrûûn, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) knollen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: grûûn |
knolraap, knòlrape, 1. veevoer; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: koolraap |
knook, knoke, knaoke, been. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: knaoke |
knoop, knoop, knoop |
knoop, knup, knuppe, 1. knoop; 2. vloek |
knop, knòppe, knop |
knopen, knuppen, werkwoord, knopen |
knorren, knörren, knorren |
knot, knòtte, knot. Knöttien ‘haardracht, waarbij een vlecht tot een knot wordt gedraaid’ |
knuffelen, knoffelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) frommelen, door elkaar schudden |
knuffelig, knoffelig, koud (van vingers) |
knul, knul, (Gunninks woordenlijst van 1908) onnozel, onhandig mens |
knuppel, knuppel, knuppel |
knuppeldoek, knubbeldukien, knuppeldukien, (Kampen, Kamperveen) soort sjaal. Ook: knuppeldukien (Kampereiland) |
knutselen, knusselen, knutselen |
koe, koe, kôê, kôênen, koenen, kôêien, koegien, (meervoud kôênen (Kamperveen) / koenen (Kampen, Kampereiland) / kôêien (Ka)), koe. Gien kôêien, gien moeien ‘heb je geen zaken, dan heb je geen zorgen’, D’r bin meer koenen die Blaor îêten ‘je bent niet de enige (die iet |
koe, kôê, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie koe |
koeberg, koebärg, (Kampereiland, Kamperveen) hooiberg voor opslag van hooi dat voornamelijk voor de koeien wordt gebruikt |
koehooi, koe-eui, hooi voor de koeien |
koek, koeke, kôêke, koek. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kôêke |
koek trekken, koeketrekken, kôêketrekken, (Kampereiland, Kamperveen) koektrekken (wie het kleinste stuk overhield betaalde). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kôêketrekken |
koekdiefje, koekediefien, lieveheersbeestje |
koekeloeren, koekeloeren, gluren |
koeken slaan, koekeslaon, kôêkeslaon, (Kampereiland, Kamperveen) kapotslaan van een koek (oud gebruik bij een ärfuus, zied.). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kôêkeslaon |
koekmolen, koekemeule, kôêkemeule, (Kampereiland, Kamperveen) molen om lijnkoeken te breken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kôêkemeule |
koekoek, koekoek, koekoek |
koekoeks, koekoeks, met de kleur van een koekoek, bijv. van een kip |
koel, koel, bijvoeglijk naamwoord, koel |
koelen, koelen, werkwoord, koelen, koel maken |
koeltrog, koeltròg, (Gunninks woordenlijst van 1908) koelbak |
koepel, koepel, koepel |
koeren, koeren, koerken, 1. koeren. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: koerken (Kamperveen); 2. zeuren |
koeren, koerken, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie koeren |
koers, koers, koers |
koest, koest, koest |
koesteren, koesteren, koesteren |
koet, kote, (Gunninks woordenlijst van 1908) koet (fulica atra) |
koets, koetse, 1. koets; 2. bed(destee). Ook: beddekoetse. IJ kröp in de koetse, IJ kröp in de beddekoetse ‘hij gaat naar bed’. |
koevink, koevinke, gele kwikstaart |
koevoet, koevoet, koevoet |
koeweide, koeweie, (Kampereiland, Kamperveen) koeweide |
koffie, kòffie, koffie, koffie. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: koffie |
koffiezaad, kòffiezaod, koffiedik. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: koffiezaod |
kogel, kogel, kogel |
kok, kòk, kok |
koken, koken, koken |
koker, koker, koker |
kokhalzen, kokalzen, kòkalzen, kokhalzen |
kokkerd, kòkkerd, 1. grote neus; 2. groot voorwerp |
kol, kòlle, (Kampereiland, Kamperveen) ronde of driehoekige witte vlek op het voorhoofd van een koe of paard |
kolder, kòlder, 1. paardenziekte (verlamming) (Kampereiland, Kamperveen); 2. onzin (Kampen); 3. waanzin. IJ ef de kòlder in de kòp |
kolf, kòlf, kolf |
kolk, kòlke, kòlk, (Kampen) kolk. Ook: kòlk (Kampereiland, Kamperveen) |
kom, koeme, komme, (Kamperveen) duiker (buis onder een dam) van hout |
kom, komme, koeme, 1. kom; 2. schouderkom; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: kopje; 4. Gunninks woordenlijst van 1908: duiker (van hout). Ook: koeme |
komaf, komòf, afkomst |
komedie, kemedie, kemelie, komedie. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kemelie |
komen, komen, komen |
komendeweg, komendeweg, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: op komendeweg wezen ‘er aankomen’ |
komfoor, konfoor, (Gunninks woordenlijst van 1908) komfoor |
konijn, knien, knienen, knienegien, knientien, konijn |
konijnenhok, knienòk, konijnenhok |
konijnenvoer, knienevoer, konijnenvoer |
koning, konik, koning, koning. Ook: koning |
koningin, koniginne, koningin |
koningskop, keunikskòp, (Kampereiland, Kamperveen) koemaag |
koninklijk, koniklijk, koninklijk |
konkel, konkel, (Gunninks woordenlijst van 1908) koffiepot |
konkelen, konkelen, zie konkelefôêzen |
konkelfoezen, konkelefôêzen, samenzweren, in het geheim overleggen. Ook: konkelen |
kont, konte, (plat) kont. ’t Zal oe in de konte niet roesten (Kampen) ‘het zal niet van lange duur zijn’, IJ sköf zien konte der òf, IJ sköf zien köntien der mooi òf ‘hij laat anderen ervoor opdraaien’, ’t an de konte krîêgen ‘verliezen’ |
kontlikker, kontelikker, kontlikker, vleier |
kontroffel, kontroffel, pak slaag |
kooi, kauwe, kooie, kooi |
kooi, kooie, kooi. Ook: kauwe |
kool, kole, kool |
kool, kool, kool |
koolteer, koolteer, koolteer |
koolteren, koolteren, werkwoord, teren |
koop, koop, koop |
koord, koorde, (Kamperveen) koord |
koorts, koorse, koorts. Gunninks woordenlijst van 1908: Iemaand de koorse òfschrîêven ‘iemand danig onder handen nemen’ |
kop, kòp, 1. kop, hoofd. Wat e-j an een kòp a-j d’r niet nao leven (spottend gezegd tegen een kind dat erg eigenwijs is, of tegen iemand die erg koppig is), Die ef de kòp oeranje, of: die ef de kòp oranje ‘die is erg kwaad’, Ze kreeg een kòp |
kopen, kopen, kopen |
koper, keuper, koper (metaal) |
koper, koper, koper |
koperen, keuperen, keupen, (Kampen) koperen. Ook: keupen (Kampereiland, Kamperveen) |
kopjeduikelen, köppetien dukelen, kòppeltien dukelen, kopje duikelen. Ook: kòppeltien dukelen (Kampen), köppien toeselen (Kampereiland, Kamperveen) |
kopjetoezelen, köppien toeselen, zie köppetien dukelen |
koppel, kòppel, köppel, (Kampen) min of meer grote groep (van mensen of dieren). Der waren d’r een ele kòppel ‘een heleboel’. Ook: köppel (Kampereiland, Kamperveen). ’n Köppel kôênen/koenen ‘een groepje koeien’ |
koppelhout, kòppelòlt, stevige knuppel waaraan twee springerige koeien werden vastgemaakt, teneinde het springen over een sloot naar het naburige veld te verhinderen |
koppelmaandag, kòppelmaondag, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie köppelmaondag |
koppelmaandag, köppelmaondag, kòppelmaondag, (Kampereiland, Kamperveen) 1e en 3e maandag na nieuwjaar, bestemd voor ontmoetingen tussen boerenknechten en boerenmeiden; de 2e en 4e maandag waren bestemd voor boerenzoons en boerendochters. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kòppelmaondag |
koppeluw, kòp-peluw, onderkussen |
koppen, kòppen, 1. dwars zijn; 2. koppen maken, in: De lucht giet kòppen ‘er is onweer op komst’ |
koppig, kòppig, koppig |
koppijn, kòppiene, (Kampen) hoofdpijn. Ook: kòpzeerte (Kampereiland, Kamperveen). IJ ef der nog gien kòpzeerte van ad ‘hij heeft er nog geen last van gehad’ |
kopstuk, kòpstuk, stijfkop |
kopwilg, kòpwilge, knotwilg |
kopzeerte, kòpzeerte, zie kòppiene |
koraal, kralle, Gunninks woordenlijst van 1908: koraal. Gunninks woordenlijst van 1908: Zo rood as een kralle ‘zo rood als bloed’ |
korf, körf, (Gunninks woordenlijst van 1908) korf |
korn, koren, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie körrel |
kornuiten, kenuten, kornuiten |
korporaal, kärperaol, körperaal, korporaal |
korrel, körrel, korrel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: koren (niet Kamperveen) |
korset, keset, kesjet, corset |
korst, köste, korst |
kort, köt, kort. De kötte kaante (Kampereiland, Kamperveen)(in een ouderwetse stal stonden de koeien in twee rijen tegenover elkaar. Van één rij werd een stuk afgenomen, de kötte kaante, waar paarden en jongvee werden gestald), köt dernao ‘kort |
kort maken, kötmäken, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: geld kötmäken ‘wisselen’ |
kortaf, kötòf, kortaf |
kortbij, kötbi’j, dichtbij |
kortelings, köttelings, zie köttens |
kortens, köttens, onlangs. Ook: köttelings |
korterbij, kötterbi’j, dichterbij |
kortgebonden, kötan-ebunnen, kortaangebonden |
kost, kòst, zelfstandig naamwoord, kost, eten. Vandage e-j de kòst veur ’t eten (opmerking tegen een etensgast die slecht bij kas is en daarom niet hoeft te betalen), Ie ebben oe kössien eköcht ‘je hoeft je in materiële zin geen zorgen te maken’ |
kostbaar, kòsbaar, kosber, kostbaar. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kosber |
kosten, kòssen, kòsten, werkwoord, kosten |
koster, köster, koster. Kösters kämpien (Kampen) ‘kerkhof’: Die giet nao kösters kämpien ‘die wordt begraven’ |
kosteren, kösteren, 1. heen en weer lopen; 2. babbelen |
kou, kòlde, kelte, zelfstandig naamwoord, (Kampen) koude. De kòlde op ’t water ebben (gezegd als iemand vaak naar de w.c. moet doordat hij/zij kou heeft gevat), Gunninks woordenlijst van 1908: een kòlde ‘een pruim tabak’. Ook: kelte (Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woorde |
koud, kòld, koud. Zo kòld as een bot |
kouderig, kòlderig, (Kampereiland, Kamperveen) kouwelijk |
kous, kouse, kous |
kousenvoet, kousevoeten, kousevôêten, kousevoeten. Op kousevoeten wezen, op kousevoeten lopen ‘geen schoenen aan hebben’. Ook figuurlijk: ’t Kump op kousevoeten ‘het komt stiekem’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kousevôêten |
kouveester, kòldfiesterd, kòldfiester, koukleum. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kòldfiester |
kozijn, kezien, kozijn |
kraag, krage, kraag |
kraai, kraaie, 1. kraai; 2. begrafenisondernemer; 3. agent van politie; 4. brutaal meisje |
kraaien, kreien, werkwoord, kraaien |
kraaiennest, kraaienöst, kraaiennest |
kraaienpoot, kraaiepeutien, kraaienpootje |
kraaienpootjes, kraaiepeuties, kraaienpootjes, rimpeltjes bij de ogen |
kraailook, kreilook, kraailook (huislook met een scherpe lucht) |
kraal, kralle, kraal |
kraaloog, kraleugien, kraaloogje |
kraam, kraome, 1. kraam; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kinderbed; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: rommel |
kraamkind, kraomkiend, (Gunninks woordenlijst van 1908) kraamkind, pasgeboren kind |
kraanwaken, kranewaken, licht slapen met vaak wakker worden. Ook: anewaken |
krab, krabbe, krabe, (Kampen) 1. krab; 2. schram. Ook: krabe (Kampereiland, Kamperveen) |
krabbelen, krabbelen, krabbelen |
krabben, krabben, kraben, (Kampen) krabben. Ook: kraben (Kampereiland, Kamperveen) |
kracht, kracht, kracht |
krag, kragge, zode |
krak, kräk, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) krak |
krakeling, krakelink, (Kamperveen) krakeling |
kraken, kraken, werkwoord, kraken |
kralen, kralen, kralen: het rondleggen van de afgesneden, scherpe rand van een geperst artikel, zodat gevaar voor snijden aan die rand uitgesloten was. De ronde rand was bovendien fraaier |
kralen, krallen, snoer van kralen |
kram, kramme, kram |
kramer, kremer, kramer |
krammen, krammen, werkwoord, krammen |
kramp, kramp, kramp |
krang, krange, 1. scheef. Mu-j em d’ogen ies krange in de kòp zîên ebben! ‘Moet je hem eens rare ogen zien hebben!’; 2. binnenstebuiten, omgekeerd (Kampereiland, Kamperveen); 3. averechts (bij breiwerk); 4. kwaad, dwars. IJ is krange in de kòp ‘hij is kwaa |
krangkop, krangkòp, (Kamperveen) lastig mens |
kranig, kranig, kranig |
krans, kraans, (Kampereiland, Kamperveen) krans |
kranselen, kraanselen, (Gunninks woordenlijst van 1908) talmen |
krant, krante, kraante, (Kampen) krant. Ook: kraante (Kampereiland, Kamperveen) |
krantenwijk, krantewiek, een vast aantal adressen waar een bezorger regelmatig een krant brengt |
krap, krap, bijvoeglijk naamwoord, krap |
krap, krappe, kräppien, 1. eenvoudige houten vergrendeling; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: boekslot. Ook: kräppien |
krap, kräppien, krappe, 1. boekslot van een bijbel; 2. kleine beurs; 3. houten grendeltje (Kampen). Ook: krappe |
krap aan, krapan, krap, ternauwernood |
kraplap, kraplappe, 1. omslagdoek; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vrouwenborstrok zonder mouwen |
kras, kras, bijvoeglijk naamwoord, kras, flink |
kras, krasse, zelfstandig naamwoord, kras |
krasgat, krasgat, spleet in de rok waar doorheen men bij de onder de rok hangende zak kon komen; deze zak deed in het verleden dezelfde dienst als tegenwoordig de handtas. Ook: kraszak (Kamperveen) |
krassen, krassen, werkwoord, krassen |
kraszak, kraszak, zie krasgat |
krediet, krediet, krediet, vertrouwen |
kreeft, kreefte, 1. vinnig meisje of vinnige vrouw; 2. kreeft |
kregel, kregel, bijvoeglijk naamwoord, 1. vitaal; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: geprikkeld. Ook: kregelig |
kregel, kregel, zelfstandig naamwoord, (Kampereiland) vitaal mens |
kregelig, kregelig, 1. geprikkeld. Zie ook: kregel; 2. prikkelbaar |
krek, krek, 1. juist; 2. netjes |
kreng, krenge, 1. lastig mens of dier; 2. dood dier |
krent, krente, krinte, 1. krent; 2. koortsuitslag aan de mond. Ook: krinte (Kamperveen) |
krentenkakker, krentekäkker, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie krentekakkerd |
krentenkakker, krentekakkerd, krentekäkker, (Kampen) 1. zuinigerd (negatief bedoeld); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kleingeestig mens. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: krentekäkker |
krentenmik, krentemikke, krentenbrood. Ook: krentewege (Kamperveen), krentewegge (Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: krentewège (niet Kampen) |
krentenplas, krenteplässien, (Kampereiland, Kamperveen) 1. sneetje krentenbrood; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: krentenbroodje |
krentenwegge, krentewege, krentewegge, zie krentemikke |
krentenwegge, krentewège, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie krentemikke |
krenterig, krenterig, krenterig |
kreunen, kreunen, kreunen |
kreupel, kreupel, kreupel |
kribbe, kribbe, krubbe, krib. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: krubbe (Kamperveen) |
kribbebijter, kribbebieter, kribbenbieter, paard dat bij het eten de tanden in het hout van de voerbak zet en daarbij lucht naar binnen ‘slaat’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kribbenbieter |
kribbenkont, kribbekonte, iemand die kortaf is |
kriebelen, krieuwelen, 1. kietelen, kriebelen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: prikkelen |
kriebelig, krieuwelig, 1. pietepeuterig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: prikkelend; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: prikkelbaar |
kriemel, kriemel, (Kamperveen) betoeterd |
krijgen, krîêgen, kreg, kreeg, kregen, ekregen, krijgen. Krîê-j ’t òf e-j ’t? ‘Wat mankeert je?’ |
krijgertje, kriegertien, krîêgertien, (Kampen, Kamperveen) krijgertje, in: kriegertien speulen ‘krijgertje spelen’. Ook: krîêgertien (Kampereiland) |
krijt, kriet, krijt |
krijten, krieten, huilen |
krik, krikkien, 1. klein persoon; 2. taling (winterkrikkien of zomerkrikkien). Zie ook: krikänte |
krikeend, krikänte, krikände, wintertaling. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: krikände, krikkien |
krimp, krimp, 1. armoede; 2. krimp, in: gien krimp geven ‘niets laten merken (van pijn)’ |
krimpen, krimpen, krimt, krump, krumpen, ekrumpen, krimpen |
kring, kring, zie kringe |
kring, kringe, kring, kringen, kringgien, kreenggien, (Kampen, Kamperveen) kring. Ook: kring (Kampereiland). Gunninks woordenlijst van 1908: Een kring um de maone dan zal ’t wel gaon ‘een kring om de maan voorspelt mooi weer’ |
krioelen, krioelen, krioelen |
krip, krip, (Kamperveen) zwarte stof, gebruikt bij een rouwplechtigheid |
kriskras, krusenkras, (Gunninks woordenlijst van 1908) kriskras, in alle richtingen |
krobzaag, krobbezage, zie skrobzage |
kroeg, kroeg, café |
kroep, kroep, kroep |
kroes, kroes, bijvoeglijk naamwoord, kroes |
krols, kròls, krols |
krom, krom, krom. Zo krom as een pieleboge |
krompoot, krompoot, (Gunninks woordenlijst van 1908) iemand met kromme benen |
kronkel, kronkel, kronkel |
kronkelen, kronkelen, kronkelen |
kronkelig, kronkelig, kronkelig |
kroon, krone, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. kroon; 2. kruin |
kroontjespen, kreuntiespenne, kroontjespen |
kroos, kreuze, kreze, 1. bep. wrang smakende bes. Gunninks woordenlijst van 1908: Zo zoer as kreuze; 2. kroos (Kamperveen). Ook: kreze (Kamperveen) |
krooshek, kreusekke, (Kampereiland, Kamperveen) krooshek |
krop, kròp, krop |
krot, kròt, oud, vervallen huis |
kruid, kruud, kruid |
kruidendokter, krudendòkter, kruidendokter, kwakzalver. IJ löp bi’j de krudendòkter ‘hij bezoekt regelmatig een kwakzalver’ |
kruiderig, kruderig, 1. kruiderig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: netjes gekleed |
kruidmoes, kruudmoes, zie gruunmoes |
kruielen, krulen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie kruuien |
kruien, kruuien, krûûn, kruien. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: krûûn, Gunninks woordenlijst van 1908: krulen |
kruik, kruke, kruik |
kruikenzak, krukezak, kruikenzak |
kruimel, krummel, 1. kruimel; 2. klein kind; 3. iemand die niet vlot kan werken |
kruimelen, krummelen, 1. kruimelen; 2. niet opschieten met zijn/haar werk |
kruimelig, krummelig, 1. kruimelig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: beuzelachtig |
kruimelkont, krummelkonte, knoeier |
kruin, kreuntien, kruin |
kruip, kroepe, (Gunninks woordenlijst van 1908) klein, ineengedrongen wezen |
kruipen, kroepen, kröp, kreup, kreupen, ekreupen, kruipen |
kruipertje, kroepertien, bloeiwijze van gras |
kruis, kruus, krûzen, krusien, kruis |
kruisbes, kruusbesse, kriezebeze, kriestebîêze, kriesebeze, (Kampen) kruisbes. Ook: kriezebeze, Gunninks woordenlijst van 1908: kriestebîêze (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: kriesebeze |
kruishout, kruusòlt, houten kruis om een kerstboom op te bevestigen |
kruisspin, kruusspinne, kruisspin |
kruit, kruut, kruit |
kruiwagen, kruwagen, kruiwagen |
kruk, krukke, kruk |
krul, krul, krulle, krul. De krul in de neuze ebben ‘het naar de zin hebben’ |
krullen, krullen, krullen |
krullerig, krulderig, (Gunninks woordenlijst van 1908) krullig |
kub, kubbe, soort fuik, gevlochten van wilgenhout |
kubvisser, kubbevisser, visser die slechts met een kubbe viste |
kuchen, kachen, (Kamperveen) hoesten van een paard |
kuchen, kuchen, kuchen |
kuier, kuiertien, korte wandeling |
kuieratie, kuieraosie, (Gunninks woordenlijst van 1908) bezoek |
kuierdeklaasje, kuierdeklösien, iemand die vaak langs de straat loopt |
kuieren, kuieren, kuieren |
kuierlatten, kuierlatten, benen |
kuif, kuif, kuiven, kufien, kuifien, (verkleinwoord kufien / kuifien (Kampereiland, Kamperveen)), kuif |
kuiken, kuken, 1. kuiken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zonderling |
kuil, koele, kôêlen, kulegien, kuil |
kuilaal, kuulaol, met de kuil gevangen paling |
kuilen, koelen, werkwoord, inkuilen van bijv. aardappelen |
kuilen, kulen, 1. rollen. De traonen kulen em over de wangen ‘de tranen rollen/rolden hem over de wangen’. Ook: rulen; 2. met de kuil vissen |
kuim, koem, stil, lusteloos |
kuip, kupe, kuup, (Kamperveen) kuip. Ook: kuup (Kampereiland) |
kuipen, kupen, werkwoord, kuipen |
kuiper, kuper, kuiper |
kuit, kute, kuit van een been. IJ nemp de kuten ‘hij gaat ervandoor’ |
kuit, kuut, kuit van vis |
kuitbroek, kuutbroek, kuitbroek |
kuitbuik, kuutboek, (Kampen) zwaarlijvig man |
kuitschieten, kuutskieten, kuutskîêten, (Kampen, Kamperveen) kuitschieten. Ook: kuutskîêten (Kampereiland) |
kulken, kölken, boeren laten. Ook: bölken |
kullen, kullen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) voor de gek houden |
kunde, kunde, kennis |
kundig, kundig, bekwaam (speciaal gezegd over artsen) |
kunnen, kunnen, kan, kon, konnen, ekund, kunnen |
kunst, keunst, (Kampereiland, Kamperveen) kunst |
kunst, keunsten, (Gunninks woordenlijst van 1908) (alleen meervoud) kuren |
kunstig, keunstig, (Kampereiland, Kamperveen) 1. kunstig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vernuftig |
kurk, körke, kurk |
kurkendraaier, körkedreier, kurkentrekker |
kus, kus, kus |
kussen, kussen, werkwoord, kussen |
kussen, kussen, zelfstandig naamwoord, kussen |
kussensloop, kussensloop, kussensloop. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kussenstòcht (niet Kampen) |
kussentocht, kussenstòcht, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) zie kussensloop |
kutvuil, köttevoel, kötvoel, (Kampereiland) bloederig mengsel dat na het vrijkomen van de nageboorte bij een koe nog gedurende enkele dagen uit de schede kan vloeien. Ook: kötvoel (Kamperveen) |
kuur, kure, kuur, gril |
kwaad, kwaod, kwaad |
kwaadzeer, kwaodzeer, (Kampen, Kamperveen) 1. hoofduitslag; 2. oude schuld; 3. wrok |
kwaal, kwaole, kwaal |
kwab, kwabbe, kwab, bijv. wal onder de ogen |
kwabaal, kwab-aol, soort puitaal |
kwadigheid, kwaoiigeid, 1. kwaadheid; 2. kwaadaardigheid |
kwak, kwak, kwak, flinke hoeveelheid |
kwaken, kwäken, (Gunninks woordenlijst van 1908) kwaken, babbelen |
kwaker, kwakerd, kletskous |
kwakerig, kwäkerig, (Gunninks woordenlijst van 1908) babbelachtig |
kwakkelen, kwakkelen, kwakkelen |
kwakkelwinter, kwakkelwinter, winter waarin het kwakkelt |
kwakken, kwaksen, kwakken, neersmijten. Ook: kwakken |
kwalie, kwalie, raar persoon. Gekke kwalie ‘buitengewoon raar persoon’ |
kwalijk, kwaolijk, kwalijk. Wie kwaolijk nemp is een dief (gezegd als iemand zegt: “Neem me niet kwalijk”) |
kwalster, kwalster, fluim |
kwalsteren, kwalsteren, spugen |
kwanselen, kwaanselen, (Gunninks woordenlijst van 1908) kwanselen |
kwansuis, kwansuus, (Kampen) kwansuis |
kwart, kwät, kwart |
kwartel, kwättel, kwartel |
kwartier, kwättier, ketier, kwartier. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ketier |
kwartje, kwättien, kwartje |
kwast, kwaste, kwast |
kweek, kweke, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) kweek (bep. onkruid) |
kween, kwene, 1. zoogdier dat geen deel kan hebben aan de voortplanting; 2. grove spotnaam voor een ongetrouwde oudere vrouw |
kweken, kweken, werkwoord, kweken |
kwetsen, kwetsen, kwetsen |
kwibus, kwibus, kwibus |
kwiek, kwiek, kwiek |
kwijl, kwiele, kwijl |
kwijlboord, kwielböörd, kwijler |
kwijlen, kwielen, kwijlen |
kwijlerig, kwielderig, kwielerig, kwijlerig |
kwijnen, kwienen, kwijnen |
kwijnerig, kwienderig, (Gunninks woordenlijst van 1908) kwijnend |
kwijt, kwiet, kwijt |
kwijten, kwieten, kwijten |
kwispedoor, kwispeldoor, kwispedoor |
kwispelen, kwispelen, kwispelen |
laag, laoge, zelfstandig naamwoord, 1. laag; 2. beddenplank |
laag, lege, bijvoeglijk naamwoord, laag |
laagte, leegte, laagte |
laars, leerze, laars |
laarsklomp, leerzeklomp, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie klompleerze |
laat, late, laat |
laatboom, laotboom, hefboom (balk om de bergkap neer te laten) |
laatst, laast, leste, laatst. Wie ’t laast verteld ef, ef de mond nog wärm ‘dat zal wel uit de duim gezogen zijn’. Ook: leste (Kampereiland, Kamperveen) |
laatst, lessend, onlangs. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lessies (Kamperveen) |
laatstjes, lessies, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie lessend |
laattouw, laottouw, touw om de bergkap te laten zakken, resp. te hijsen |
labendig, lebendig, labbendig, zeer, erg. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: labbendig |
lachen, lachen, lachen |
ladder, ledder, ladder. Ledder over wagen spi’jen ‘overgeven, braken’. Ook: leer |
lade, la, lade |
laden, laden, lään, laden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lään |
laf, laf, bijvoeglijk naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. laf; 2. zie lak |
lak, lak, zelfstandig naamwoord, lak |
lak, lak, bijvoeglijk naamwoord, niet zout genoeg. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: laf |
laken, läken, laken |
lakenvelder, lakenvelder, (Kampereiland, Kamperveen) lakenvelder, koe met zwarte kop en achterkant terwijl de rest van de koe wit is |
laks, laks, traag |
lam, lam, zelfstandig naamwoord, lam |
lam, lam, bijvoeglijk naamwoord, lam |
lamlendig, lamlendig, 1. te beroerd om iets te doen, onwillig; 2. ziek |
lamlul, lamlul, lammeling |
lammenadig, lammenadig, lammenärig, vervelend, onaangenaam. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lammenärig |
lamp, lampe, lamp |
lampenglas, lampeglas, lampenglas |
lampenkap, lampekappe, lampenkap |
lampenkatoen, lampeketoen, lampenkatoen |
lampolie, lampeulie, petroleum |
lamstraal, lamstraole, lamstraal, lamstraal. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lamstraal |
lan, laan, lan, (Kampereiland, Kamperveen) 1. dwarsbalk waarop de kop van een hooiberg rust. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lan (niet Kampen); 2. in: lan eui ‘een bepaalde hoeveelheid hooi’ |
landerij, landeri’je, laanderi’je, (Kampen, Kamperveen) landerij. Ook: laanderi’je (Kampereiland) |
landheer, laander, laanter, (Kamperveen) landheer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: laanter (niet Kampen) |
landloper, laandloper, (Gunninks woordenlijst van 1908) landloper |
landverovertje, landvereuvertien, landverovertje (kinderspel) |
lang, lang, lang. Lange liere, of: lange lempe ‘lange meid’ |
lang, lank, lang |
lang verrekt, lankverrekt, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie lankuut |
langs, lanks, langes, langs, (Kampen) 1. langs; 2. languit, Gunninks woordenlijst van 1908: langs |
languit, lankuut, languit, onderuit. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lankverrekt |
langwagen, lankwagen, (Kamperveen) wagen die verlengd kon worden, zodat men er bomen mee kon vervoeren |
langwerpig, lankwärpig, langwerpig |
langzaam, lankzaam, langzaam |
lanhooi, laneui, (Kampereiland, Kamperveen) een bepaalde hoogte in de hooiberg |
lannen, lanen, lannen, (Kampereiland, Kamperveen) het op een bepaalde manier uit een hooiberg steken van een hooiblok. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lannen |
lantaarn, lanteern, lantaarn |
lantaarnopsteker, lanteernopsteker, lantaarnaansteker |
lanteren, länteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) rondslenteren |
lap, lappe, 1. lap. Gunninks woordenlijst van 1908: Een lap zetten ‘zijn best doen’; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: dronkaard |
lapkaas, lapkeze, kaas van mindere kwaliteit |
lapkop, lapkòp, (Gunninks woordenlijst van 1908) beest met halfwitte kop |
lappen, lappen, werkwoord, 1. klaarspelen; 2. zemen; 3. geld bijeen brengen om iets te kopen; 4. Gunninks woordenlijst van 1908: een lap ergens op zetten |
lapwijf, lapwief, (Gunninks woordenlijst van 1908) vrouw die de kleren van boerenknechts in orde hield |
lapzak, lapzak, (Kampereiland, Kamperveen) vervelend mens |
lapzwans, lapzwanse, lapzwaanse, (Kampen) lapzwans. Ook: lapzwaanse (Kampereiland, Kamperveen) |
larie, larie, larie |
las, lasse, laste, las (tussenzetsel) |
lassen, lasten, (Gunninks woordenlijst van 1908) lassen |
last, last, 1. last, lading; 2. last, hinder. Last ebben van wärklûzen ‘min of meer onverwacht hard werken’ |
lasteren, lasteren, lasteren |
lat, latte, (Gunninks woordenlijst van 1908) lat. Gunninks woordenlijst van 1908: An de latte ‘uitgeput’ |
laten, laoten, löt, liet (Kampen) / leut (Kamperveen-Kampereiland, 1. laten; 2. bloed afnemen van een dier; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: (de bergkap) neerlaten; 4. in: Gunninks woordenlijst van 1908: laot deur ‘laat door (kinderspel)’ (Kampereiland) |
latigheid, latigeid, laat tijdstip. Gunninks woordenlijst van 1908: In de lätigeid ‘laat’ |
lauw, lauw, lauw |
laveren, laveren, laveren |
lawaai, lewaai, lawaai, lawaai |
lawaaierig, lewaaierig, rumoerig |
leb, lebbe, 1. lebmaag; 2. oud persoon die zich met het eten en drinken niet goed kan redden |
lebbes, lebbes, in: Ie kunnen ’t lebbes krîêgen ‘je kunt me wat!’, Ik skrukke mien ’t lebbes ‘ik schrok me een ongeluk’ |
ledikant, ledekant, ledikant |
leeg, leeg, leug, leeg. Ook: leug (Kampereiland, Kamperveen) |
leegte, leegte, leegte |
leem, leem, leem |
leep, leep, leep |
leer, leer, leder |
leer, leer, zie ledder |
leer, lere, leer (godsdienst) |
leest, leeste, leest |
leest, lîêste, lieste, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. leest; 2. lies. Ook: lieste |
leeuwerik, leeuwrik, leeuwerink, leeuwerik |
leg, lège, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. eierstok van kippen; 2. zie legge |
leg, legge, lège, (Kamperveen) laag korenschoven op de dorsvloer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lège |
leger, leger, (Gunninks woordenlijst van 1908) ligplaats |
leggarde, leggädde, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie baandgädde |
leggen, lègen, leggen, liggen, leg, lègen, lègen, elèègd, leggen. Ook: leggen (Kampen), liggen (Kampereiland, Kamperveen) |
lei, leie, (Gunninks woordenlijst van 1908) lei |
leiden, leien, leiden |
leidsel, leisel, leidsel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: leizeel |
leizeel, leizeel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie leisel |
lek, lek, zelfstandig naamwoord, lek |
lek, lek, bijvoeglijk naamwoord, lek. Zo lek as een skepelsmande ‘zo lek als een zeef’, (van iemand): ‘hij kan geen geheim bewaren’ |
lekken, lekken, werkwoord, lekken |
lekker, lekker, lekker. Niet ärg lekker in d’oed wezen ‘niet in orde zijn; spottend: ze niet allemaal op een rijtje hebben’ (zie ook: goed, bijvoeglijk naamwoord) |
lel, lelle, lel |
lelie, lelie, lelie |
lelijk, lillijk, lelijk |
lelijkerd, lillijkerd, 1. lelijkerd; 2. kwaadaardig persoon |
lellebel, lellebelle, minder gunstig bekend staande vrouw |
lem, lem, (Gunninks woordenlijst van 1908) lemmer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lennep (niet Kampen) |
lempe, lempe, onhandige meid |
lende, lende, lende |
lenen, lenen, (Kampen) lenen |
lenen, lîênen, (Kampereiland, Kamperveen) lenen |
leng, lenge, (Kampereiland, Kamperveen) soort bederf bij melk en graan |
lengen, lengen, (Kampen) verlengen. Tegen kinderen: Bi-j weer an ’t lengen? ‘ben je weer aan het treuzelen om naar bed te gaan?’ |
lennep, lennep, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: lem |
lep, lep, (Kampereiland, Kamperveen) roepnaam voor een schaap |
lepel, lepel, lepel |
lepelblad, lepelblad, lepelblad |
lepeldief, lepeldiefien, herderstasje (plant) |
lepeldoosje, lepeldeusien, lepeldoosje. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lepelkiste |
lepelkist, lepelkiste, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie lepeldeusien |
lepelkost, lepelkòst, (Gunninks woordenlijst van 1908) kost die met de lepel wordt gegeten |
lepelrak, lepelrak, (Kampereiland, Kamperveen) lepelrek |
lepelvaasje, lepelvasien, lepelvaasje |
leperd, leperd, leperd |
leplam, leplämmegien, lam dat door de moeder verstoten is en met de fles wordt gevoed |
leppen, leppen, met kleine teugjes drinken |
leren, leren, werkwoord, leren |
leren, leren, bijvoeglijk naamwoord, lederen |
lerenlap, lerenlappe, zeemlap |
les, les, les |
letten, letten, hinderen |
letter, letter, letter |
letterdoek, letterdoek, zie letterlappe |
letteren, letteren, werkwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) letteren |
letterlap, letterlappe, (Kampen) letterdoek. Ook: letterdoek (Kampereiland, Kamperveen) |
leugen, leugen, leugen |
leugenbank, leugenbanke, leugenbank (plaats waar men elkaar sterke verhalen vertelt) |
leugenbast, leugenbäste, iemand die erg liegt |
leunen, leunen, leunen |
leuteren, leuteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. talmen; 2. zeuren |
leven, leven, werkwoord, leven |
leven, leven, zelfstandig naamwoord, drukte, lawaai |
levendig, levendig, 1. zie leventig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: levend |
levendig, leventig, levendig, levendig |
lever, lever, lever |
leveren, leveren, leveren |
leverworst, leverwöst, leverwòst, (Kampen) leverworst. Ook: leverwòst (Kampereiland, Kamperveen), maalwöst (Kamperveen) |
lezen, lezen, les / leest (Kampereiland, Kamperveen), las, lazen, lezen |
lichaam, lichem, lichaam |
licht, licht, zelfstandig naamwoord, licht |
licht, licht, bijvoeglijk naamwoord, licht. Zo licht as een oele |
licht, lichte, waarschijnlijk |
licht, luchte, (Gunninks woordenlijst van 1908) lantaarn |
lichten, lichten, lichten, weerlichten |
lichten, lichten, licht maken (van gewicht) |
lichten, luchten, Gunninks woordenlijst van 1908: bijlichten |
lichtendag, lichtendag, volop dag |
lichtmis, lichmis, lichmissen, 1. Lichtmis (2 febr.); 2. losbol. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lichmissen |
lid, led, (Gunninks woordenlijst van 1908) deksel |
lid, lid, lid |
lidmaat, ledemaoten, 1. ledematen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: lidmaten |
lidmaat, lidmaote, lidmaat |
lieden, lu, lieden |
liedje, lietien, liedje |
lief, lief, bijvoeglijk naamwoord, lief |
liegen, lîêgen, lög, leug, leugen, eleugen, liegen |
lier, liere, 1. buikorgel; 2. zie lang |
lies, lieste, lîêste, lies. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lîêste |
liever, lîêver, liever, liever. Lîêvere breuties wödden niet ebakken (gezegd n.a.v. de opmerking: dat wil/doe ik liever niet). Ook: liever (Kampen) |
lieverd, lieverd, lieverd |
lieverlee, lieverlee, lieverlao, lieverlee. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lieverlao |
liggen, lègen, leggen, liggen, leg, lègen, lègen, elèègd, liggen (Kampen). Ook: leggen (Kampen), liggen (Kampereiland, Kamperveen) |
liggen, liggen, lègen, leggen, lig (leg: Kampen), lag, lagen, elegen, (Kampereiland, Kamperveen), liggen. Ook: lègen (Kampen), leggen (Kampen) |
lij, li’j, luw |
lijden, lieden, lîên, led, leed, leden, eleden, lijden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lîên |
lijf, lief, zelfstandig naamwoord, 1. lijf, lichaam; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: buik. Gunninks woordenlijst van 1908: Et op ’t lief ebben ‘1. op het punt zijn een jong te werpen; 2. iets in de zin hebben’ |
lijfje, liefien, lijfje, vrouwenkledingstuk |
lijfzeerte, liefzeerte, (Kampereiland, Kamperveen) buikpijn (voornamelijk bij dieren) |
lijk, liek, zelfstandig naamwoord, lijk |
lijk, liek, zelfstandig naamwoord, touw aan de rand van een zeil |
lijken, lieken, gelijken |
lijks, lieks, 1. zie lieked; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: uitroep bij het knikkeren |
lijkstee, liekstee, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie litteken |
lijkwagen, liekwagen, lijkwagen |
lijm, liem, lijm |
lijmen, liemen, lijmen |
lijn, liende, 1. lijn; 2. touw; 3. waslijn |
lijnkoek, lienkoeke, lijnkoek |
lijnmeel, lienmaal, liemaal, lijnmeel. Ook: liemaal (Kamperveen) |
lijnolie, lieneulie, lijnolie |
lijnzaad, lienzaod, lijnzaad |
lijpen, lippen, huilen |
lijpschuit, lipskute, huilerig kind |
lijst, lieste, lijst |
lijster, liester, lijster |
likdoorn, liekdoorn, zie eksteroge |
likje, likkien, klein beetje |
likken, likken, likken. Lik mien de sukerbule ‘je kunt me nog meer vertellen’, Lik mien de maas ‘je kunt me wat!’ |
lindeboom, liendeboom, (Gunninks woordenlijst van 1908) lindeboom |
linker, linker, linker |
linkse sigaar, linkse segaren, wikkels, gedekt met de linker helft van het dekblad |
linnen, linnen, linnen |
lint, lint, lint |
lip, lippe, lip. De lippe (of: de kinne) op ’t dädde knoopsgat ebben angen ‘teleurgesteld zijn’, IJ trekt een lippien ‘het huilen staat hem nader dan het lachen’ |
lis, lûûs, (Gunninks woordenlijst van 1908) lis |
lisjes, lusies, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kamperveen) uiterwaarden |
list, list, list |
litteken, litteken, litteken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: liekstee (niet Kampen) |
lobbes, lòbbes, lobbes |
lobbes, loebas, loeder. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: loederd |
loeder, loederd, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie loebas |
loer, loer, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kamperveen) het loeren. ’k Eb em in de loer ‘ik heb hem in de gaten’ |
loeren, loeren, loeren, gluren |
loerlap, loerlappe, (Kamperveen) ooglap voor een paard |
lof, lòf, lof |
log, lògge, (Gunninks woordenlijst van 1908) log |
logé, lozjee, logé. Lozjees en vis blîêven drie dagen fris ‘je moet niet te lang blijven’ |
logeren, lozeren, lozjeren, logeren |
lok, lokke, zelfstandig naamwoord, lok |
lokken, lokken, werkwoord, lokken |
lol, lòl, lol |
lommerd, lommerd, lommerd |
lomp, lomp, bijvoeglijk naamwoord, lomp |
lomp, lompe, vod |
lompenjood, lompejood, koopman die in kleding handelt |
lompenman, lompeman, lompenkoopman. Ook: lorreman (Kamperveen) |
lomperd, lomperd, onhandig persoon |
lonen, lonen, 1. loon geven; 2. de moeite waard zijn |
long, longe, long. Döör löt ie de longe nao angen ‘dat doet hij graag’ |
lonken, lonken, 1. lonken; 2. scheel zien; 3. wenken |
lood, lood, lood |
loodje, leutien, 1. bepaalde maat voor koffie; 2. loodje (vroeger een half ons, later 10 g) |
loods, loze, loods |
loof, lòf, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: loof |
loof, loof, lòf, (Gunninks woordenlijst van 1908) loof. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lòf |
look, leukien, uitje (kleine ui) |
look, look, ui |
loom, loom, loom |
loon, loon, loon |
loonlijst, loonlieste, loonlijst. Op de loonlieste staon ‘bij iemand in dienst zijn’ |
loonwerker, loonwärker, loonwerker (losse knecht) |
loop, loop, leup, loop. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: leup |
loopje, leupien, 1. loopje; 2. korte wandeling. Zien leupien ebben ‘een vast adres hebben waar men even aanloopt, een vaste route hebben die men wandelt’ |
loops, leups, loops (van een teef) |
loopschuit, loopskute, vrouw die vaak op pad is |
loos, loos, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) slim |
loot, lote, (Kamperveen) loot van een boom |
lopen, lopen, löp, liep / leup (Kampereiland, Kamperveen), liepe, lopen. Gunninks woordenlijst van 1908: Lopen as een kiefte ‘hard lopen’, D’r löp een strepien deur ‘die persoon is niet geheel toerekeningsvatbaar’, Loop nao de skans! (verwensing), Loop nao de weerlicht! (id.) |
lor, lòrre, (Gunninks woordenlijst van 1908) lor |
lorrenman, lorreman, zie lompeman |
los, lös, 1. los; 2. open |
loslijvig, löslîêvig, een te gemakkelijke stoelgang hebbend |
loslippig, löslippig, loslippig |
lossen, lössen, 1. lossen. Gunninks woordenlijst van 1908: Een voer eui lössen ‘het hooi van de wagen in de hooiberg werpen’; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: lozen, in: Gunninks woordenlijst van 1908: wäter lössen |
lot, lòt, loten, löttien, lot |
loten, loten, loten |
loterij, loteri’je, loterij |
lubben, lubben, castreren |
lucht, lucht, lucht |
luchten, luchten, 1. ventileren; 2. verdragen. Gunninks woordenlijst van 1908: Iemaand niet luchten òf zien magen ‘iemand niet kunnen uitstaan’ |
luchtig, luchtig, 1. dun gekleed; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: fris |
luchtpijp, luchpiepe, luchtpijp |
lucifer, lusefäs, lusifäs, (Kampen, Kamperveen) lucifers. Ook: lusifäs (Kampereiland) |
ludduvuddu, luddevede, liefdesverdriet |
lui, lui, lui. Zo lui as een värken |
luibuis, luibuis, luiaard |
luiden, luden, lûûn, luiden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lûûn |
luik, loek, luuk, luik. Ook: luuk (Kampen) |
luis, luus, lûzen, lusien, luis |
luisteren, luusteren, werkwoord, 1. luisteren. ’t Weer leg te luusteren ‘er is ander weer op komst’; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: influisteren |
luisteren, luusteren, bijvoeglijk naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) van luuster |
luizenbos, lûzebos, scheldwoord: kwajongen |
lukken, lukken, lukken, gelukken |
lul, lul, 1. (plat) penis; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: pijp aan een pomp |
lulbroer, lulbreur, lullebreur, (Kampen) een man die te veel babbelt. Ook: lullebreur (Kampereiland, Kamperveen) |
lulla, lulla, kletsmajoor. Lulla in ’t wagentien ‘zanikerd, kletskous’. Ook: lulmeier |
lullen, lullen, kletsen. Ie lullen uut de nekke ‘je praat onzin’. Zie ook: kletsen |
lullerig, lulderig, praterig (veelal bij dronkenschap) |
lullerij, lulderi’je, kletspraat |
lulletje, lullegien, in: lullegien lampeketoen (Kampen) ‘domme prater’, lullegien rozewater (Kampen) ‘sukkel, simpele ziel’ |
lulmeier, lulmeier, zie lulla |
lummel, lummel, lummel |
luns, leunze, (Gunninks woordenlijst van 1908) luns |
lurken, lörken, lurken |
lurven, lörven, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: iemaand in zien lörven pakken ‘iemand bij de kraag vatten’ |
lus, lusse, lisse, lus |
lust, lust, 1. lust, plezier; 2. in: met lusten wezen ‘zwanger zijn’ |
lusten, lussen, lusten. IJ lust van ’t ele värken ‘hij is nergens vies van’, A-j ’t niet lussen, dan zet ie ’t maar zes voet van oe, dan springt ’t oe niet veur (of: tegen) de kòp ‘als je iets niet lust, geen bezwaar, dan zet je het maar een e |
lustre, luuster, zelfstandig naamwoord, dunne glimmende stof |
luwte, li’jte, luwte |
maag, mage, maag |
maagd, määgd, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie meid |
maagd, magien, ongetrouwde jonge vrouw |
maagklep, maagkleppe, maagklep |
maagpijn, maagpiene, maagpijn |
maagzuur, maagzoer, maagzuur |
maagzweer, maagzwere, maagzweer |
maaien, meien, mèèien, maaien. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: mèèien |
maaier, mèèier, (Gunninks woordenlijst van 1908) maaier |
maal, maol, 1. maal; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zie maoltied |
maal, mööltien, kleine hoeveelheid, portie, éénpersoonsmaaltijd. Döör e-j een mööltien an (gezegd wanneer iemand bijv. een portie groente gaf aan iemand anders, die voldoende was voor één maaltijd) |
maaltijd, maoltied, maaltijd. Zie ook: maol |
maan, maone, maan |
maand, maond, maand |
maandag, maondag, maandag |
maandagplas, maondagplässien, (Kamperveen) krentenbol die op de maandagmarkt werd gekocht |
maandagziekte, maondagziekte, (Kampereiland, Kamperveen) paardenziekte |
maankap, mänekappe, (Gunninks woordenlijst van 1908) maankap, dekkleed over de manen van een paard |
maar, maar, maar |
maart, meert, maart |
maartig, meertig, meertsig, zie meerts |
maarts, meerts, meertig, meertsig, krols |
maat, maot, 1. makker; 2. collega |
maat, maote, 1. maat, grootte; 2. stuk land |
maatje, mötien, maatje |
maatschap, maotskap, maatschap |
machine, mesjiene, mesiene, 1. machine; 2. fornuis |
machinegaren, mesjienegören, mesjienegaoren, (Kampen) naaimachinegaren. Ook: mesjienegaoren (Kampereiland, Kamperveen) |
machinenaald, mesjienenaolde, naaimachinenaald |
machinist, mässenist, (Gunninks woordenlijst van 1908) machinist |
macht, macht, macht. Een macht ‘veel’, bijv. een macht volk ‘veel mensen’ |
mad, mad, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: over ’t mad komen ‘verrassen, betrappen’ |
made, maden, maden |
mager, mager, mager. Mager as talòlt, mager as klapòlt ‘heel mager’, Gunninks woordenlijst van 1908: Zo mäger as een schram |
mak, mak, 1. mak; 2. slap van gestel na ziekte |
maken, maken, maken |
makkelijk, makkelijk, gemakkelijk |
mal, mal, gek. Malle fratsen ‘vreemde gedragingen’ |
mal, malle, model, mal |
malen, malen, 1. malen; 2. om iets geven; 3. zijn verstand kwijt zijn; 4. Gunninks woordenlijst van 1908: tobben, mijmeren |
malheur, malleur, schade. Ik eb malleur an de fietse |
malle, malle, iemand die gek doet |
mallejan, mallejan, (Gunninks woordenlijst van 1908) mallejan |
mallemoer, mallemoer, in: gien mallemoer ebben ‘niets bezitten’ |
mallemolen, mallemeule, draaimolen |
man, man, mannen, manlu, mallie, männegien, (meervoud mannen / manlu / mallie (Kampereiland, Kamperveen)), man. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: mammes (niet Kampen) |
mand, mande, maande, (Kampen) mand. Ook: maande (Kampereiland, Kamperveen) |
manen, mane, nekhaar van een paard |
manen, manen, aanmanen |
maneschijn, maoneskien, maneschijn |
mangelwortel, mangelwöttel, (Kampereiland, Kamperveen) soort voederbiet |
manier, meniere, manier |
maning, manige, 1. zie vermaning; 2. in: Gunninks woordenlijst van 1908: Mänige van kôêzenzeerte ‘een klein beetje kiespijn’ |
mank, mank, mank |
mankeren, mekeren, mankeren |
mankering, mekerige, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kamperveen) ongesteldheid |
manmens, mammes, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie man |
manoeuvre, meneuvels, 1. gebaren; 2. vreemde gedragingen; 3. manoeuvres |
mans, maans, (Kampereiland, Kamperveen) mans |
manshoogte, manseugte, manshoogte |
mansig, maansig, bijvoeglijk naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) trots |
mansigheid, maansigeid, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) trotsheid |
mantel, maantel, (Gunninks woordenlijst van 1908) mantel |
markt, märk, markt |
marmot, marmotte, marmot |
mars, mäs, 1. mars, het lopen. Een ele mäs ‘een heel eind lopen’; 2. het lopen in een bepaald ritme |
mars, mäs, mässe, mand van een marskramer. In de mäs wezen ‘dronken zijn’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: mässe |
mars, mässe, mäs, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. mars van een marskramer. Ook: mäs; 2. buik |
marskerel, mässekerel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie mäskramer |
marskramer, mäskramer, marskramer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: mässekerel |
martelen, mättelen, 1. martelen; 2. tobben, moeizaam werken |
mast, mast, mast |
mat, matte, (Gunninks woordenlijst van 1908) mat |
matras, metrasse, matras |
matroos, metroze, metroos, matroos |
mauwen, mauwen, mouwen, 1. zeuren. Ook: mouwen; 2. miauwen |
mauwer, mauwerd, zeurpiet |
mee, mee, mee |
meel, maal, meel |
meelmop, maalmöppien, koekje, biscuitje. Ie zien zo wit as een maalmöppien ‘je ziet zo wit als wat’ |
meelmopjesgezicht, maalmöppies-gezichte, bleek gezicht |
meelworst, maalwöst, zie leverwöst |
meelzak, maalzak, meelzak |
meepenning, meepennik, meetpenning, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie goospenning |
meer, meer, meer |
meerderwegen, meerdewegges, meerdeweggies, meerdeweggens, op verschillende plaatsen. Ook: meerdeweggies, Gunninks woordenlijst van 1908: meerdeweggens |
meerkoet, meerkote, meerkoet. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: meerkòlle |
meerkol, meerkòlle, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie meerkote |
meerpuit, meerpoete, puitaal |
mees, meze, mees |
meest, meeste, meeste |
meester, meister, (Gunninks woordenlijst van 1908) meester |
meet, meet, (Gunninks woordenlijst van 1908) meet |
meetlat, meetlatte, meetlat, liniaal |
meeuw, meeuwe, meeuw |
mei, mei, mei |
meibloem, meibluumpien, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie meizeuntien |
meid, meid, määgd, meid. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: määgd (niet Kampen) |
meimot, meimot, in: Meimot is op-estaon. / IJ mut maar weer nao bedde toe gaon. / (Het is niet meer bekend bij welke gelegenheid dit werd gezongen. Waarschijnlijk afkomstig van het luiemottefeest, maar het is de vraag of dit in Kampen werd gevierd; wel in Genemuid |
meimulder, meimulder, zie mulder |
meiregen, meiregen, meiregen, in: Speullietien: Meiregen, köppien bloot. / Dan wödden alle kinderties groot. |
meisje, meisien, meisje |
meizoentje, meizeuntien, meizuuntien, madeliefje. Gunninks woordenlijst van 1908: meibluumpien |
mekaar, mekare, menare, menander, mekander, elkaar |
melancholiek, mankeliek, 1. melancholiek; 2. gammel (Kamperveen) |
melde, mele, (Gunninks woordenlijst van 1908) windhalm (aspera spica venti) |
melk, melk, melk |
melkaker, melkaker, melkaker |
melkavond, melkaovend, (Kampereiland, Kamperveen) de tijd van melken ’s avonds |
melkbus, melkbusse, melkbus |
melkemmer, melkemmer, melknemmer, melkemmer |
melken, melken, melken |
melkfabriek, melkfebriek, zuivelfabriek |
melkgoed, melkgoed, (Kampereiland, Kamperveen) alle materialen die bij het melken worden gebruikt |
melknap, melknap, melknap |
melkperk, melkpark, (Kampereiland, Kamperveen) omheinde ruimte waarin het vee gemolken wordt |
melkrak, melkrak, (Kampereiland, Kamperveen) rek waarop men het melkgoed te drogen legt |
melkstoel, melkstuultien, (Kampereiland, Kamperveen) melkkruk |
melktijd, melktied, melkenstied, melktijd |
meneer, meneer, meneer |
menen, menen, menen |
mengel, mengel, (Gunninks woordenlijst van 1908) naam van een maat, in: Gunninks woordenlijst van 1908: Die koe gef een mengel meer as ’n òsse ‘die koe geeft weinig melk’ |
mengen, mengen, mengen |
menig, menig, männig, menig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: männig (Kamperveen) |
menigeen, menigene, menigîêne, männigîêne, (Kampen, Kamperveen) menigeen. Ook: menigîêne (Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: männigîêne (Kamperveen) |
mening, menige, (Kampereiland, Kamperveen) mening |
mennen, mennen, 1. mennen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zware vrachten voeren |
mens, mense, mèènse, minse, (Kampen) 1. mens; 2. vrouw. Ook: mèènse (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: minse (Kamperveen) |
mensenkind, mensekienders, mèènsekienders, (Kampen) uitroep van verbazing. Ook: mèènsekienders (Kampereiland, Kamperveen) |
mensenleeftijd, menseleeftied, mèènseleeftied, (Kampen) mensenleeftijd. Ook: mèènseleeftied (Kampereiland, Kamperveen) |
mep, mep, klap |
merg, märg, mörf, mörg, mörk, merg. Ook: mörf (Kampen), mörg (Kampereiland), mörk (Kamperveen) |
mergpijp, märgpiepe, mörfpiepe, mergpijp |
merinos, männòs, (Gunninks woordenlijst van 1908) merinos (bep. wollen stof) |
merk, märk, merk |
merken, märken, 1. merken; 2. merkteken geven |
merrie, mere, (Kampereiland, Kamperveen) merrie |
merrieveulen, märrievöllen, märrievullen, (Kampereiland, Kamperveen) merrieveulen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: märrievullen |
mes, mes, mes |
mest, mes, mäs, mest. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: mäs (Kamperveen) |
mestbelt, mesbelt, gemeentelijke vuilstortplaats |
mesten, messen, mesten, (Kampereiland, Kamperveen) mesten. Ook: mesten (Kampen) |
mesthaak, mestaoke, (Kampereiland, Kamperveen) vork die haaks op de steel staat en waarmee de mest vanaf de wagen op het land wordt getrokken |
mesthok, mestòk, (Kampereiland) mesthok. Die mut neudig op ’t mestòk ‘die moet flink eten, die moet aansterken’ |
mestkalf, meskalf, mestkalf, mestkalf |
mestrieksel, mestrieksel, (Kamperveen) rare vrouw |
mestvaalt, mesvaalt, mestvaalt |
met, met, mit, voorzetsel, met. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: mit |
met, met, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) met |
metaal, metaol, metaal |
meten, meten, meet (Kampen, Kamperveen) / met (Kampen, Kampereil, meten |
metselaar, messeläär, (Gunninks woordenlijst van 1908) metselaar |
metselen, messelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) metselen |
metworst, metwöst, metwòs, metwòst, (Kampen) metworst. Ook: metwòs (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: metwòst |
meug, meugen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: eugen |
middag, middag, middag. Gunninks woordenlijst van 1908: Smalle middag (schertsend voor een lang mens) |
middel, middel, middel |
middelaar, middelaar, (Kampereiland, Kamperveen) paal tussen twee delen van een grote deur |
middeldeur, middeldeure, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie middendeure |
middelknecht, middelknecht, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) tweede knecht |
middelvinger, middelvinger, middelvinger |
midden, midden, midden |
middendeur, middendeure, middeldeure, (Kampereiland, Kamperveen) deur tussen voorhuis en achterhuis. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: middeldeure |
middendoor, middendeur, doormidden |
miegelen, miegelen, miggelen, (Kampereiland, Kamperveen) motregenen. Ook: miggelen (Kampereiland, Kamperveen) |
miegen, mîêgen, plassen, urineren |
mier, miere, mier |
mierennest, mierenöst, mierennest |
mierenzuur, mierezoer, mierenzuur |
miers, miers, zie mierzûte |
mierzoet, mierzûte, erg zoet. Ook: miers |
mieter, mieter, mieter. Die ele kaste is naor de mieter ‘die hele kast is kapot’, Gunninks woordenlijst van 1908: Loop nao de mieter ‘loop naar de pomp’, Gunninks woordenlijst van 1908: iemaand op zien mieter geven ‘iemand afranselen’ |
mieteren, mieteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. vuil werk doen; 2. zaniken |
mieterig, mieterig, (Gunninks woordenlijst van 1908) vuil |
mieterkoppen, mieterkòppen, zaniken |
mijn, mien, bezittelijk voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord, 1. (bezittelijk voornaamwoord) mijn; 2. (persoonlijk voornaamwoord) mij |
mijn, miende, miente, bezittelijk voornaamwoord, (zelfst. gebr. bez. vnw) van mij. Det is de miende ‘dat is de mijne’ |
mijnen, mienen, werkwoord, mijnen |
mijt, miete, hooimijt |
mijten, mieten, (Kamperveen) een mijt zetten |
mikken, mikken, mikken |
mikmak, mikmak, (Gunninks woordenlijst van 1908) mengsel, allegaartje |
mild, mild, mild |
milt, milt, milde, milt. Ook: milde (Kampereiland, Kamperveen) |
miltvuur, miltvuur, miltvuur |
min, min, (Gunninks woordenlijst van 1908) gering, gemeen |
min, minne, voedster |
min, minne, vriendschap, in: in de minne schikken ‘vriendschappelijk regelen’ |
minder, minder, minder |
miniseren, minneseren, minder worden, minder maken |
minnelijk, minnelijk, zwak, teer |
mirakel, merakel, mirakel |
mirakels, merakels, 1. in sterke mate. Merakels veule ‘heel veel’; 2. uitroep van verbazing |
mis, mist, bijwoord, mis. ’t Is mist ‘het is mis’ |
misdruk, misdruk, verkeerd. ’t Is misdruk ‘het zit niet goed’ |
miserabel, miserabel, miserabel |
mishandelen, misandelen, mishandelen |
mispel, mispel, mispel |
mispunt, mispunt, onaangenaam mens |
missen, missen, werkwoord, missen |
mist, mist, zelfstandig naamwoord, mist |
modden, modden, motten, zie rooien |
modder, modder, modder |
modderbeugel, modderbeugel, modderbeugel, baggerbeugel |
modderen, modderen, 1. baggeren; 2. klungelen |
modderkruiper, modderkroeper, modderkruiper, weeraal |
moe, mû, bijvoeglijk naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) moe |
moed, moed, moed |
moeder, mo, zie moeder |
moeder, moeder, mo, moder, moor, moer, moeder. Ook: mo (Kampen, Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: moder (Kampen), Gunninks woordenlijst van 1908: moor (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: moer |
moei, meuie, tante |
moeite, muite, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie muuite |
moeite, muuite, muite, moeite. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: muite |
moer, moer, moor, moder, 1. wijfjeskonijn; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zie moeder. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: moor (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: moder (Kampen) |
moer, moere, moer |
moeras, moeras, moeras |
moerziek, moerziek, (Gunninks woordenlijst van 1908) moederziek |
moet, mutte, noodzaak |
moeten, mutten, mut, mos, mossen / mosten (Kampen), emut / emutten, moeten |
moetje, muttien, gedwongen huwelijk |
mof, moffe, (Gunninks woordenlijst van 1908) mof |
mogelijk, meugelijk, mogelijk |
mogen, magen, maggen, mag, moch, mochen, emagd, maggen (Kampen) mag, moc, (Kampereiland, Kamperveen: volt. deelw. weinig gebruikt), mogen. Ook: maggen (Kampen) |
moggelen, moggelen, klungelen |
moker, moker, moker |
mol, mòlle, mol |
molen, meule, meulens, meulentien, molen |
molenaar, meulenaar, molenaar |
mollen, mòllen, werkwoord, stuk maken |
mollenbult, mòllebult, molshoop |
mollenrit, mòllerit, mollengang |
mollenvanger, mòllevanger, mollenvanger |
mollenvel, mòllevel, mollenvel |
mollenvel, mòlsvel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: bevertien |
molm, mòllen, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) molm |
mombakkes, mombak, (Kampereiland, Kamperveen) mombakkes |
mompelen, mompelen, mompelen |
mond, mond, mond |
mondig, mundig, muntig, (Kampen) de volwassen leeftijd bereikt hebbend. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: muntig |
monnik, monnik, monnik |
monster, monster, monster, gedrocht |
monster, monster, staal, proefstuk |
mooi, mooi, mooi. Zo mooi as een plätien (= plaatje) |
moord, moord, moord |
moorden, moorden, werkwoord, moorden |
moordenaar, moordenaar, moordenaar |
mop, möppien, koekje |
mops, mop, (Gunninks woordenlijst van 1908) mopshond |
morel, merelle, (Gunninks woordenlijst van 1908) morel (soort kers) |
morgen, mönnen, männen, märgen, (Kampen, Kampereiland) morgen. Ook: männen (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: märgen (Kamperveen) |
morgenrood, mönnenrood, morgenrood |
morgenvroeg, mönnenvrog, männenvrog, morgenvroeg. Ook: männenvrog (Kamperveen) |
mors-, mòs-, zie mös- |
morsbier, mösbier, bier dat gemorst wordt bij het tappen |
morsdood, mösdood, mòsdood, (Kampen) morsdood. Ook: mòsdood (Kampereiland, Kamperveen) |
morsen, mössen, mòssen, (Kampen) morsen, hier en daar wat laten vallen. Ook: mòssen (Kampereiland, Kamperveen) |
morsig, mössig, mòssig, (Kampen) morsig. Ook: mòssig (Kampereiland, Kamperveen) |
morskont, möskonte, mòskonte, (Kampen) iemand die morsig is. Ook: mòskonte (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: mòssepòt |
mos, mòs, mos |
mosterd, mòsterd, mosterd |
mosterdpot, mòsterdpòt, mosterdpot |
mot, mot, 1. verkruimelde aarde van aardappelen; 2. tabakszand; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: opgeveegd stof |
mot, motte, 1. zeug; 2. dikke vrouw |
mot, motte, mot (insect) |
motblik, motblik, (Kampereiland, Kamperveen) stofblik |
mothok, mot-òkke, mot-òk, (Kampereiland, Kamperveen) hok waar de zeug biggen krijgt. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: mot-òk |
motregen, motregen, motregen |
motten, motten, motregenen |
mouw, mouwe, mouw |
mud, mudde, 1. mud (70 kg aardappelen); 2. 100 liter |
mudzak, mudzak, grote (jute)zak |
muf, muf, muf |
mug, mugge, mug. De mugge ef een rugge (spottend gezegd wanneer iemand overdreven over pijn of moeheid klaagt) |
muil, mule, muil, slof |
muilezel, moelezel, muilezel |
muilkorf, moelkòrf, muilkorf |
muis, moes, môêzen, musien, 1. muis. Döör liggen de môêzen dood veur de spinde ‘ze zijn daar zo arm dat zelfs de muizen geen kruimel krijgen’; 2. handpalm. Ook: palm (Kamperveen) |
muizen, môêzen, met lange tanden eten |
muizenis, môêzenisse, muizenis |
muizenkeutel, môêzekeutel, muizenkeutel |
muizennest, môêzenöst, muizennest |
muizenval, môêzevalle, muizenval |
mul, mul, mul |
mulder, mulder, 1. molenaar; 2. meikever. Ook: meimulder |
mulderen, mulderen, geld tellen. IJ is an ’t mulderen ‘hij is zijn geld aan het tellen’ |
mummelbek, mummelbekkien, zie mummelmuntien |
mummelen, mummelen, tandeloos kauwen |
mummelmond, mummelmuntien, mond zonder gebit. Ook: mummelbekkien |
muntje, muntien, (Gunninks woordenlijst van 1908) muntbiljet van tien gulden |
murmureren, murmereren, 1. zachtjes protesteren; 2. mopperen |
mus, muske, musker, musse, muskes, mussien, (Kampen) mus. Ook: musker (Kampereiland, Kamperveen), musse |
muts, musse, 1. muts. Met de musse d’r nao smieten ‘er met de pet naar gooien’; 2. zie muske |
mutsbel, mussebelle, (Kampereiland, Kamperveen) mutsversiering bij klederdracht |
mutsenwasser, mussewasser, mutsenwasser |
mutsenwasserij, mussewasseri’je, mutsenwasserij |
muur, mure, muur |
muurbloem, muurbloeme, muurbloem |
muurbloempje, muurbluumpien, muurbloempje (iemand die bij het dansen langs de kant blijft staan) |
muurglas, muurglasien, (Kampereiland, Kamperveen) raampje tussen voorhuis en stal |
muziek, meziek, muziek |
muziekdoos, meziekdeuze, koffergrammofoon |
muziekschool, meziekskole, muziekschool |
na, nao, naor, voorzetsel, bijwoord, bijvoeglijk naamwoord, 1. (vz, bw) na; 2. (vz) naar. Ook: naor; 3. (bn) nabijzijnde. Nao familie ‘naaste familie’ |
na-aarden, nao-aoren, (Gunninks woordenlijst van 1908) besmettelijk zijn |
na-aperij, nao-aperi’je, imitatie |
naad, naod, naad |
naadzak, naozak, (Kampereiland, Kamperveen) 1. zak, onder de rok gedragen (bij klederdracht); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zak in de naad |
naaidoos, neideuze, naaidoos. Ook: neikissien |
naaien, neien, nèèien, naaien. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nèèien |
naaifabriek, neifebriek, confectiefabriek |
naaigaren, neigören, neigaoren, (Kampen) naaigaren. Ook: neigaoren (Kampereiland, Kamperveen) |
naaikist, neikissien, zie neideuze |
naaimachine, neimesiene, neimesjiene, naaimachine |
naainaald, neinaolde, naainaald |
naaischool, neiskole, naaischool |
naaister, neister, (verstel)naaister |
naald, naolde, naald |
naaldenkoker, naoldekoker, naaldenkoker |
naam, name, naam |
naambord, naamböttien, naambord |
naamkaart, naamkaartien, naamkaartje |
naar, naar, naar, onpasselijk |
naar, naor, zie nao |
naarprecies, naarpesies, naarprecies, erg precies |
naast, naost, naast |
naaste, naoste, naaste |
nabestaande, naobestaonde, bloedverwant, erfgenaam |
nabuur, naober, (Kampereiland, Kamperveen) buurman |
nabuursplicht, naoberplicht, naobersplicht, (Kampereiland, Kamperveen) burenplicht. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: naobersplicht (niet Kampen) |
nacht, nacht, nacht. ’s Nachs, ’s nachens (Kampen) ‘’s nachts’ |
nacht samen, nachsaam!, welterusten! (tegen meerdere personen) |
nachtbraken, nachbraken, nachtbraken |
nachtegaal, nachtegale, nachtegaal |
nachtmerrie, nachmärrie, 1. nachtmerrie; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: klit in de manen van een paard |
nachtraven, nachräven, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) nachtbraken |
nachtuil, nachtoele, nachtuil |
nader, naoder, nader, dichterbij |
naderen, naoderen, naderen |
nag, nagge, bijdehante vrouw, bijdehand meisje |
nagel, nagel, nagel. IJ ef nòg gien nagel um zien kont te krabben ‘hij bezit helemaal niets’ |
nagelhout, nagelòlt, rookvlees |
nagelkaas, nagelkeze, kaas met kruidnagelen |
nagelolie, nageleulie, (Kampen) kruidnagelolie |
nagelriem, nagelriem, nagelriem |
naheid, naogeid, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) nabijheid |
najaar, naojöör, naojaor, (Kampen) najaar. Ook: naojaor (Kampereiland, Kamperveen) |
nakend, nakend, naakt. Een nakende nete ‘iemand die zich teveel verbeeldt’ |
nalappen, naolappen, nadoen. Det lap ie em niet nao ‘dat doe je hem niet na’ |
nanacht, naonacht, laatste deel van de nacht |
nap, nappe, nap |
nat, nat, zelfstandig naamwoord, jus |
nat, nat, bijvoeglijk naamwoord, nat. Ze bin nog nat achter d’oren ‘ze zijn nog te jong’ |
natuur, netuur, neture, nature, 1. natuur; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: aard. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: neture, Gunninks woordenlijst van 1908: nature |
nauw, nauw, (Kampereiland, Kamperveen) nauw |
navel, navel, näbel, navel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: näbel |
navenant, naovenant, naovenaant, navenant |
neb, nebbe, (Gunninks woordenlijst van 1908) neb |
nee, nee, nee. Nee maar! ‘Nee maar!’, Gunninks woordenlijst van 1908: Nee mär zeker! ‘Nee maar zeker!’ (uitroep van bevestiging) |
neef, neve, neef |
neefje, nevien, nefien, mugje. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nefien (niet Kampen) |
neepjesmuts, nepiesmusse, muts met een korte, stijve, golvende plooi |
neer, neer, neer |
neet, nete, neet |
negen, negen, negen |
negende, negende, negende |
negenennegentig, negenennegentig, negenennegentig |
negenoog, negenoge, 1. negenoog, bloedzweer; 2. lamprei (= bep. riviervis) |
negentien, negentien, negentiene, negentien |
negentig, negentig, tnegentig, negentig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: tnegentig |
neger, neger, neger |
negotie, negosie, handel, negotie |
nek, nekke, nek. Nekkien staon ‘bij ‘haasje over’ rechtop staan met gebogen hoofd’ |
nekken, nekken, werkwoord, nekken |
nemen, nemen, nemp, nam, namen, eneumen, nemen. IJ nemp de kuten ‘hij gaat ervandoor’ |
nerf, närf, nerf |
nergens, näns, närgens, nergens. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: närgens |
nering, nerige, nering. Een drukke nerige ‘drukte’ |
nest, nöst, nest, nest. Ook: nest (Kamperveen) |
nestei, nöstei, kalkei |
nestel, nöstel, 1. vetergat; 2. verharde eind van een veter |
nestelen, nesselen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie nösselen |
nestelen, nösselen, nesselen, nestelen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nesselen (Kamperveen) |
nestkuiken, nöstekuken, jongste kind |
net, net, juist, zopas |
net, nette, zelfstandig naamwoord, net |
netelig, netelig, 1. lichtgeraakt; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: lastig |
netjes, netties, netjes, keurig |
neuken, neuken, (plat) zaniken, klieren |
neuren, nönnen, (Kampereiland, Kamperveen) maken van een kreunend geluid door een koe |
neuren, nuren, (Kampereiland, Kamperveen) opzwellen van de uiers vóór het kalven |
neursel, nuursel, (Kampereiland, Kamperveen) het opgezwollene in de uiers |
neus, neuze, neus. De krul in de neuze ebben ‘het naar de zin hebben’, Det za-k oe niet an de neuze angen ‘daar heb je niks mee te maken’, Ie kieken met de neuze ‘je kijkt niet goed’ |
neusbotje, neusbuttien, neusbotje |
neusklomp, neuzeklompe, van voren spits toelopende klomp |
neusteren, nòsteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) zeuren van kinderen |
neusterig, nösterig, nòsterig, geprikkeld. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nòsterig (niet Kampen) |
neuzen, neuzen, snuffelen |
nevel, nevel, dauw, mist |
nezerig, nèzerig, zeurderig, mopperig, vervelend |
nicht, nichte, nicht |
niemand, niemaand, (Gunninks woordenlijst van 1908) niemand |
niemendal, niemedalle, (Gunninks woordenlijst van 1908) niemendal |
nier, niere, nier |
nierbekken, nierbekken, nierbekken |
nierbroodje, nierbreutien, nierbroodje |
niergruis, niergruus, niergruis |
niet, niet, bijwoord, niet |
niet, niete, zelfstandig naamwoord, niet |
niet eens, nieties, zie gienies |
niettemin, niettemin, niettemin |
nieuw, ni’j, 1. nieuw; 2. verbaasd, vreemd. Daor kiek ik ni’j van op ‘daar kijk ik vreemd van op’ |
nieuw doen, ni’jdoen, ni’jedoen, benieuwen. Det zal mien ni’jdoen ‘dat zal mij benieuwen’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ni’jedoen |
nieuwjaar, ni’jjöör, ni’jjaor, (Kampen) nieuwjaar. Ook: ni’jjaor (Kampereiland, Kamperveen) |
nieuwjaar, ni’jjöörsdag, ni’jjaorsdag, (Kampen) nieuwjaarsdag. Ook: ni’jjaorsdag (Kampereiland, Kamperveen) |
nieuwmelks, ni’jmelkt, niemelkt, van een koe: weer melkgevend na het kalven. Ook: niemelkt (Kampereiland, Kamperveen) |
nieuwmodisch, ni’jmoods, ni’jmoeds, ni’jmôêds, (Kampen) modern. Ook: ni’jmoeds (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: ni’jmôêds |
nieuws, ni’js, nieuws |
nieuwsgierig, ni’jskierig, nieuwsgierig |
nieuwtje, ni’jgien, nieuwtje |
nijds, nieds, driftig, venijnig, kribbig. Det is een nieds kereltien |
nijdskop, niedskòp, driftkop |
nikkel, nikkel, nikkel |
nikkoppen, nikkòppen, 1. jaknikken; 2. zittend in een dut raken, waarbij het hoofd naar voren valt |
niks, niks, niets |
nippertje, nippertien, in: Det was op ’t nippertien ‘dat was kantje boord’ |
noblesse, noblesse, (Gunninks woordenlijst van 1908) soort appel |
nodig, neudig, neug, nodig. Ook: neug (Kampereiland, Kamperveen) |
nodig, neug, neudig, (Kampereiland, Kamperveen) dringend, nodig. Ook: neudig |
nodigen, neudigen, nodigen |
nodigen, neugen, 1. nodigen; 2. aandringen (Kampereiland, Kamperveen). Laot oe niet neugen ‘tast toe!’ |
nodigkopje, neugköppien, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) kopje dat men drinkt omdat erop aangedrongen wordt |
noemen, numen, nûmen, noemen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nûmen |
noest, noeste, kwast in hout, noest |
nog, nog, nog |
non, nonne, non |
nood, nood, nood |
noodweer, noodweer, noodweer |
nooit, nooit, nooit |
noord, noord, noord |
noorden, noorden, noorden |
noot, neute, note, noot (boomvrucht) |
noot, neute, note, muzieknoot, in: IJ ef veule neuten op zien zang ‘hij heeft veel noten op zijn zang’ |
nootmuskaat, neutemuskaot, neutmuskaot, neutebeschòt, nootmuskaat. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: neutebeschòt |
nop, noppe, nop |
noppen, noppen, (Kampereiland, Kamperveen) bijten van paarden in elkaars manen |
notenboom, neuteboom, notenboom |
nou, now, noe, (Kampen) nou, nu. Ook: noe (Kampereiland, Kamperveen). Now en dan (Kampen), noe en dan (Kampereiland, Kamperveen) ‘nu en dan’, Now allo dan, of: Now allo eur ‘tot ziens’ (Kampen) |
nuchter, nuchteren, nuchter |
nuf, nuffien, 1. dametje; 2. klein beetje, plukje (hooi) (Kampereiland, Kamperveen) |
nuk, nukke, nuk, gril |
nul, nul, nul |
nummer, nommer, (Kampereiland, Kamperveen) nummer |
nut, nut, nut |
nuttelen, nöttelen, geluidjes maken van een baby |
nuver, neuver, op ’t nippertje, krap (bijv. van een naad die gestikt is) |
och, och, och!, ach! |
ochtendreden, ochtendreden, in: Ochtendreden en aovendreden komen zelden overeen ‘opinies kunnen snel veranderen’ |
oefenaar, oefenäär, (Gunninks woordenlijst van 1908) oefenaar |
oefenen, oefenen, oefenen |
oer, oere, (Kampereiland, Kamperveen) oer, ijzerhoudende zandgrond |
oerbank, oerebanke, (Kamperveen) oude, ondoordringbare grondlaag |
of, òf, voegwoord, of |
offeren, òfferen, offeren |
ogenblik, ogenblik, ogenblik |
okshoofd, òkseufd, okshoofd |
olie, eulie, olie |
oliebol, euliebòlle, oliebol |
oliejas, euliejässe, oliejas |
oliekan, euliekanne, oliekan |
olieknapper, eulieknäppertien, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie euliekoeke |
oliekoek, euliekoeke, oliekoek. Ook: euliekräppien (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: eulieknäppertien |
oliekrap, euliekräppien, zie euliekoeke |
olifant, olifant, olifant |
olijk, olijk, (Kampereiland, Kamperveen) zeer gering. Gunninks woordenlijst van 1908: Oe olijker ond oe meer vlooien ‘holle vaten klinken het hardst’ |
om, um, umme, om. Um tòch ‘(lett.) om toch’, wordt wel gezegd als men geen reden wil geven |
om en aan, ummenan, ongeveer |
omblad, umblad, omblad: een blad tabak waarin het binnengoed wordt gerold, waardoor de eerste vorm van de sigaar ontstaat (de wikkel) |
omdaal, umdäle, (Gunninks woordenlijst van 1908) naar beneden. Zie ook: dale |
omgekeerd, ummegekeerd, omgekeerd. Ummegekeerd deur een lampeglas kunnen ‘erg mager zijn’ |
omkijken, ummekieken, omkijken, omzien |
ommezien, ummezîên, ommezien, ogenblik |
omschikken, ummeskikken, omschikken |
omsgelijks, umsgeliek, ongeveer |
omsgelijks, umsgelieks, zie insgelieks |
omstrekken, ummestrekken, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie ummetrekken |
omtrekken, ummetrekken, 1. omtrekken; 2. omkeren van gemaaid gras om het te laten drogen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ummestrekken |
omtrent, umtrent, omtrent |
on, on, (Gunninks woordenlijst van 1908) oneven |
onbenullig, onbenullig, onbenullig |
onbeschoft, onbeskoft, onbeschoft |
onbesproken, onbespreuken, onbesproken. Wie onbespreuken wil blîêven mut ongeboren blîêven ‘als je onbesproken wilt blijven had je niet geboren moeten worden’ |
onbesuisd, onbesoesd, onbezôêsd, (Kampen, Kamperveen) 1. onbesuisd; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zeer. Ook: onbezôêsd (Kampereiland) |
onbetogen, onbeteugen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie onverteugen |
onbeziens, onbezîêns, onbeziens, ongezien. Ook: onbeziens (Kampen) |
ondeeg, ondege, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: t’ondege ‘in de war’ |
onder, onder, onder |
onderarm, onderärm, onderarm |
onderbroek, onderbroek, onderbroek |
onderdaan, onderdaon, onderdaone, onderdaan. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: onderdaone 1. onderdaan; 2. been |
onderdanig, onderdaonig, onderdanig |
onderduims, onderdoems, stiekem |
ondergeschoven, ondergeskeuven kiend, 1. onecht kind; 2. kind dat zich achtergesteld voelt: Ja, ie bin een ondergeskeuven kiend |
ondergrond, ondergrond, ondergrond |
onderhands, onderands, onderaans, (Kampen) onderhands. Ook: onderaans (Kampereiland, Kamperveen) |
onderjurk, onderjörk, onderjurk |
onderkruipen, onderkroepen, onderkruipen |
onderkruiper, onderkroeper, 1. onderkruiper; 2. klein persoon |
onderkruiper, onderkrupertien, klein kind |
onderlaag, onderlaoge, onderlaag |
onderlijf, onderlief, onderlijf |
onderlip, onderlippe, onderlip |
ondermelk, ondermelk, afgeroomde melk |
onderpand, onderpand, onderpaand, onderpand. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: onderpaand |
onderrekenen, onderreken, onderräken, (Gunninks woordenlijst van 1908) onderrekenen (brandende kolen bijeenschrapen zodat ze onder de as komen). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: onderräken (Kamperveen) |
onderspit, onderspit, onderspit |
onderste, onderste, onderste. ’t Onderste ef ook geld ekòst (gezegd tegen een kind dat een beker met bijv. melk niet helemaal leeg wil drinken) |
ondertussen, ondertussen, intussen |
onderweg, onderweg, onderweg |
onderwerp, onderwärp, onderwerp |
onderwijzer, onderwîêzer, onderwijzer |
ondeugend, ondeugend, ondeugend |
ondeugniet, ondeugeniet, (Gunninks woordenlijst van 1908) deugniet |
ondier, ondier, ondier |
onduidelijk, ondudelijk, onduidelijk |
oneven, oneven, oneven |
ongedaan, ongedaon, slecht, niet lekker, zich lichamelijk niet goed voelend. Gunninks woordenlijst van 1908: Ongedaon weer ‘slecht weer’ |
ongel, ongel, (Gunninks woordenlijst van 1908) gesmolten vet |
ongelijk, ongeliek, ongelijk |
ongemak, ongemak, (Kamperveen) 1. ongedierte; 2. uierziekte bij vee |
ongemakkelijk, ongemakkelijk, ongemakkelijk |
ongemerkt, ongemärkt, onopgemerkt |
ongenadig, ongenaodig, 1. ongenadig; 2. erg |
ongetogen, ongeteugen, zie onverteugen |
ongeveer, ongeveer, ongeveer |
ongezien, ongezien, onzuun, (Kamperveen) er slecht uitziend. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: onzuun |
onhandig, onändig, onhandig |
onhebbelijk, onebbelijk, ongemanierd, onfatsoenlijk |
onkosten, onkòsten, onkosten |
onkruid, onkruud, onkruid |
onlustig, onlustig, (Gunninks woordenlijst van 1908) lusteloos |
onnozel, onneuzel, onnozel |
onooglijk, onooglijk, er niet goed uitziend |
onraad, onraod, onraad |
ontegenzeglijk, ontegenzeggelijk, ontegenzeglijk, ontegenzeggelijk |
ontgroeien, ontgruuien, ontgroeien |
ontkruipen, ontkroepen, ontkruipen |
ontrieven, ontrieven, ontrîêven, (Kampen) ontrieven. Ook: ontrîêven (Kampereiland, Kamperveen) |
ontstrijden, ontstrieden, zie òfstrieden |
ontzitten, ontzitten, (Kamperveen) later opkomen van de maan |
onverschillig, onverskillig, onverschillig, ruw |
onvertogen, onverteugen, onvertogen, ongepast. Ook: ongeteugen, Gunninks woordenlijst van 1908: onbeteugen |
onwaarschijnlijk, onwaarskienlijk, onwaarschijnlijk |
onwat, onvat, onwat, (Kampen) onverschillig, lomp persoon, Gunninks woordenlijst van 1908: woesteling. Ook: onwat (Kampereiland, Kamperveen) |
onweer, onweer, onweer |
onwetend, onwetend, (Gunninks woordenlijst van 1908) ruw, barbaars |
onwijs, onwies, onwijs |
onzalig, onzelig, 1. onzindelijk, bezoedeld, smerig; 2. niet helder (van weer) (Kamperveen) |
onzuiver, onzûver, onzuiver |
oog, oge, zelfstandig naamwoord, oog. Kleine eugies ebben ‘slaperig zijn’, äns een eugien an waogen ‘iets eens goed bekijken’, ’t Oge is weer groter dan de mage ‘je wilt weer meer opeten dan je maag verdragen kan’, IJ ef ogen in de nekke ‘hij ziet niks’, IJ |
oogbrauw, ogenbraon, (Gunninks woordenlijst van 1908) wenkbrauwen |
ooghaar, oogören, oogaor, oogaoren, (Kampen) wimpers. Ook: oogaoren (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: oogaor |
ooglijk, ogelijk, (Gunninks woordenlijst van 1908) er goed uitziend |
ooglijk, ooglijk, er goed uitziend |
oogstkuiken, ooskuken, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) 1. kuiken dat in de nazomer is uitgebroed; 2. rare snuiter |
oogzeerte, oogzeerte, ogenzeerte, oogziekte |
ooievaar, euver, zie ooievaar |
ooievaar, ooievaar, eileuver, euver, ooievaar. D’ooievaar ef eur in ’t been eprikt ‘ze heeft een kind gekregen’. Ook: eileuver, euver |
ooit, ooit, ooit |
ook, ook, òk, (Kampen) ook. Ook: òk (Kampereiland, Kamperveen) |
oom, oom, oom |
oomzegger, oomzegger, oomzèger, oomzegger (neef). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: oomzèger |
oomzegster, oomzegster, oomzegster (nicht) |
oor, oor, ore, oren, orens, oor. D’oren in de nekke lègen ‘kwaad worden’, D’orens vriezen oe van de kòp ‘het vriest hard’, iemand d’orens van de kòp eten ‘heel veel eten’, IJ kreeg ’t achter d’oren ‘hij werd kwaad’, d’oren d’r nao laoten angen ‘iet |
oordeel, oordeel, oordeel |
oorkruiper, oorkroeper, oorwurm |
oorlel, oorlelle, oorlel |
oorlog, oorlog, oorlog |
oorschelp, oorskelpe, oorschelp |
oorveeg, oorvege, oorvijg |
oorwurm, oorwörm, oorwörms, oorwörmpien, oorwurm |
oorzaak, oorzake, oorzaak |
oost, oost, oost |
oosten, oosten, oosten |
ootje, ote, oude vrouw |
op, op, op. As ’t op is, is ’t kopen edaon ‘je moet tevreden zijn, er is niet meer’ |
op handen, op-annen, op-anen, (Kampen) op handen. Ook: op-anen (Kampereiland, Kamperveen) |
opbaren, opbaren, opbaren: in de kist leggen van een lijk |
opbeuren, opbeuren, 1. optillen; 2. opbeuren, opvrolijken |
opbreken, opbreken, opbreken |
opbrengen, opbrengen, opbrengen |
opdekken, opdekken, dekken: het van een dekblad voorzien van de wikkel. Het eindproduct is de sigaar |
opdraaien, opdreien, 1. opdraaien, opwinden; 2. ophitsen |
opdragen, opdragen, opdragen: het te emailleren voorwerp werd geheel in een vat met emailleverf gedompeld. Daarna werd met de handen het artikel geschud, gestoten en gedraaid, zodat de overtollige verf terug kon lopen en de verf gelijkelijk over het gehele oppervlak, van bui |
opduvelen, opduvelen, weggaan |
openbaar, openbaar, openbaor, openbaar. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: openbaor |
openbaren, openbaren, openbaren |
opgaren, opgaren, oprapen |
opgieten, opgîêten, opgieten |
ophalen, op-alen, 1. ophalen; 2. afhalen (van goederen) |
ophitsen, opitsen, ophitsen |
ophoepelen, op-oepelen, weggaan. Now mu-j ies op-oepelen, ’t is al late ‘nu moet je eens weggaan, het is al laat’ Ook: optrommelen, opmieteren. Och vent, mieter tòch op! |
opkamer, opkamertien, (Kampereiland, Kamperveen) kamertje boven de kelder |
opknippen, opknippen, in een speciaal model knippen van haar |
opkoken, opkoken, 1. voor de tweede maal koken om bederf te voorkomen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: een beetje koken |
opkoken, opkopen, opkopen |
opkomen, opkomen, opkomen |
opkrimpen, opkrimpen, veranderen van windrichting tegen de wijzers van de klok in |
oplawaai, oplewaai, klap |
oplazer, oplazer, klap |
oplazeren, oplazeren, zich uit de voeten maken |
opleggen, oplègen, bij schaatsenrijden: achter elkaar rijden, elkaars hand vasthouden en om de beurt koppositie nemen |
opleiden, opleien, (Kampereiland, Kamperveen) op de boeldag vee voorleiden ter verkoop |
opleppen, oplempen, opleppen, (Kamperveen) met melk opfokken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: opleppen |
oplichten, oplichten, 1. oplichten, lichter worden; 2. optillen |
oplichter, oplichter, oplichter |
oploop, oploop, oploop |
oplopen, oplopen, opdoen (van een ziekte). Deur de kòlde ef ie oorpiene op-elopen ‘door de kou heeft hij oorpijn opgelopen’ |
opmieter, opmieter, opstopper |
opmieteren, opmieteren, zie op-oepelen |
opneuker, opneuker, slag, mep |
opperman, upperman, opperman |
opportuun, oppertuun, opportuun |
oppotten, oppòtten, oppotten |
opredderen, opredden, (Gunninks woordenlijst van 1908) opredderen |
oprichten, oprichten, oprichten |
oproer, oproer, oproer |
opruien, opreien, 1. boos maken; 2. zich ergens druk over maken. Rei oe niet op ‘wind je niet op’; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: zich angstig maken |
opruimen, oprumen, opruimen. Ook: rumen |
opruiming, opruming, opruiming |
opscharrelen, opschäddelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) opscharrelen |
opscheppen, opskeppen, opscheppen |
opschepper, opskepperd, opschepper |
opsnijden, opsnieden, opsnijden |
opsnijder, opsnieder, opsnijder |
opspelen, opspeulen, opspelen, uitvaren |
opstoken, opstoeken, 1. in het geheim tot iets aanzetten; 2. beginhandeling bij een bepaald knikkerspel |
opstrijken, opstrieken, opstrijken. Gunninks woordenlijst van 1908: Et aor opstrieken ‘het haar omhoog strijken’ |
opstropen, opstreupen, opstropen |
optrommelen, optrommelen, zie op-oepelen |
opwatjekauw, opwatjekauw, optater |
opwelteren, opwelteren, (Kampereiland, Kamperveen) opstapelen |
opwinden, opwinnen, opwinden |
opzaaien, opsaaien, ophitsen |
opzeggen, opzeggen, opzègen, opzeggen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: opzègen |
opzettertje, opzettertien, koekje in de vorm van een dierenfiguurtje, dat in een gat van een ander koekje kon worden gezet |
opzien, opzien, opspraak |
opzitten, opzitten, noodgedwongen blijven wachten met naar bed gaan |
opzoeken, opzuken, opzûken, (Kampen) 1. opzoeken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: een bezoek brengen. Ook: opzûken (Kampereiland, Kamperveen) |
oranje, oeranje, oranje, oeränje, (Kampen) oranje. Gunninks woordenlijst van 1908: oeränje |
orde, òdde, ödde, ödder, òdder, orde. Gunninks woordenlijst van 1908: ödder, Gunninks woordenlijst van 1908: òdder (Kamperveen) |
organist, örgelist, örgenist, organist |
orgel, örgel, orgel |
orgelbank, örgelbänkien, zie örgelkrukkien |
orgelkruk, örgelkrukkien, örgelbänkien, orgelbank |
orgelpijp, örgelpiepien, (Kampen) reeks kinderen uit één gezin die vlug na elkaar geboren zijn |
orkaan, örkaan, (Gunninks woordenlijst van 1908) orkaan |
ort, otte, (Gunninks woordenlijst van 1908) overblijfsel van eten, waarmee gemorst is |
orthodox, òttodòks, òttedòks, orthodox. Gunninks woordenlijst van 1908: Iemaand òttedòks de waoreid zègen ‘iemand duchtig onderhanden nemen’ |
os, òkse, (Kamperveen) iemand die niet goed oppast |
os, òsse, os |
otter, òtter, otter |
oud, òld, oud. Òld roest ‘verroest oud ijzer’, òld voel ‘afval’, òld zeer ‘conflictstof van oudere datum’ / Toen mien opoe zo midden tachtig was, zei ze, as wij vunnen det ze òld begon te wödden: “òld, òld! De duvel is òld en zien mo nog òld |
oudbakken, òldbakken, oudbakken |
oudejaar, òldejöör, òldejaor, (Kampen) oudjaar. Ook: òldejaor (Kampereiland, Kamperveen) |
oudejaarsavond, òldejöörsaovend, òldejaorsaovend, (Kampen) oudejaarsavond. Ook: òldejaorsaovend (Kampereiland, Kamperveen) |
oudejaarsdag, òldejöörsdag, òldejaorsdag, (Kampen) oudejaarsdag. Ook: òldejaorsdag (Kampereiland, Kamperveen) |
ouder, òlder, (Gunninks woordenlijst van 1908) ouderdom |
ouder, òlders, ouders |
ouderavond, òlderaovend, spreekavond op school voor de ouders. Zie ook: kiekaovend |
ouderlijk, òlderlijk, ouderlijk |
ouderling, òlderling, òlderlink, ouderling. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: òlderlink |
ouderloos, òlderloos, (Gunninks woordenlijst van 1908) ouderloos |
Oudestraat, Òldestraote, Oudestraat, de belangrijkste (winkel)straat in Kampen. Een Òldeströtien maken (Kampen) ‘een wandelingetje, speciaal over de Oudestraat, maken’. Zie ook: Zwättendiek |
oudewijvenknoop, òldewîêvenknuppe, een slechte knoop in een touw |
oudewijvenkoek, òldewîêvenkoeke, oudewijvenkoek |
oudewijvenpraat, òldewîêvenpraot, kletserij |
oudewijventeut, òldewîêveteut, vrouwenpraat |
ouwel, ouwel, ouwel |
oven, oven, oven |
over, over, over |
overblijfsel, overbliefsel, overblijfsel, restant |
overbodig, overbodig, overbodig |
overdaad, overdaod, overdaad. Overdaod is keze op brood ‘het is overdaad’ |
overeind, overende, overèènde, overeind. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: overèènde |
overerfelijk, overärfelijk, besmettelijk (van ziektekiemen) |
overerven, overärven, overerven, besmettelijk zijn |
overgaand, overgaonde, (Kampereiland, Kamperveen) in: overgaonde veerze: een vaars van tenminste twee jaar oud die de melkperiode overslaat, Gunninks woordenlijst van 1908: overgaonde bolle: een stier van meer dan twee jaar oud |
overhalen, overaolen, overhouden |
overhand, overand, overaand, overhand. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: overaand |
overhouden, overòllen, overhouden |
overig, overig, overig |
overkoten, overkoten, werkwoord, (Kampereiland, Kamperveen) een slechte stand van een poot hebben als gevolg van een gekwetste zenuw, opgelopen bij een baring (bij dieren). Die koe koot over ‘die koe loopt mank (doordat hij zijn poot niet goed neerzet)’ |
overleer, euverleer, (Gunninks woordenlijst van 1908) het leer van schoen of laars dat de wreef bedekt |
overmorgen, overmönnen, overmärgen, overmorgen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: overmärgen (Kamperveen) |
overtollig, overtollig, overtollig |
paaien, paaien, vleien, flemen |
paal, paole, paal |
paap, päpe, (Gunninks woordenlijst van 1908) paap |
paar, paar, paar. Gunninks woordenlijst van 1908: Twee is een päär ‘de een is net als de ander’ |
paard, peerd, paard. Ie denken zeker det ik peertien skietgeld ebbe, of: ’k Eb gien peertien skietgeld (Kampen) ‘je moet niet denken dat ik het geld voor het weggeven heb’ |
paard en wagen, peerdewagen, paard en wagen |
paardenberg, peerdebärg, (Kampereiland, Kamperveen) hooiberg voor opslag van hooi dat voornamelijk voor de verkoop bestemd is (vroeger: voor de cavalerie) |
paardenbloem, peerdebloeme, paardebloem. Ook: ondebloeme (Kampereiland, Kamperveen) |
paardenboon, peerdebone, paardeboon (gebruikt als groente) |
paardengerei, peerdegerei, paardentuig. Ook: peerdetuug |
paardenhalster, peerde-alster, peerde-älster, (Kampen) paardenhalster. Ook: peerde-älster (Kampereiland, Kamperveen) |
paardenhoofdstel, peerde-eufstel, paardenhoofdstel |
paardenhooi, peerde-eui, hooi voor de verkoop (alleen ten behoeve van paarden (in het verleden)) |
paardenkeutel, peerdekeutel, paardenkeutel |
paardenkont, peerdekonte, 1. paardenliefhebber; 2. dikbil (wordt gezegd van een kalf als dit een groot achterste heeft (Kampereiland, Kamperveen)) |
paardenkribbe, peerdekribbe, voederbak voor het paard |
paardenmaal, peerdemaol, grote plas (urine) van een mens |
paardenpad, peerdepad, jaagpad |
paardentoom, peerdetoom, teugel voor het paard |
paardentuig, peerdetuug, zie peerdegerei |
paars, pöörs, paors, (Kampen) paars. Ook: paors (Kampereiland, Kamperveen) |
paartje, paartien, tweeling (ook een tweeling die uit een jongen en een meisje bestaat) |
paasfeest, paosfeest, paasfeest |
paasmaandag, paosmaondag, paasmaandag |
paasvuur, paosvuur, paasvuur |
paasweide, paoswei, paosweie, (Kampen) paasweide. Ook: paosweie (Kampereiland, Kamperveen) |
paaszondag, paoszundag, paaszondag |
pacht, pacht, pacht |
pachten, pachten, werkwoord, pachten |
pachter, pachter, pachter |
pad, pad, paden, patien, pagien, (verkleinwoord patien (Kampen) / pagien (Kampereiland, Kamperveen)), (loop)pad |
pad, padde, pad (amfibie) |
paddenpisser, paddepisser, paddepister, strontje in het oog. Ook: paddeskieter, paddepister (Kampereiland) |
paddenschieter, paddeskieter, zie paddepisser |
pais, peis, (Kampereiland) rustpauze tijdens een kinderspel |
pak, pak, pak. Een pak op zien uid ‘een pak slaag’, Gunninks woordenlijst van 1908: een pak ‘veel’ |
pakhooi, pak-eui, 1. hooi dat als verpakkingsmateriaal wordt gebruikt; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: geperst hooi |
pakkamer, pakkamer, ruimte waar artikelen worden ingepakt |
pakken, pakken, pakken |
pakkenkramer, pakkenkremer, (Gunninks woordenlijst van 1908) koopman die met een pak manufacturen rondreist; vroeger meestal Duitsers |
pakwerk, pakwärk, (Gunninks woordenlijst van 1908) pakwerk |
pal, pal, pal. Gunninks woordenlijst van 1908: De wiend is pal west ‘de wind komt precies uit het westen’ |
paleis, peleis, paleis |
paletot, pòllento, paletot, dikke jas |
palm, palm, 1. palm (plant); 2. handpalm (Kamperveen). Ook: moes |
Palmpasen, palmpaosen, 1. Palmpasen; 2. stok waarop een versierde zwaan, van deeg gebakken, is gehecht |
pan, panne, 1. pan; 2. dakpan |
pand, paand, (Gunninks woordenlijst van 1908) pand |
paneel, peneel, paneel |
paneermeel, peneermeel, peneermaal, (Kampen) paneermeel. Ook: peneermaal (Kampereiland, Kamperveen) |
panharing, pan-ering, pan-erik, (Kampen) verse haring. Ook: pan-erik (Kampereiland, Kamperveen) |
pannenkoek, pannekoeke, pannenkoek |
pannenkoekspan, pannekoekspanne, koekenpan |
pantoffel, petoffel, pontoffel, pantoffel, pantoffel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pontoffel, Gunninks woordenlijst van 1908: pantoffel (Kamperveen) |
pantoffel, pontoffel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie petoffel |
panvogel, pennevogel, (Gunninks woordenlijst van 1908) vlinder. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: spännevogel (Kamperveen) |
pap, pappe, päppe, speen, tepel |
papegaai, pappegaaie, papegaai |
papier, pampier, pepier, papier |
pappen, pappen, insmeren met plakmiddel bij behangen. Pappen en nat-òllen ‘rustig aan doen’ |
paradijs, bedîêze, pedîêze, (Kampereiland, Kamperveen) paradijsappel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pedîêze (Kamperveen) |
paraplu, pärreplu, pärreplû, paraplu. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pärreplû |
pardoes, pärdous, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) pardoes |
parelmoer, pällemoer, pällemoen, paarlemoer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pällemoen |
parelsteen, pärelstien, (Gunninks woordenlijst van 1908) parel |
parentage, pärmetaosie, familie, in: IJ/zi’j is in de pärmetaosie |
parmantelijk, premanlijk, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie pemantig |
parmantig, pemantig, parmantig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: premanlijk |
part, pärt, part, deel |
participant, asjepan, assepan, (Kampen) Zwarte Piet. Ook: assepan (Kampen) |
partij, pärtie, sommige |
partij, peti’je, petij, partij |
Pasen, paosen, pasen |
passen, passen, passen |
pastoor, pestoor, pastoor |
patjakker, patjakker, benaming voor een persoon die ongunstig bekend staat |
patroon, petroon, patroon |
patroon, pòtroene, (Gunninks woordenlijst van 1908) jongste meid |
patroontje, petreuntien, baas van een kleine zaak |
paus, paus, paus |
pauw, pauwe, pauw |
peeks, peeks, tabak die volgens de eis is ‘aangevocht’ |
peer, pare, pere, peer |
pees, peze, pees |
peeuwen, pliwwelen, met lange tanden eten |
peil, peil, peil |
pek, pik, pek |
pekel, pekel, pekel |
pekelharing, pekelering, pekelerik, zoute haring. Ook: pekelerik |
pekelvlees, pekelvleis, pekelvlees |
pekelzonde, pekelzunde, kleine zonde |
pekstrik, pikstrik, (Kampereiland, Kamperveen) instrument om de zeis te scherpen (Gunninks woordenlijst van 1908:strekel, besmeerd met pik en zand) |
pekzak, pikzak, (Kampereiland) kind dat geen kans ziet zijn/haar kleren schoon te houden |
pelgerst, pellegäste, pällegäste, (Kampen, Kamperveen) gepelde gerst (gort). Ook: pällegäste (Kampereiland) |
peluw, peuleve, peulige, (Kampen) peluw. Ook: peulige (Kampereiland, Kamperveen) |
pen, penne, 1. pen; 2. pin |
penaal, penaal, sigaar met een spitse top en halfbolvormig achtereind |
pennevos, pennefokse, zuinig persoon |
penning, pennik, penning |
pens, pense, pänne, (Kampen) 1. pens; 2. lichaam. Ook: pänse (Kampereiland, Kamperveen) |
penseel, peseel, penseel |
peper, peper, peper |
pepermunt, pepermunt, peepmunt, pepermunt. Ook: peepmunt (Kampereiland, Kamperveen) |
pepermuntdoosje, pepermuntdeusien, pepermuntdoosje |
perceel, peseel, perceel. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is een peseel ‘het is een lastige zaak’ |
perk, pärk, perk |
perkament, pärkement, perkament |
pers, pässe, pers |
persbult, päsbult, (Kampereiland, Kamperveen) kuilbult |
persen, pässen, persen |
perzerik, pèèsderink, (Gunninks woordenlijst van 1908) perzerik (perzikenboom?) |
perzik, pärzik, perzik |
pest, pest, pest. Det stinkt as de pest ‘dat stinkt verschrikkelijk’ |
pesten, pesten, pessen, (Kampen, Kamperveen) pesten. Ook: pessen (Kampereiland) |
pestkop, peskòp, pestkòp, treiteraar |
pet, pette, pet. ’t Zal mien de pette jeuken ‘dat zal mij een zorg zijn, dat interesseert me niet’ |
petroleum, peetreulie, pietereulie, petroleum |
petroleumboer, peetreulieboer, zie peetreuliekerel |
petroleumkan, peetreuliekanne, petroleumkan |
petroleumkar, peetreulieköre, peetreuliekaore, (Kampen) wagen van de verkoper van petroleum met daarop een vaatje of tankje met petroleum. Ook: peetreuliekaore (Kampereiland, Kamperveen) |
petroleumkerel, peetreuliekerel, verkoper van petroleum. Ook: peetreulieboer, peetreulieman |
petroleumlamp, peetreulielampe, petroleumlamp |
petroleumlicht, peetreulielichien, kleine petroleumlamp |
petroleumman, peetreulieman, zie peetreuliekerel |
petroleumstel, peetreuliestel, petroleumstel |
peuk, peukien, peukje van een sigaret |
peul, peule, poele, peul. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: poele (Kamperveen) |
peur, poere, peur |
peuren, poeren, werkwoord, peuren |
peuteren, peuteren, 1. peuteren; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: knutselen |
piedelen, piedelen, (Kampereiland, Kamperveen) werken met de Franse slag |
piek, piek, piek |
piel, piele, 1. penis. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: piere; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: pijl |
pielemop, pielemòppe, (Kampen) gevulde koek met bovenop een amandel |
piep, piep, in: Döör e-k piep an ‘daar heb ik maling aan’ |
piepen, piepen, pîêpen, (Kampen) piepen. Ook: pîêpen (Kampereiland, Kamperveen) |
pieperig, pîêperig, (Kampereiland, Kamperveen) klagerig |
piepkuiken, piepkuken, jong kuiken. Ie bin nog maar een piepkuken ‘je komt nog maar pas kijken’ |
pier, piere, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. worm; 2. penis. Ook: piele |
pierensoep, pierensoep, (Gunninks woordenlijst van 1908) vermicellisoep |
pierig, pierig, zie pierstekig |
pierstekig, pierstekig, wormstekig. Ook: pierig |
Piet, Piet, jongensnaam, bijv. in het rijmpje: Piet sket drie elle wied / en Jan sket d’r een elle bi’j an. |
pieteltje, pieteltien, zie pietsien |
pieterig, pieterig, (Gunninks woordenlijst van 1908) klein, gering |
pietetje, pietetien, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) iets dat klein in zijn soort is |
pietluttig, pietluttig, pietluttig |
piets, pietse, veel |
pietsje, pietsien, klein beetje. Ook: pieteltien |
pijbuis, pi’jbuis, (Gunninks woordenlijst van 1908) dik buis |
pijl-en-boog, pieleboge, pijl en boog |
pijler, pielder, (Gunninks woordenlijst van 1908) pijler |
pijlstaart, pielstät, (Kamperveen) 1. uitgedunde staart van een paard; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: paard met een dunne staart; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: paard dat niet mak is |
pijn, pien, piene, pijn. Pien in de lieste ‘pijn in de lies’, pien in de zied ‘pijn in de zij’, ’t Is de piene (niet) weerd ‘het is de moeite (niet) waard’ |
pijp, piepe, pupe, pijp. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pupe (Kamperveen) |
pijpenkort, piepekört, stukjes tabak die niet meer geschikt zijn om er sigaren van te maken, maar wel bruikbaar zijn voor de pijproker |
pijpenkrabber, piepekrabber, piepenkrabber, krabber om de kop van de pijp mee schoon te maken. Ook: piepe(n)pörker |
pijpenkrul, piepekrulle, gebogen steel van een pijp |
pijpenporker, piepenpörker, piepepörker, zie piepe(n)krabber |
pijpenrager, pieperager, rager om het binnenste van de pijpensteel mee schoon te maken |
pijpkaneel, piepkeneel, pijpkaneel |
pijporgel, piepörgel, pijporgel |
pijptabak, pieptebak, pijptabak |
pik, pikkien, (Gunninks woordenlijst van 1908) wrok |
pikaars, pik-eerse, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908:bik-eerse |
pikhaak, pikaoke, pikhaak |
pikka, pikka, viespeuk |
pikken, pikken, 1. pikken; 2. kleven |
pikkerig, pikkerig, kleverig |
pikmaaier, pikmeier, (Kampereiland, Kamperveen) Duitse grasmaaier |
pil, pille, pil |
pillendoos, pilledeuze, pillendeuze, (Kampen) pillendoos. Ook: pillendeuze (Kampereiland, Kamperveen) |
pilo, pilo, (Gunninks woordenlijst van 1908) pilo (bep. stof, vooral voor werkkleding) |
pimpelen, pimpelen, pumpelen, veel drinken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pumpelen (Kamperveen) |
pimpelpaars, pimpelpöörs, pimpelpaors, pinkelpaors, (Kampen) pimpelpaars. Ook: pinkelpaors (Kamperveen), pimpelpaors (Kampereiland) |
pin, pinne, 1. pin; 2. gierige vrouw |
pingelen, pengelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) afdingen |
pink, pinke, pink (van de hand) |
pink, pinke, tweejarige koe |
pink, pinkien, (Gunninks woordenlijst van 1908) kleine vinger |
pinkbul, pinkbolle, (Kampereiland, Kamperveen) pinkstier (tweejarige stier) |
pinksterbloem, pinksterbloeme, pinksterbloem (Gunninks woordenlijst van 1908: gele lis: iris pseudacorus en akkerveldkers: cardamini pratensis) |
pinksterboog, pinksterboge, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kamperveen) pinksterkroon |
Pinksteren, Pinksteren, pinksten, (Kampen, Kampereiland) Pinksteren. Ook: pinksten (Kamperveen) |
pinkvaars, pinkveerze, (Kampereiland, Kamperveen) tweejarige koe die voor de eerste maal gaat kalven |
piot, pi’joter, (Gunninks woordenlijst van 1908) dikke luis |
pip, pip, (Gunninks woordenlijst van 1908) een kippenziekte. Gunninks woordenlijst van 1908: IJ ef de pip weg ‘hij heeft een knak gekregen’ |
pips, pips, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. er niet fris uitziend; 2. snibbig |
pis, pisse, pis |
pisbak, pisbak, pisbak |
pisgriet, pisgrîête, pisgriete, Sint Margriet. Ook: pisgriete (Kampen) |
pispot, pispòt, pispot |
pissebed, pis-in-bedde, pissebède, iemand die in bed plast. ’t Is van pis-in-bède tòt poep-in-bède ‘het is een misse boel’, ’t Is pis-in-bède of poep-in-bède ‘het is altijd verkeerd’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pissebède |
pissebed, pissebedde, keldermot |
pissen, pissen, wateren, plassen |
pit, pit, pit (innerlijke waarde, energie) |
pit, pitte, pit (van een vrucht) |
plaag, plaoge, plaag |
plaaggeest, plaoggeest, plaaggeest |
plaat, pläte, 1. plaat; 2. haardplaat. Die ef een pläte veur de kòp ‘dat is een stijfkop’, Gunninks woordenlijst van 1908: bi’j de pläte zitten ‘bij de haard zitten’ |
plaats, plase, plaatse, plaaste, 1. plaats; 2. boerenplaats (erf met landerijen); 3. verhard gedeelte achter het huis. Ook: plaatse, plaaste (Kampereiland, Kamperveen) |
plaatstoof, plaatstove, (Kampereiland, Kamperveen) stoof met een brede koperen plaat |
plaatwerker, plaatwärker, plaatwerker |
plag, plagge, (Gunninks woordenlijst van 1908) plag |
plagen, plaogen, plög, plaogen (Kampen) / pleug, plaogen (Kampen) /, plagen |
plak, plakke, sneetje (brood). Gunninks woordenlijst van 1908: Een pläkkien ‘een sneetje witbrood’. Ook: plässien (Kampereiland, Kamperveen) |
plakken, plakken, werkwoord, plakken |
plakplaatje, plakplatien, 1. visite die lang blijft hangen; 2. sticker |
plakpleister, plakpleister, zie echtpleister |
plaktafel, plaktaofel, plaktafel |
plakzegel, plakzegel, plakzegel |
plan, plan, plan |
plank, planke, 1. plank. IJ ef een planke veur de kòp ‘hij heeft een bord voor zijn kop’; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vonder |
plant, plante, plaante, plant. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: plaante |
plas, plasse, plas |
plas, plässien, 1. zie plakke; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: broodje |
plassen, plassen, plassen, urineren |
plat, plat, plat. Twee platten en een dunne, dè’s driemaol niks ‘het lijkt heel wat maar het is niks’ |
platentod, plätentòdde, (Kamperveen) doek waarmee de haardplaat van een open haard wordt schoongemaakt |
platlopen, platlopen, spijbelen |
platzak, platzak, platzak |
plechtig, plechtig, plechtig |
plegen, plegen, plegen |
pleidooi, pleitooi, (Kamperveen) pleidooi |
plein, plein, plein |
pleister, pleister, pleister |
pleisteren, pleisteren, 1. pleisteren; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: aanleggen bij een herberg |
pleisterplaats, pleisterplase, pleisterplaats |
pleiten, pleiten, pleiten |
plek, plekke, plek |
plicht, plicht, plicht |
plint, plinte, plint |
ploeg, ploeg, ploeg |
ploeteren, ploeteren, 1. ploeteren; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: in het water plassen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: floeteren (Kamperveen) |
plof, plof, plof |
ploffen, ploffen, ploffen |
ploffiets, ploffietse, bromfiets |
plomp, plump, plompe, 1. poel, plas water; 2. te dun voedsel (Kampereiland, Kamperveen) |
plomp, plumse, flinke scheut. Een plumse melk in de kòffie |
plompen, plumpen, plumpsen, ploemsen, iets in het water gooien of laten vallen |
plompen, plumpsen, ploemsen, plumpen, in het water gooien |
pluche, pluus, pluche |
plug, plugge, plug |
pluim, plume, pluum, 1. pluim. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pluum; 2. zie flume |
pluis, pluus, plûze, pluis. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: plûze |
pluizen, plûzen, werkwoord, pluizen |
plukhaar, pluk-öör, pluk-aor, (Kampen) plukhaar. Ook: pluk-aor (Kampereiland, Kamperveen) |
plukharen, pluk-ören, pluk-aoren, (Kampen) vechten waarbij aan het haar wordt getrokken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pluk-aoren |
plukken, plukken, plukken |
plukvet, plokvet, plukvet |
plunderen, plunderen, plunderen |
pochel, pokkel, in: IJ skelt oe de pokkel vol ‘hij scheldt je de huid vol’ |
pochen, pochen, pochen |
podde, podde, vuil dat al langere tijd ergens op vast zit |
podderig, podderig, poddig, (Kamperveen) er slecht uitziend (van varkens). Ook: poddig (Kamperveen) |
poedel, poedel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie poedelkonte |
poedelen, poedelen, 1. slordig werken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: knutselen |
poedelig, poedelig, vies |
poedelkont, poedelkonte, 1. iemand die niet secuur met zijn/haar werk is; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: iemand die niet voortkan met zijn werk. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: poedel |
poeder, pojjer, poeier, (Gunninks woordenlijst van 1908) poeier. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: poeier (Kamperveen) |
poele, poele, 1. roepnaam voor een eend; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: jonge eend |
poeleend, poelänte, eend |
poemel, poemel, poengel, 1. dikzak; 2. dik voorwerp. Wat is det veur poemel in oe jaszak? |
poep, poepe, (Gunninks woordenlijst van 1908) Duitser |
poepdoos, poepdeuze, W.C. |
poepen, poepen, werkwoord, poepen |
poer, poere, pijler |
poes, poes, poes |
poespas, poespas, (Gunninks woordenlijst van 1908) mengelmoes |
poesten, poesen, werkwoord, kreunen |
poester, poesterd, smeerlap |
poetsdoos, poetsdeuze, poetsdoos |
poetsen, poetsen, poetsen |
poetskatoen, poesketoen, poetseketoen, (Kampen) poetskatoen. Ook: poetsketoen (Kampereiland, Kamperveen) |
poffen, poffen, poffen |
pofferig, pofferig, dik, opgeblazen |
poffertje, puffertien, poffertje |
pokdalig, pòkdellig, pokdalig |
pokken, pòkkens, pòkken, pokken |
pokkenbriefje, pòkkenbriefien, pokkenbriefje (bewijs van inenting tegen de pokken) |
pol, pòlle, pol |
polder, pòlder, polder |
polderjongen, pòlderjonge, grondwerker |
polka, pòlka, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) gekristalliseerde soda |
pols, pols, polse, polzen, pols. Ook: polse (Kamperveen) |
pols, polse, 1. zie pols; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: polsstok |
polsdrager, polsendräger, (Gunninks woordenlijst van 1908) polsdrager |
pomerans, pommeraans, (Gunninks woordenlijst van 1908) pomerans (bep. vrucht) |
pomp, pompe, pomp |
pompelbloem, pompenbloeme, (Gunninks woordenlijst van 1908) plomp, waterlelie |
pompen, pompen, werkwoord, 1. pompen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zwaar hoesten |
pond, pond, pond |
pongel, poengel, zie poemel (2.) |
ponsen, ponsen, ponsen: het met behulp van een ponsmachine snijden van ronde schijven uit de vlakke staalplaat |
ponser, ponseur, ponser: arbeider die dit werk uitvoerde |
pook, poke, pook, pook |
pook, poken, werkwoord, poken met een pook of een stok (zie pooknette) |
pooknet, pooknette, poeknette, (Kampen, Kamperveen) net waarin de vis gejaagd wordt door met een stok in het water te plonzen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: poeknette (Kamperveen) |
poort, poorte, poort. An de Poorte kuieren ‘over de IJsselkade wandelen’ (de Poorte is de vroegere toegangspoort in de stadswal), IJ woont an de Poorte ‘hij woont aan de IJsselkade’ |
poos, poos, poos |
poot, peutien, pootje. Peutien aoken (Kampereiland, Kamperveen), peutien tikkelen (Kampen) ‘iemand een been voorhouden, zodat de ander daarover struikelt’, peutien flodderen ‘pootje baden’ |
poot, pote, poot, 1. poot, been. IJ ef met de pote over de repe eslagen ‘hij ‘moet’ trouwen’ (Kampereiland) (zie ook: been); 2. stek van veelal wilgenhout (Kamperveen) |
poot aan, poot-an, in: (We mutten) poot-an speulen (um op tied klöör te komen) ‘opschieten’ |
pootaardappel, pooteerappel, pooteerpel, (Kampen) pootaardappel. Ook: pooteerpel (Kampereiland, Kamperveen) |
pop, poppe, pop |
populier, peppel, päppel, (Kampen) populier. Ook: päppel (Kampereiland, Kamperveen) |
populieren, päppelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) van populierenhout |
porken, pörken, 1. peuteren; 2. krabben in een tabakspijp |
porren, pörren, porren |
porselein, pösselein, pòstelein, pòsselein, pastelein, porselein. Gunninks woordenlijst van 1908: pastelein |
port, pöt, port (wijn). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: pòtwien |
port, pöt, porto |
portemonnee, pöttemenee, pòttemenee, (Kampen) portemonnee. Ook: pòttemenee (Kampereiland, Kamperveen) |
portie, pössie, pòssie, (Kampen) portie. Ook: pòssie (Kampereiland, Kamperveen) |
portwijn, pòtwien, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie pöt |
post, pòst, post |
post, pòste, paal |
postkantoor, pòsketoor, pòskantoor, postkantoor |
pot, pòt, pot. Gunninks woordenlijst van 1908: Een räär pòt eten ‘een rare snuiter’ |
poten, poten, werkwoord, poten |
poter, poter, 1. iemand die poot; 2. aardappel om te poten |
potlood, pòtlood, potlood |
potsig, potsig, (Gunninks woordenlijst van 1908) grappig |
potsmet, pòtsmit, (Gunninks woordenlijst van 1908) potsmet (zwart aan de pot dat afgeeft) |
pottenkast, poddekäste, (Kampereiland, Kamperveen) kast voor het serviesgoed |
pour le grap, poelegrap, poedelegrap, aardigheidje. Veur de poelegrap ‘voor de grap’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: poedelegrap |
praam, prääm, (Gunninks woordenlijst van 1908) praam |
praat, praot, 1. praat; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: taal; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: praatjes |
praatjesmaker, prötiesmaker, praatjesmaker |
praatvolk, praotvolk, zie praoters |
praatziek, praotziek, praatziek |
pracht, pracht, pracht |
prak, präkkien, kliekje |
prakkesatie, prakkezaosie, 1. gepeins; 2. zorg |
prakkeseren, prakkezeren, 1. peinzen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: malen; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: bedenken |
praten, praoten, praten |
prater, praoters, bezoek, Gunninks woordenlijst van 1908: avondbezoek. Ook: praotvolk |
prater, prötertien, kletsmajoor |
praterij, praoteri’je, 1. gepraat; 2. laster |
pratten, pratten, (Gunninks woordenlijst van 1908) pruilen |
precies, pesies, precies. Dè’s pesies pas ‘dat klopt precies’ |
preek, preke, preek |
preekstoel, preekstoel, preekstoel |
preken, preken, werkwoord, preken |
prent, prente, 1. prent; 2. persoon. Lastige prente ‘lastig persoon’ |
prentenboek, prenteboek, 1. platenboek; 2. lastig persoon |
present, prezent, (Gunninks woordenlijst van 1908) cadeau |
pressen, pressen, (Gunninks woordenlijst van 1908) dwingen |
pressen, pressen, persen: het met behulp van een zware pers aanbrengen van de gewenste grondvorm van de diverse artikelen |
presser, presseur, perser: arbeider die het persen verrichtte |
priegelwerk, priegelwärk, minutieus werk |
prijs, pries, prijs |
prijskaartje, prieskaartien, prijskaartje |
prijslijst, prieslieste, prijslijst |
prijzen, prîêzen, werkwoord, prijzen |
prijzig, prîêzig, duur |
prik, prik, prik |
prikhaak, prik-aoke, prik-ökien, ijshaak. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: prik-ökien |
prikje, prikkien, 1. klein beetje; 2. in: Det geef ik oe op ’n prikkien ‘dat verzeker ik je’ |
prikkeldraad, prikkeldraod, prikkeldraad |
prikken, prikken, 1. prikken; 2. kinderspel |
prins, prins, prins |
proberen, preberen, proberen |
proefkonijn, proefkenien, proefkonijn |
proesten, proesen, proesten |
proeven, prûven, proeven |
professor, prefesser, prefester, pefester, professor. Ook: prefester (Kampen), pefester (Kampen) |
pronken, pronken, pronken |
prop, pròppe, 1. prop; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zie pröppien |
prop, pröppien, pròppe, klein persoon. Gunninks woordenlijst van 1908: Ook: pròppe |
proproer, pròproer, (Gunninks woordenlijst van 1908) proppenschieter |
pruik, pruike, pruik |
pruil, proele, 1. zie proellippe; 2. zuur gezicht |
pruilen, proelen, pruilen |
pruillip, proellippe, 1. pruillip. Now giet ze een proellippe zetten ‘nu gaat ze een pruillip trekken’. Ook: proele; 2. iemand die pruilt |
pruim, proeme, 1. pruim; 2. tabakspruim |
pruimedant, proemedante, gedroogde pruim |
pruimen, proemen, werkwoord, tabak pruimen |
pruimensteen, proemestien, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) pruimenpit |
pruimtabak, proemtebak, pruimtabak |
pruisens, prusens, (Gunninks woordenlijst van 1908) kwaad, slecht gehumeurd |
prul, prulle, 1. prul; 2. klein kind |
pruts, prutse, preuze, (Kampereiland, Kamperveen) vuile boel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: preuze (Kamperveen) |
prutsen, prutsen, 1. prutsen; 2. klein werk doen |
prutser, prutserd, prutser |
prutskarwei, prutskerwei, klein karwei |
pruttelen, pruttelen, borrelend koken |
pruttelkan, pruttelkanne, pruttelkan |
psalm, pesalm, (Gunninks woordenlijst van 1908) psalm |
pudding, puddik, poddik, pudding. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: poddik |
puist, poeste, puist. IJ ef em een poeste in ’t lief egeten ‘hij heeft veel te veel gegeten’ |
puisterig, poesterig, 1. ruw; 2. puisterig; 3. er slecht uitziend; 4. smerig |
pukkel, pökkel, (Kampereiland, Kamperveen) pukkel |
pukkelig, pokkelig, pukkelig, pokdalig |
pulken, pulken, (Kampen) in neus of oor peuteren |
puls, pulse, (Gunninks woordenlijst van 1908) puls |
punch, pons, (Gunninks woordenlijst van 1908) punch |
punt, punte, punt |
punter, punter, (Gunninks woordenlijst van 1908) punter |
put, putte, put |
putemmer, put-emmertien, putemmertje |
puthaak, put-aoke, puthaak |
putter, putter, (Gunninks woordenlijst van 1908) putter |
raad, raod, raad |
raadsel, raodsel, raosel, (Kampen) raadsel. Ook: raosel (Kampereiland, Kamperveen) |
raak, raak, raak |
raakkolk, rä-kòlk, (Gunninks woordenlijst van 1908) holte onder de haardplaat waar ’s nachts het vuur gelegd wordt |
raam, raam, raam |
raam, raom, rääm, (Kampereiland, Kamperveen) 1. vluchtpoging van een paard of een koe; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: greep; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: aanval. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rääm (Kamperveen) |
raap, rape, raap |
raapolie, raapeulie, raapolie |
raar, raar, raar, eigenaardig |
raat, reute, (Kampereiland, Kamperveen) honingraat |
rabat, rabat, rabat: uitstulpsel of ril rondom het artikel. Bij een ril naar binnen, bijv. in een pan, kon deze ril dienen om het deksel op te leggen |
rabat, rebat, rabbat, rabat. Old rebat ‘versleten spul’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rabbat oud, versleten voorwerp |
rabbelen, rabbelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) vlug spreken |
rachel, rachel, slaag. Een pak rachel |
rachelen, rachelen, schelden |
rad, rad, raden, ratien, ragien, (verkleinwoord ratien (Kampen) / ragien (Kampereiland, Kamperveen)), rad |
rad, rad, bijvoeglijk naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) niet kreupel |
raden, raoden, raonen, raon, (Kampen) 1. raden; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: aanraden. Ook: raonen (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: raon |
radijs, redies, radijs |
raf, rof, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: iets in een rof doen ‘in een ogenblik afraffelen’ |
rafel, refel, (Gunninks woordenlijst van 1908) rafel |
rafelen, refelen, 1. bonen draden; 2. rafelen |
ragebol, ragebòlle, ragebol |
ragen, ragen, ragen |
raken, raken, raken |
rakker, rakkerd, deugniet, rakker |
ram, ram, ram |
ramen, ramen, schatten, ramen |
ramen, raomen, (Gunninks woordenlijst van 1908) een greep doen |
raming, ramige, raming |
rammel, rammel, zie rebbel |
rammelen, rammelen, rammelen |
ramp, ramp, ramp |
rand, raand, (Gunninks woordenlijst van 1908) rand |
rang, range, (Gunninks woordenlijst van 1908) rang |
rank, rank, bijvoeglijk naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) rank |
rank, ranke, zelfstandig naamwoord, rank |
ransel, raansel, ränsel, (Kampereiland, Kamperveen) 1. ransel; 2. slaag; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: buik. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ränsel |
ranselen, ränselen, (Gunninks woordenlijst van 1908) ranselen |
rap, rap, vlug. Zo rap as een aze |
rap, rap, gebarsten. Rappe klompe (Kampen) ‘klomp met een barst’ |
rappen, rappen, (Gunninks woordenlijst van 1908) een klapperend geluid maken, vooral van tanden en gebroken aardewerk |
raptanden, rappetannen, (Gunninks woordenlijst van 1908) klappertanden |
ras, ras, ras, soort |
rat, ròtte, rat |
ratelen, ratelen, ratelen |
ratelschellig, ratelskellig, 1. opgewonden; 2. de kluts kwijt; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: oproerig |
rattenkruid, ròttekruud, rattekruid |
rattennest, ròttenöst, rattennest |
rattenval, ròttevalle, rattenval |
rauw, rauw, rauw |
rauwleer, rauwleer, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) ruwe, onbeschofte kerel |
ravotten, revòtten, ravotten |
razen, raozen, razen |
razend, raozend, razend |
rebbel, rebbel, rammel, (Kampen) vlugge prater. Ook: rammel (Kampereiland, Kamperveen) |
rebbelen, rebbelen, kwebbelen |
recht, recht, zelfstandig naamwoord, recht |
recht, recht, bijvoeglijk naamwoord, recht |
rechtbank, rechbanke, rechbaanke, 1. rechtbank (Kampen, Kampereiland). Ook: rechbaanke (Kamperveen); 2. aanrecht (Kampen) |
rechtdag, rechdag, in: rechdag òllen ‘schoon schip maken’ |
rechten, rechten, (Gunninks woordenlijst van 1908) proces voeren |
rechter, rechter, zelfstandig naamwoord, rechter |
rechter, rechter, bijvoeglijk naamwoord, rechter |
rechtse sigaar, rechtse segaren, wikkels, gedekt met de rechter helft van het dekblad |
rechttoe, rechtoe, in: rechtoe rechtan ‘recht voor z’n raap, zonder omwegen’ |
rechtvaardig, rechveerdig, 1. rechtvaardig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: stijf; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: houterig. Een rechveerdig regentien ‘een zacht buitje, een bui waarvan de druppels recht naar beneden vallen’ |
redden, redden, redden. Wie zich niet wet te redden is niet weerd det ie ärmoe led ‘wie zich niet weet te behelpen is niet waard armoede te lijden’ (uitdrukking uit de tijd dat de gewone bevolking in armoede leefde), Oe redden is nog niet zat eten ‘je redde |
redelijk, redelijk, matig, gematigd |
redelijkheid, redelijkeid, redelijkheid. Gunninks woordenlijst van 1908: In redelijkeid ‘fatsoenshalve, matig’ |
reden, reden, reden |
reden, reien, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. kammen; 2. de spenen van een koe vochtig maken vóór het melken |
redenatie, riddenaosie, redenatie |
redeneren, riddeneren, renteneren, redeneren |
redig, reech, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kamperveen) tochtig, van schapen |
reef, reve, rift, reef in een zeil |
reekam, reikamme, reikaome, (Kampereiland, Kamperveen) 1. haarkam voor een paard.; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: haarkam. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: reikaome |
reep, repe, 1. reep; 2. trektouw van een paard. Over de repe springen ‘over de schreef gaan’ |
reerbek, reerbek, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) schreeuwer |
reet, rete, rîête, (Gunninks woordenlijst van 1908) reet. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rîête |
regel, regel, regel |
regen, regen, zelfstandig naamwoord, regen |
regenbui, regenbujje, regenbui |
regenen, regenen, regenen |
regenpijp, regenpiepe, regenpijp |
regenput, regenputte, regenput |
regenton, regentonne, regenton |
reiger, reiger, reiger |
reinette, renette, ringenette, reinet |
reis, reize, reis. Det zal oe beste reize niet wezen ‘het zal je niet meevallen als ik je straffen moet’ |
reizak, reizak, vervelend persoon |
reizen, reizen, reizen |
rek, rak, (Kampereiland, Kamperveen) rek |
rek, rikke, stok waar de kippen op slapen |
rekel, rekel, 1. rekel; 2. rakker |
rekenen, rekenen, rekenen |
rekening, rekige, rekenge, (Kampen) rekening. Ook: rekenge (Kampereiland, Kamperveen) |
rekensom, rekensomme, rekensom |
rekken, rekken, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. rekken; 2. reiken |
rekken, rikken, (Kampereiland, Kamperveen) omheining maken van palen |
rekking, rikkige, rikkenge, omheining, gemaakt van palen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rikkenge |
rekte, rekte, 1. afstand (Kamperveen); 2. lange tijdsduur (Kampen) |
remblok, remblukkien, remblokje |
rementen, rammenten, (Gunninks woordenlijst van 1908) geweld maken |
remmen, remmen, 1. remmen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: een voer hooi dat scheef op de wagen staat, rechttrekken |
remtouw, remtouw, (Gunninks woordenlijst van 1908) touw waarmee men remt |
rente, rente, rente |
repelen, repelen, 1. stoeien; 2. op elkaar springen van tochtige koeien (Kampereiland, Kamperveen); 3. Gunninks woordenlijst van 1908: klauteren |
reppen, reppen, 1. haasten; 2. reppen. ’k Eb d’r nooit over erept ‘ik heb er nooit over gepraat’ |
reren, reren, 1. huilen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: schreeuwen |
reserveren, risseveren, reserveren |
resolveren, risseleveren, rizzeleveren, besluit nemen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rizzeleveren |
rest, rest, zelfstandig naamwoord, veel. Een rest volk ‘veel mensen’ |
reuk, reuk, eau de cologne |
reukflesje, reukflessien, flesje met eau de cologne |
reus, reuze, (Gunninks woordenlijst van 1908) reus |
reuzel, reuzel, (Gunninks woordenlijst van 1908) reuzel |
rib, ribbe, rib |
ribbenkast, ribbekäste, ribbenkast, romp |
ribbenzakken, ribbezakken, zeuren. Lig mien now niet an de kòp te ribbezakken! ‘zeur me nu niet aan mijn hoofd!’ |
richten, richten, richten |
richtig, richtig, (Gunninks woordenlijst van 1908) richtig, juist |
richting, richtige, richting |
riek, rieke, zelfstandig naamwoord, riek, landbouwwerktuig (Kamperveen) |
riem, rieme, (Gunninks woordenlijst van 1908) riem |
riem, rieme, (Gunninks woordenlijst van 1908) roeispaan |
riet, riet, rîêt, riet. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rîêt |
rietbult, rietbult, rietmiete, berg riet |
rietkat, rîêtkatte, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie kärrekiet |
rietland, rietlaand, rîêtlaand, (Kampereiland, Kamperveen) rietland. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rîêtlaand |
rietmat, rietmatte, rietmat |
rietmijt, rietmiete, zie rietbult |
rietpluim, rietplume, rietpluim |
rietpol, rietpòlle, rietpol |
rietscherm, rietskärm, rîêtschärm, rietscherm. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rîêtschärm |
rietsigaar, rietsegare, lisdodde |
rietsnijder, rietsnieder, rietsnijder |
rietspier, rîêtspier, (Gunninks woordenlijst van 1908) rietspier |
rif, rift, zie reve |
rij, ri’je, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. liniaal; 2. zie rije |
rij, rije, rîêge, rieje, ri’j, (Kampen) rij. Ook: ri’j (Kampen), rîêge (Kampereiland, Kamperveen), rieje (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: ri’je |
rijden, rieden, rîên, rijden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rîên |
rijf, rîêve, 1. rasp; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: rijf |
rijgdraad, ri’jdraod, rijgdraad |
rijgen, ri’jen, rijgen |
rijgen, rîêgen, (Gunninks woordenlijst van 1908) op een rij staan of op een rij zetten |
rijgveter, ri’jveter, (Gunninks woordenlijst van 1908) rijgveter |
rijk, riek, zelfstandig naamwoord, rijk |
rijk, rieke, bijvoeglijk naamwoord, rijk. Zo rieke as een koning |
rijkdom, riekdom, rijkdom |
rijkelijk, riekelijk, rijkelijk. Gunninks woordenlijst van 1908: Riekelijk genogt ‘een beetje teveel’ |
rijmen, riemen, werkwoord, (Kampen) rijmen. Ook: rîêmen (Kampereiland, Kamperveen) |
rijp, riep, zelfstandig naamwoord, rijp |
rijp, riepe, bijvoeglijk naamwoord, 1. rijp; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: (van een koe:) geschikt om verkocht te worden |
rijpen, riepen, rijpen, rijp worden |
rijpen, riepen, Gunninks woordenlijst van 1908: een beetje vriezen |
rijs, rîêze, (Gunninks woordenlijst van 1908) rijs |
rijsbezem, rîêzebessem, (Kampereiland, Kamperveen) bezem van berkenrijs. Ook: gäddebessem |
rijsmijt, rîêzemiete, (Gunninks woordenlijst van 1908) rozenmijt |
rijst, riest, rijst |
rijstebrij, riestebri’j, (Kampen) rijstebrij. Ook: riestenbrij (Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: Kinderen vragen elkaar: Wat e-j liever: riestenbrij en daor niet bij òf stòkvis zonder bòtter |
rijtuig, rietuug, rietûûg, (Kampen) rijtuig. Ook: rietûûg (Kampereiland, Kamperveen) |
rijven, rîêven, 1. raspen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: rijven |
rijzen, rîêzen, res, rees / rîêzen, erezen, 1. rijzen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vallen |
rijzig, rîêzig, groot en slank |
ril, rille, 1. plooi; 2. rilling |
rim, rim, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) plank in een kast |
rimpel, rimpel, rumpel, rimpel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rumpel (Kamperveen) |
rimpelig, rimpelig, rimpelig |
ring, rink, ring |
ringvinger, ringvinger, ringvinger |
rit, rit, rit |
ritselen, rieselen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) ritselen |
rivier, revier, rivier |
rochelen, rochelen, rochelen |
rochelpot, rochepòt, rochelpòt, iemand die constant rochelt |
roebol, roebòl, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. hermoes (equisetum arvense); 2. ruwe kerel |
roebollig, roebollig, 1. opgewonden; 2. onstuimig |
roede, rôê, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. roede (van een hooiberg); 2. molenwiek; 3. are |
roef, roef, roef |
roeien, ruuien, Gunninks woordenlijst van 1908: roeien |
roekeloos, roekeloos, roekeloos |
roem, roem, roem |
roemen, roemen, prijzen, roemen |
roepen, roepen, roepen. Roep gien erink veurde-j em in de zak ebben ‘niet te vroeg juichen’ |
roeper, roeperd, mond, in: Ie mutten de roeperd en de poeperd lös òllen ‘men moet goed eten, maar ook het lijf ‘schoon’ houden’ |
roer, roer, roer |
roeren, reuren, roeren |
roerig, reurig, roerig, roerig, onrustig. Ik bin öördig reurig in ’t lief ‘mijn darmen zijn aardig van streek’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: roerig |
roerijzer, reurîêzer, lepeltje |
roes, roes, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: Gunninks woordenlijst van 1908: in de roes kopen ‘in een opwelling kopen’. Zie ook: roezelen |
roest, roest, roest |
roesten, roesten, roesten |
roesterig, roesterig, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. ruw (van het weer); 2. slecht gehumeurd |
roet, rôêt, (Gunninks woordenlijst van 1908) roet |
roezelen, roezelen, 1. ergens een slag naar slaan, schatten; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: in een opwelling kopen. Zie ook: Gunninks woordenlijst van 1908: roes |
roffel, roffel, (Gunninks woordenlijst van 1908) berisping |
rogge, rògge, rogge |
roggebrood, ròggebrood, roggebrood |
rok, ròk, fròk, bijvoeglijk naamwoord, teveel speling hebbend |
rok, ròk, zelfstandig naamwoord, rok |
roken, roken, roken |
rokerij, rokeri’je, rokerij |
rol, rolle, 1. rol; 2. rolpens (Kamperveen) |
rollaag, rollaoge, 1. rollaag; 2. muurtje waar de koeien met de achterpoten op staan |
rollen, rollen, werkwoord, rollen |
rollen, rulen, voortrollen. Ook: kulen |
rolpatroon, rollepetroon, (Gunninks woordenlijst van 1908) patroon waarnaar men de koemaag in stukken snijdt voor rolpens (iets dat niet bestaat, zie ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dakschere) |
rommel, rommel, rommel |
rommelen, rommelen, rommelen, donderen |
rommelkont, rommelkonte, iemand die rommelig is |
romp, romp, romp |
rompslomp, rompslomp, rompslomp |
rond, rond, rond |
rondje, runtien, 1. rondje in een café; 2. korte wandeling |
rondom, rondumme, voorzetsel, bijwoord, rondom |
rondom, rondumme, zelfstandig naamwoord, (Kampen, Kamperveen) snee roggebrood |
rondsel, ronsel, rondsel, spilwiel |
rong, ronge, (Kampereiland, Kamperveen) houten of ijzeren steun van een wagenladder |
ronniken, ronneken, (Kampereiland, Kamperveen) hinniken |
ronselen, ronselen, 1. ronselen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kwanselen, sjacheren |
rood, rood, rood. Zo rood as een biete, Gunninks woordenlijst van 1908: zo rood as een kralle |
rood, rooie, rode |
roodborst, roodbössien, roodborstje |
roof, rove, 1. korst op een wond; 2. kap van een klomp |
rooi, rooi, in: op de rooi ‘op goed geluk’, Gunninks woordenlijst van 1908: op rooi ‘id.’ |
rooien, rôên, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie rooien |
rooien, roenen, (Kampereiland, Kamperveen) wieden |
rook, rook, rook |
rookpluim, rookplume, rookpluim |
room, reumpien, in: ’t Reumpien is eròf (gezegd van een ouder wordende vrouw, lett.: de room is eraf) |
room, room, room |
rooms, rooms, rooms-katholiek |
roos, roze, 1. roos; 2. koorts. De roze in d’oed ebben ‘grieperig zijn’ |
rooster, reuster, rooster |
roosteren, reusteren, roosteren |
roppen, ròppen, 1. trekken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: uittrekken |
ropper, ròpperd, 1. paling; 2. iemand die veel werk verzet; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: dikkerd |
ropperig, ròpperig, ruw omgaand met (kleding) |
ros, ròs, bijvoeglijk naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) ros |
roskam, röskamme, ròskame, ròskaome, (Kampen) roskam. Ook: ròskame (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: ròskaome |
rossen, ròssen, (Gunninks woordenlijst van 1908) roskammen |
rossen, ròssen, (Gunninks woordenlijst van 1908) slaan |
rot, ròt, bijvoeglijk naamwoord, rot |
rotgans, ròtganse, rotgaanze, (Kampen) aalscholver. Ook: rotgaanze (Kampereiland, Kamperveen) |
rotten, ròtten, werkwoord, rotten |
rouw, rouw, rouw |
rouwen, rouwen, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. in de rouw zijn; 2. berouwen |
roven, roven, werkwoord, roven |
royaal, rejaal, riejaal, royaal |
rozendomp, rozendomp, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) roerdomp |
rozig, rozerig, rozig, kouwelijk, koortsig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rozig |
rozijn, reziene, rozijn |
ruchtbaar, ruchbaar, ruchtbaar |
rug, rugge, rug. Over mien rugge! ‘over mijn lijk!’, ’k Eb een brede rugge en een gladde konte ‘ik trek me er niets van aan’ |
rui, ruj, 1. ijlend in koorts; 2. druk, opgewonden |
rui, ruui, rui |
ruien, ruien, ruuien, rûûn, ruien. Ook: ruuien (Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: rûûn |
ruif, ruive, (Kamperveen) ruif |
ruigijzel, roegiezel, roewiezel, (Gunninks woordenlijst van 1908) rijm (bevroren dauw). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: roewiezel (Kamperveen) |
ruiken, roeken, ruiken |
ruilen, ruilen, ruilen |
ruim, ruum, ruim |
ruimen, rumen, zie oprumen |
ruims, ruums, uitroep bij knikkeren, zie stòls |
ruimte, ruumte, ruimte |
ruin, rune, roene, (Kampereiland, Kamperveen) ruin. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: roene |
ruïneren, rinneweren, runneweren, ruïneren. Ook: runneweren (Kamperveen) |
ruit, roet, onkruid |
ruit, roete, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie rute |
ruit, rute, roete, 1. ruit; 2. glasruit. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: roete |
ruiter, ruter, 1. ruiter; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: snaak |
ruitzalf, rutezalve, (Gunninks woordenlijst van 1908) zalf tegen ongedierte |
ruk, ruk, ruk |
rukken, rukken, rukken |
rukwind, rukwiend, (Gunninks woordenlijst van 1908) rukwind |
rups, rupse, roepe, (Kampen) rups. Ook: roepe (Kampereiland, Kamperveen) |
rus, rössen, rösse, (Kampereiland, Kamperveen) biesachtige plant in moerassig land. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: rösse |
rust, ruste, 1. rust; 2. slaap. In de ruste wezen ‘slapen’ |
rusten, rusten, rusten |
ruw, roew, roe, (Kampen) ruw. Ook: roe (Kampereiland, Kamperveen) |
ruwmuts, roemusse, (Kampereiland, Kamperveen) gebreide muts |
ruzie, ruzie, rûzie, ruzie. Ook: rûzie (Kampereiland, Kamperveen) |
ruziezoeker, ruziezuker, rûziezûker, (Kampen) ruziezoeker. Ook: rûziezûker (Kampereiland, Kamperveen) |
saai, saoi, saai |
sabbelen, zabben, (Kampereiland, Kamperveen) sabbelen |
sabel, sabel, sabel |
saffraan, saffraon, saffraan |
sajet, sjet, seert, sjeert, (Kampen) sajet. Ook: seert (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: sjeert |
sajetbaard, sjetböörd, spotnaam voor iemand met een dunne baard |
salon, selon, salon |
salonwagen, selonwagen, salonwagen |
salpeter, salpeter, salpeter |
samen, samen, 1. samen; 2. groet aan een gezelschap |
sammenappe, sammenappe, uitroep van verbazing |
sap, sap, sap |
sapperloot, sappeloot, sapperloot |
satan, satan, satan |
satijn, setien, satijn |
sch-, sk-, (Kampen) sch- of sk- in Kampereiland, Kamperveen |
schaaf, skave, schaaf |
schaal, skale, schaal |
schaal, skaole, weegschaal |
schaap, skaop, schaap. Gunninks woordenlijst van 1908: Ergens schaop òfkomen ‘ergens bekaaid afkomen’ |
schaar, schäre, (Gunninks woordenlijst van 1908) schaar, menigte |
schaar, skere, schaar |
schaarde, sköre, skaore, zie skärve |
schaardengerak, skaoregerak, (Kampereiland, Kamperveen) (mooi) serviesgoed |
schaats, skase, schäsen, schaats. Ook: skeuvel (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: schäsen |
schaatsen, skasen, werkwoord, schaatsen. Ook: skasenlopen, skeuvelen (Kampereiland, Kamperveen) |
schaatsenijs, skasenies, betrouwbaar ijs om te schaatsen |
schaatsenlopen, skasenlopen, zie skasen |
schabberig, schabberig, (Gunninks woordenlijst van 1908) schabberig, armoedig |
schabonkelen, skabonkelen, schebonkelen, rondsluipen. Gunninks woordenlijst van 1908: schebonkelen |
schacht, skachte, schächte, schacht. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schächte |
schade, ska, schade |
schadelijk, skalijk, skaadlijk, schadelijk. Gunninks woordenlijst van 1908: schälijk lullen |
schaden, skaden, schään, schaden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schään |
schaduw, skaduw, schaduw |
schaft, schòft, (Gunninks woordenlijst van 1908) poos |
schaft, skòft, pauze |
schaften, skòften, pauze houden |
schaftje, skuffien, sköffien, (Kampen) poosje. Ook: sköffien (Kampereiland, Kamperveen) |
schafttijd, schòfttied, (Gunninks woordenlijst van 1908) rusttijd |
schakel, skakel, schakel |
schalk, schalk, (Gunninks woordenlijst van 1908) grappenmaker |
schalk, skälkien, guitige kwajongen |
schalm, skalm, schalm, schakel |
schamen, skamen, schamen |
schampen, skampen, 1. schampen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: schimpen |
schamper, skamper, schamper |
schamper, skamperd, schamp |
schampscheut, skampskeut, sneer |
schampschot, skampskòt, schampschot |
schandaal, skandaal, schandaal |
schandalig, skandalig, schandalig |
schande, schaande, (Gunninks woordenlijst van 1908) schande |
schans, schaans, (Gunninks woordenlijst van 1908) schans |
schapenmarkt, skaopemärk, skaopmärkt, schaopenmark, (Kampen) schapenmarkt. Ook: skaopmärkt (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: schaopenmark |
scharensliep, skeresliep, scharenslijper |
scharnier, scheniere, (Gunninks woordenlijst van 1908) scharnier |
schat, skat, schat |
schateren, skateren, schateren |
schaven, skaven, werkwoord, schaven |
schede, skeie, schee, (Kamperveen) 1. schede; 2. reep. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schee |
schedel, skedel, schedel |
scheef, skeef, skîêf, (Kampen) scheef. Skeef of skel det bochelt wel ‘let maar niet op de gebreken’. Ook: skîêf (Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: Schief en schel dät juffert wel ‘het komt er niet zo precies op aan’ |
scheel, skeel, scheel |
scheel, skele, iemand die scheel ziet |
scheen, schîên, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie skeenbeen |
scheen, skenen, skîênen, (alleen meervoud) schenen. Ook: skîênen (Kampereiland, Kamperveen) |
scheenbeen, skeenbeen, skîênbîên, schîên, scheen. Ook: skîênbîên (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: schîên |
scheerbaas, skeerbaos, barbier |
scheercenten, skeercenten, (Kampen) zakgeld (dit geld werd voornamelijk gebruikt voor het betalen van de skeerbaos) |
scheerling, skierlink, (Kampereiland, Kamperveen) 1. dollekervel; 2. scheerling |
scheermes, skeermes, scheermes |
scheerstoel, skeerstoel, stoel bij de barbier waarin de klant zat |
scheiboter, scheibòtter, (Gunninks woordenlijst van 1908) boter die men maakt als de koeien pas in het land of pas op stal zijn, dus geen zuivere grasboter of hooiboter |
scheiden, skeiden, scheiden |
scheiding, skeidige, (Kampen, Kampereiland) scheiding |
scheisloot, scheisloot, (Gunninks woordenlijst van 1908) scheisloot |
schel, skel, scheef |
schel, skelle, bel |
schelden, skellen, skelt, sköld, sköllen, esköllen, schelden. IJ skelt oe de pokkel vol ‘hij scheldt je de huid vol’ |
schelen, skelen, deren, schelen. Ook: verskelen |
schellen, skellen, skelt, sköld, sköllen, esköllen, bellen |
schelling, skelling, schillink, schelling. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schillink |
schellinkje, skellinkien, schellinkje |
schelm, skelm, schelm |
schelp, skulpe, schelp |
schelvis, skellevis, schelvis |
schemer, skemer, schemer |
schemeren, skemeren, skemen, (Kampen) schemeren. Ook: skemen (Kampereiland, Kamperveen) |
schemerig, skemerig, schemerig |
schenden, skennen, schenden, schenden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schenden |
schenk, skinke, schouderham |
schenken, skenken, 1. geven; 2. schenken (van een drank) |
schenken, skinken, schenken van een drank |
schepel, skepel, schepel |
schepelsmand, skepelsmande, skepesmaande, (Kampen) mand van ± 10 liter. Ook: skepesmaande (Kampereiland, Kamperveen) |
schepen, skepen, (Kampereiland, Kamperveen) laden van hooi in een schip |
schepijs, skep-ies, schepijs |
scheppen, skeppen, scheppen |
scheprad, scheprad, (Gunninks woordenlijst van 1908) scheprad |
schepsel, skepsel, schepsel |
scheren, skeren, skeert, skeur / skeren (Kampen), skeuren / skeren , scheren |
scherf, skärve, skaore, sköre, scherf. Ook: skaore (Kampereiland, Kamperveen), sköre (Kampen) |
scherm, skärm, schirm, scherm. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schirm (Kamperveen) |
scherp, skärp, scherp |
schetter, sketter, zie sprao |
scheuken, skeuken, schûken, schurken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schûken (Kampereiland). Det peerd ef jeuk, et skeukt tegen een boom ‘dat paard heeft jeuk, het schurkt tegen een boom’, Gunninks woordenlijst van 1908: Die schörf ef die schûûkt ‘men kan |
scheur, skeure, (Kampen) 1. scheur; 2. grote mond |
scheuren, skeuren, 1. scheuren; 2. hard rijden |
scheut, skeut, 1. scheut; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vaart. Op skeut komen ‘op gang komen’ |
scheutig, skeutig, scheutig, vrijgevig, toeschietelijk. Ook: skeuts |
scheuts, skeuts, zie skeutig |
scheuvel, skeuvel, zie skase |
scheuvelen, skeuvelen, zie skasen |
schichtig, schiftig, (Gunninks woordenlijst van 1908) schichtig |
schielijk, skielijk, 1. gulzig. Ie drinken te skielijk ‘je drinkt te gulzig’; 2. plotseling |
schiemannen, skiemannen, werkwoord, schiemannen |
schier, skier, 1. slank, mooi, gaaf; 2. onbevrucht (van een ei) |
schieten, skieten, skîêten, sköt, skeut, skeuten, eskeuten, (Kampen) schieten. Ook: skîêten (Kampereiland, Kamperveen) |
schieuw, skiw, skieuw, (Kampereiland) wit bord of witte doek waarmee men werkvolk dat aan het werk is op het land, waarschuwt dat het tijd is om te eten. Ook: skieuw (Kamperveen) |
schiften, skiften, schiften |
schijf, skîêve, (Kampereiland, Kamperveen) schijf |
schijnen, skienen, skîênen, (Kampen, Kamperveen) schijnen. Ook: skîênen (Kampereiland) |
schijten, skieten, skijten, (plat) schijten. Die sket niet veur elven of ij mut ’t veur twaalf uur weer ebben ‘hij is gierig’ |
schijterd, skijterd, 1. zie skietliester; 2. koe met diarree (Kampereiland, Kamperveen) |
schijterig, skijterig, 1. diarree hebbend; 2. bang |
schijthak, schit-akke, (Gunninks woordenlijst van 1908) hiel van paard of rund |
schijthuis, skijtuus, 1. (plat) w.c.; 2. zie skietliester |
schijtlaars, skijtleerze, zie skietliester |
schijtlijster, skietliester, bangerik. Ook: skijterd, skijtleerze, skijtuus |
schijtvenijn, schietveniend, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) dreumes |
schik, schik, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. zie skik; 2. deeg |
schik, skik, schik, schik, lol. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schik |
schikken, skikken, schikken |
schiks, skiks, (Kampereiland, Kamperveen) diagonaal, scheef |
schikshark, skiksärke, (Kampereiland, Kamperveen) hark die scheef op de steel staat |
schil, skelle, schil |
schil, skille, schil |
schilderen, skilderen, 1. schilderen; 2. heen en weer lopen, Gunninks woordenlijst van 1908: op schildwacht staan |
schilderhuis, skildersusien, schildwachtershuisje bij een kazerne |
schilderij, skilderi’je, skilderi’j, schilderij. Ook: skilderi’j (Kampereiland) |
schildersbaas, skildersbaos, schilder |
schilderskiel, skilderskiele, schilderskiel |
schilderskwast, skilderskwäste, skilderskwast, schilderskwast |
schildpad, skildpadde, schildpad |
schilfer, skilfer, schilfer |
schilferen, skilferen, 1. schilferen; 2. platte steentjes over het water laten scheren (Kamperveen) |
schilferig, skilferig, schilferig |
schillen, skellen, skelt, sköld, sköllen, esköllen, schillen |
schillenboer, skilleboer, skelleboer, schillenboer |
schim, skim, 1. schim; 2. hoofdroos |
schimmel, skimmel, 1. schimmel (witachtige uitslag); 2. grijswit paard; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: onderstel van een boerenwagen |
schimmelen, skimmelen, schimmelen |
schimmelig, skimmelig, schimmelig |
schimpen, skimpen, skempen, schimpen |
schip, skip, skepen, skepien, schip. D’r kump een skip met zoere appels an ‘er komt een dikke bui’ |
schipperscafé, skipperskefee, schipperscafé |
schippersdeerne, skippersdeerntien, schippersmeisje |
schipperspet, skipperspette, schipperspet |
schob, schobbe, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) soort plank |
schobbejak, skobbejak, schobbejak |
schobben, skobben, werkwoord, schurken, krabben |
schobber, skobberd, (Kampereiland, Kamperveen) 1. schavuit; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: haveloos persoon |
schobberdebonk, skabegienbonk, in: veur skabegienbonk speulen ‘de minste zijn’ |
schoen, skoe, skoeën, skoegien, skugien, skuuntien, schoen |
schoenendoos, skoedeuze, schoenendoos |
schoenmaker, skoemaker, schoenmaker. Ook: skoesterd |
schoensmeer, skoesmeer, schoensmeer |
schoenveter, skoeveter, schoenveter |
schoer, skoer, (Kampereiland, Kamperveen) onweersbui |
schoeren, skoeren, het zich vormen van een onweersbui (Kampereiland, Kamperveen) |
schoeren, skoeren, Gunninks woordenlijst van 1908: rondslenteren op straat om een vrijer |
schoester, skoesterd, zie skoemaker |
schoffel, skoffel, schoffel |
schoffelen, skoffelen, 1. schoffelen; 2. een knikkerspel; 3. schudden van een kaartspel |
schoft, skoft, schoft |
schoft, skoft, 1. schouder van een dier; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kromme rug |
schok, skok, schok |
schokken, skokken, werkwoord, schokken |
schokken, skòkken, 1. betalen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: schrokken |
Schokker, Skòkker, Schokker, bewoner van Schokland. De Skòkkers trekken de zunne met de aoke onder (Kampereiland) (gezegd bij het hooien op het Kampereiland, als de zon boven Schokland daalde) |
schokkersschuit, skòkkersskute, botter, schokkersschuit |
Schokland, Skòkland, Schokland. IJ is vannacht naor Skòkland ewest (Kampereiland) ‘hij heeft in bed geplast’ (om op Schokland te komen, moest men over het water) |
schol, schòlde, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie skòl |
schol, skòl, schòlde, (Kampereiland, Kamperveen) ondiep. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schòlde |
schol, skòlle, 1. schol (vissoort). Een skòlle in meert is ’t eten niet weerd ‘als de vis in het voorjaar kuit schiet, dan is hij niet op zijn best’; 2. ijsschots |
schommel, skommel, schommel |
schommelaar, skommelaar, snuffelaar |
schommelen, skommelen, 1. schommelen; 2. snuffelen, zoeken |
schommelstoel, skommelstoel, schommelstoel |
schooien, schooien, schurken, in een bep. spotliedje, zie bij wärm |
schooien, skooien, bedelen. Ook: bedelen |
schooier, skooier, schooier, bedelaar |
school, skole, skôêle, (Kampen) school. Ook: skôêle (Kampereiland, Kamperveen) |
schoon, skone, schoon. Zo skone as een kluntien (= klontje suiker) |
schoonmoeder, skoonmoeder, skoonmoe, skoonmo, schoonmoer, schoonmoor, schoonmoeder. Ook: skoonmoe (Kampereiland), skoonmo, Gunninks woordenlijst van 1908: schoonmoer, Gunninks woordenlijst van 1908: schoonmoor (Kamperveen) |
schoonvader, skoonvader, skoonva, schoonväär, schoonvader. Ook: skoonva, Gunninks woordenlijst van 1908: schoonväär |
schoonzoon, skoonzeune, schoonzoon |
schoonzuster, skoonzuster, schoonzuster |
schoorlijn, skoorliende, schoorlijn |
schoorsteen, skoorsteen, sköstîên, (Kampen) schoorsteen. Ook: sköstîên (Kampereiland, Kamperveen) |
schoorsteenkleed, skoorsteenkleed, sköstîênkleed, (Kampen) kleedje op de schoorsteenmantel. Ook: skoorsteenloper (Kampen), sköstîênkleed (Kampereiland, Kamperveen) |
schoorsteenloper, skoorsteenloper, zie skoorsteenkleed |
schoorsteenveger, skoorsteenveger, sköstîênveger, (Kampen) schoorsteenveger. Ook: sköstîênveger (Kampereiland, Kamperveen) |
schoot, skoot, schoot |
schootsvel, skootsvel, leren schort van een smid |
schop, skup, schop, trap |
schop, skuppe, schop, spade. Op de skuppe staon ‘grondwerk doen’, IJ ef de skuppe mee-eneumen ‘het wordt waarschijnlijk zijn laatste betrekking (voor zijn dood)’ |
schoppen, skuppen, werkwoord, schoppen |
schor, skörre, skör, schòr, (Kampen) schor. Ook: skör (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: schòr |
schoren, skoren, stutten, schoren |
schormot, skòrmot, schòrremot, (Kamperveen) 1. rommel; 2. schorriemorrie. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schòrremot |
schort, skölk, Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schòlk; zie sköt |
schort, sköt, boezelaar, schort. Ook: skölk (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: schòlk, Gunninks woordenlijst van 1908: schöddeldoek (niet Kamperveen) |
schorteldoek, schöddeldoek, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie sköt |
schot, schòt, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. schot; 2. groei; 3. het opschieten |
schotel, sköttel, schöddel, schotel, schotel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schöddel (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: schotel (Kampen) |
schoteldoek, skötteldoek, (Kampereiland, Kamperveen) vaatdoek |
schotelrak, sköttelrak, schöddelrak, (Kamperveen) bordenrek. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schöddelrak |
schots, skòts, 1. scheef; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: geruit |
schouder, skolder, schouder |
schouderblad, skolderblad, skolderbladen, schouderblad |
schout, scholte, (Gunninks woordenlijst van 1908) politieagent |
schouw, skòlde, (Kampereiland, Kamperveen) pont |
schouw, skouwe, 1. het schoonhouden van sloten op een bepaalde tijd. Gunninks woordenlijst van 1908: Schouwe mäken ‘een sloot schoonmaken’; 2. toezicht |
schouwen, skouwen, 1. in ogenschouw nemen; 2. ei in het water houden om te zien of het bebroed is; 3. controleren of de sloten schoongemaakt zijn (Kampereiland, Kamperveen) |
schraag, skrage, schraag |
schraal, skraol, schrao, schraal. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schrao |
schrab, skrabbe, skrap, schrap, streep, kras. Twee skräppies en een naovörkien nemen ‘niets voor een ander overlaten’ |
schrabben, skrabben, schrabben |
schrabber, skrabber, schrabber |
schram, skram, (Kampereiland, Kamperveen) 1. jong varken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: mager varken. Gunninks woordenlijst van 1908: Zo mäger as een schram ‘zeer mager’ |
schram, skramme, schram |
schrander, skrander, schraander, schrander. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schraander |
schrap, skrap, zie skrabbe |
schrapen, skrapen, schrapen |
schraper, skraperd, gierig persoon |
schraperig, skraperig, hebberig, gierig |
schrappen, skrappen, schrappen, doorstrepen |
schreeuw, skriw, skreeuw, schreeuw |
schreeuwen, skriwwen, skreeuwen, 1. schreeuwen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: huilen. Ook: skreeuwen |
schreeuwer, skriwwerd, zie skriwlelijk |
schreeuwerig, skriwwerig, skreeuwerig, 1. schreeuwerig; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vaak huilend |
schreeuwlelijk, skriwlelijk, skriwwerd, skriwlillijk, skreeuwlelijk, zelfstandig naamwoord, schreeuwlelijk |
schreukel, skreukel, verlegen |
schrid, skrit, (Kampereiland) kruis van een broek |
schrift, skrift, 1. handschrift; 2. schrift om in te schrijven |
schrijden, schrîên, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) wijdbeens lopen |
schrijnen, skrennen, (Kampereiland, Kamperveen) schrijnen |
schrijnen, skrîênen, (Kampereiland, Kamperveen) schoren |
schrijven, skrîêven, skref, skreef, skreven, eskreven, schrijven |
schrik, skrik, schrik |
schrikdraad, skrikdraod, schrikdraad |
schrikhek, skrik-ekke, schrikhek |
schrikkeljaar, skrikkeljöör, skrikkeljaor, (Kampen) schrikkeljaar. Ook: skrikkeljaor (Kampereiland, Kamperveen) |
schrikken, skrikken, schrikken |
schrobben, skrobben, schrobben |
schrobber, skrobber, schrobber |
schrobzaag, skrobzage, schrobbezäge, (Kampen) schrobzaag. Ook: krobbezage (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: schrobbezäge |
schroef, skrôêve, schroef |
schroeven, skrôêven, werkwoord, schroeven |
schroevendraaier, skrôêvedreier, schrôêvendrèèier, schroevendraaier. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schrôêvendrèèier |
schrokken, skròkken, schrokken |
schroot, schrote, (Gunninks woordenlijst van 1908) smalle plank |
schroot, skroot, schroot |
schrootjesplafond, skreutiesplefon, schrootjesplafond |
schuddekoppen, skuddekòppen, hoofdschudden |
schudden, skudden, schudden |
schudder, skudder, (Kampereiland, Kamperveen) werktuig om het hooi over het land te spreiden |
schuif, skôêve, 1. schuif, grendel; 2. schuiver |
schuifdeur, skoefdeure, schuifdeur |
schuifelen, skoevelen, met de vinger over de grond schuiven bij het knikkeren |
schuifkar, skoefkaore, (Kampereiland, Kamperveen) handkar |
schuifraam, skoefraam, schuifraam |
schuilen, skulen, schuilen |
schuim, skuum, skoem, (Kampen) schuim. Ook: skoem (Kampereiland, Kamperveen) |
schuimen, schûmen, (Gunninks woordenlijst van 1908) nasnuffelen |
schuimen, skumen, skoemen, (Kampen) 1. schuimen; 2. snuffelen. Ook: skoemen (Kampereiland, Kamperveen) |
schuimer, skumerd, iemand die alles nazoekt, snuffelaar |
schuimlepel, schûûmlepel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie skuumspaone |
schuimspaan, skuumspaone, schuimspaan. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schûûmlepel |
schuins, skuins, schuin |
schuinsmarcheerder, skuinsmesjeerder, schuinsmeseerder, schuinsmarcheerder, rare snuiter, hoerenloper. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schuinsmeseerder |
schuit, skute, schuit. Grote skute ‘grote schoen of grote voet’ |
schuiteren, schuteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie skutienvaren |
schuitjevaren, skutienvaren, werkwoord, met een schuitje varen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schuteren |
schuiven, skôêven, sköf, skeuf, skeuven, eskeuven, schuiven |
schuld, skuld, schuld |
schuldig, skuldig, schuldig |
schuren, skoeren, schuren |
schurft, skörft, schörf, schurft. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schörf |
schurk, skörk, schurk |
schut, skut, 1. afscheiding; 2. schutting |
schutsluis, skutslûze, schutsluis |
schutten, skutten, 1. schutten; 2. in bescherming nemen (het vee, dat buiten het eigen land geraakt is, wordt "opgebracht" door bijv. de politie) |
schutterij, skutteri’je, schutterij |
schutting, skutting, skuttige, (Kampen) schutting. Ook: skuttige (Kampereiland, Kamperveen) |
schuur, skure, schuur |
secretaire, sikketere, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) secretaire |
secretaris, sikketäris, (Gunninks woordenlijst van 1908) secretaris |
secuur, sekuur, secuur |
selderie, selderie, selderij |
sering, singeringe, sering. Ook: seringe (Kampen, Kamperveen), sieringe (Kampereiland) |
Seveningen, Seuvelingen, Seveningen. IJ ef der ene op Seuvelingen ‘hij is niet goed snik’ (Seuvelingen is de meest zuidelijke punt van het Kamper Eiland, waar de IJssel zich splitst in IJssel en Ganzediep. Tot enkele jaren na de oorlog was het Kamper Eiland vanaf de |
si tôt, sieto, (Kampen) terstond |
siepoog, siepoge, traanoog, half gesloten ooglid, bijv. ten gevolge van een infectie |
sieraad, sieraod, sieraad |
sigaar, segare, 1. sigaar; 2. bloeiwijze van een lisdodde |
sigarenaansteker, segarenansteker, sigarenaansteker |
sigarenas, segaar-asse, sigarenas |
sigarenbuil, segarenbuultien, zakje voor sigaren |
sigarendoos, segarendeusien, sigarendoosje |
sigarenkist, segarenkissien, sigarenkistje |
sigarenkoker, segarekoker, sigarenkoker |
sigarenmaker, segarenmaker, sigarenmaker. Da’s mien ook een segarenmaker! ‘hij brengt er niets van terecht’ |
sigarenpatroon, segarenpetreuntien, (Kampen) baas van een kleine sigarenfabriek met één of slechts enkele knechten |
sigarenpijpje, segarenpiepien, sigarenpijpje |
sigaret, segret, segrette, (Kampen) sigaret. Ook: segrette (Kampereiland, Kamperveen) |
signet, singenette, (Gunninks woordenlijst van 1908) zilveren voorwerp aan een horlogeketting |
sijpelen, siepelen, sijpelen |
sik, sik, 1. roepnaam voor een geit; 2. roepnaam voor een kalf (Kampereiland, Kamperveen) |
sik, sikke, 1. sik (baardje); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: geit |
sik, sikkien, (Kamperveen) roepnaam voor een jonge geit of een jong kalf |
sikkeneurig, sikkeneurig, (Gunninks woordenlijst van 1908) sikkeneurig |
simpel, simpel, (Gunninks woordenlijst van 1908) onnozel |
simtouw, zimtouw, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) bindtouw |
singel, singel, 1. singel; 2. buikriem |
sint, sunde, sonde, (Gunninks woordenlijst van 1908) sint. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sonde (Kamperveen) |
sint-juttemis, Sint Juttemis, in: met Sint Juttemis, as de kalvers op ’t ies dansen ‘nooit’ |
Sint-Maarten, Sundemätten, Suntemätten, St. Maarten |
Sint-Pieter, Sundepeter, Suntepeter, St. Peter |
Sinterklaas, Sundeklaos, Sunteklaos, (Kampen) Sinterklaas |
sinterklaas, sundeklaos, (Gunninks woordenlijst van 1908) sinterklaasgebak |
sinterklaasje, sundeklösien, sunteklösien, speculaaskoekje |
sits, sits, (Gunninks woordenlijst van 1908) sits (bep. stof) |
sjaal, sjale, sjaal |
sjakes, sjaaks, sjaks, (Kampen) in: òlt oe sjaaks ‘hou je rustig’. Ook: sjaks (Kampereiland, Kamperveen) |
sjako, sjeko, sjakko, (vroeger) militair hoofddeksel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sjakko |
sjees, sjeze, sjees |
sjerp, sjärp, sjerp |
sjezen, sjezen, 1. hard rijden; 2. zakken voor een examen |
sjoechem, sjoegem, antwoord, reactie. IJ gef gien sjoegem ‘hij reageert niet’ |
sjoeks, sjoekse, dooiende sneeuw, natte boel |
sjokken, sjòksen, slenteren, lui lopen, Gunninks woordenlijst van 1908: sjokken |
sjongejonge, sjonge jonge, uitroep van verbazing |
sjouw, sjouw, 1. vracht; 2. grote afstand naar een bepaald doel |
sjouwen, sjouwen, sjouwen |
sjouwerd, sjouwerd, iemand die sjouwerig is |
sjouwerig, sjouwerig, geneigd tot het maken van uitstapjes, er graag op uitgaand |
sjouwerman, sjouweman, sjouwesman, (Kampen) sjouwer. Ook: sjouwesman (Kamperveen) |
sla, slao, sla |
slaaf, släve, (Gunninks woordenlijst van 1908) slaaf |
slaag, släge, (Gunninks woordenlijst van 1908) slaag |
slaan, slaon, slöt, sloeg (Kampen) / sleug (Kampereiland, Kamper, slaan. Ik slao oe liek(e) op de snoete ‘ik zal je pal op je gezicht slaan’ |
slaap, slaop, slaap. ’t Slöpien uut ebben ‘wakker worden, weer bij de tijd zijn’ |
slaapmuts, slaopmusse, 1. slaapmuts; 2. langslaper |
slaapmutsje, slaopmussien, borreltje voor het slapengaan |
slaapoor, slaopöörties, rode oortjes |
slab, slabbe, 1. slab. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slabbegien; 2. slib vermengd met (draad)wier (Kampereiland, Kamperveen). Zie ook: flabbe |
slab, slabbegien, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. slabbetje, morsdoek. Ook: slabbe; 2. borst van een overhemd |
slabakken, slabbakken, (Gunninks woordenlijst van 1908) slabakken |
slabben, slabben, (Kampereiland, Kamperveen) morsen |
slabek, slaobek, (Kampen) iemand met een grote mond |
slacht, slacht, totale opbrengst (hoeveelheid) van een geslacht dier |
slachten, slachen, (Kampereiland, Kamperveen) slachten |
slachten, slächten, (Gunninks woordenlijst van 1908) slachten |
slachten, slächten, gelijken, in: IJ slagt oe wat (Kampen) ‘hij lijkt wat op jou’ |
slachter, slachter, slächter, slager. Ook: slager, Gunninks woordenlijst van 1908: slächter |
slachttijd, slachttied, slächttied, slachttijd. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slächttied |
slag, slag, slagen, släggien, 1. slag; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: knip; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: stuk land; 4. Gunninks woordenlijst van 1908: soort. Gunninks woordenlijst van 1908: Op slag ‘dadelijk’ |
slagader, slag-aore, (Gunninks woordenlijst van 1908) slagader |
slagboom, slagboom, slagboom |
slager, slager, zie slachter |
slager, släger, (Gunninks woordenlijst van 1908) zwengel |
slagersworst, slagerswöst, worst die de slager zelf maakt |
slaghout, slag-òlt, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampereiland) slagboom |
slagijzer, slag-îêzer, slag-îêsder, (Kamperveen) knip om ongedierte te vangen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slag-îêsder |
slak, slakke, slak |
slakkendop, slakkedòppe, zie slakkenuus |
slakkenhuis, slakkenuus, slakkenhuis. Ook: slakkedòppe (Kampereiland, Kamperveen) |
slang, slange, slang |
slap, slop, zie slok (bijvoeglijk naamwoord) |
slapen, slaopen, slöp, sliep, sliepen, eslaopen, slapen |
slaper, slaoperd, slaoper, 1. slaper, slaperig persoon; 2. slaperdijk. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slaoper |
slaperig, slaoperig, slaperig |
slateren, sleuten, (Kampereiland, Kamperveen) 1. morsen, laten vallen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sluizen, Gunninks woordenlijst van 1908: slunzen (Kamperveen); 2. ongemanierd drinken |
slaterkont, sleutekonte, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) iemand die morst |
slaven, släven, (Gunninks woordenlijst van 1908) moeilijk werk doen |
slecht, slecht, slecht. Zo slecht as ketoen van een cent d’elle ‘(lett.:) zo slecht als katoen van een cent per el’ |
slechten, slechten, egaliseren, met de grond gelijk maken |
slee, slee, slee |
sleedoorn, sleedoorn, (Gunninks woordenlijst van 1908) sleedoorn |
sleef, slief, (Kampereiland, Kamperveen) pollepel |
sleep, sleep, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. sleep; 2. het slepen |
sleep, slepien, nikszeggend cadeautje, fopcadeautje |
sleepkar, sleepköre, slipkaore, (Kampen) kar op drie wielen, wipkar. Ook: slipkaore (Kampereiland, Kamperveen). Zie ook: körewip. |
sleets, sleets, sleets. Sleets wezen ‘snel zijn kleren verslijten’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slieterig (Kamperveen) |
slemp, slempe, 1. slechte koffie; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: waterige massa |
slenk, slink, ondiepe (dichtgegroeide) sloot (Kampereiland, Kamperveen), slenk |
slepen, slepen, slepen |
slet, slette, slätte, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. slons; 2. lichtekooi. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slätte (Kamperveen) |
sleuf, sleuve, gleuf, sleuf |
sleur, sleur, sleur |
sleuren, sleuren, sleuren |
sleurwerk, sleurwärk, sleurwerk |
sleutel, sleutel, sleutel |
sleutelbeen, sleutelbeen, sleutelbeen |
slibberig, slibberig, glibberig |
slier, sliere, zie slierte |
slierbaan, slierbane, (Kampereiland, Kamperveen) glijbaan op sneeuw of ijs. Ook: glinderbane, slinderbane |
slieren, slieren, glijden. Ook: slinderen |
sliert, slierte, sliere, (Kampen) sliert. Ook: sliere (Kampereiland, Kamperveen) |
sliet, slete, slîête, (Kampereiland, Kamperveen) dwars over de balken liggend boompje waarop men bijv. koren legt. Ook: slîête (Kampereiland, Kamperveen) |
slijm, sliem, slijm |
slijmbal, sliemballe, zie sliemerd |
slijmerd, sliemerd, slijmerd. Ook: sliemvörk (Kampen), sliemballe |
slijmerig, sliemerig, slijmerig |
slijmvork, sliemvörk, zie sliemerd |
slijpen, sliepen, slep, sleep, slepen, eslepen, slijpen |
slijpmolen, sliepmeule, slijpmolen, puntenslijper |
slijpsteen, sliepsteen, sliepstîên, sliepstien, (Kampen) slijpsteen. Ook: sliepstîên (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: sliepstien |
slijpsteen, sliepstien, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie sliepsteen |
slijten, slieten, slet, sleet, sleten, esleten, slijten. Gunninks woordenlijst van 1908: Iets willen slieten ‘iets graag kwijt zijn’ |
slijter, slieter, slijter |
slijterig, slieterig, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie sleets |
slijterswijze, slieterswîêze, (Gunninks woordenlijst van 1908) op de manier van een slijter: bij kleine beetjes |
slim, slim, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. slim; 2. erg |
slimmerd, slimmerd, slimmerd |
slinderbaan, slinderbane, zie slierbane |
slinderen, slinderen, zie slieren |
slinger, slinger, slinger. IJ ef zien slinger ‘hij heeft het goed naar de zin’ |
slingeren, slingeren, slingeren |
slingerpaal, slingerpaole, slingerdepaole, slingerpaaltje (kinderspel) |
slinken, slinken, werkwoord, slinken |
slip, slippe, 1. slip; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: gleuf, gestoken in een hooiberg |
slippertje, slippertien, slippertje |
slobberen, slobberen, (Gunninks woordenlijst van 1908) slobberen |
slodderig, slödderig, Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slòdderig; zie slöddig |
sloddervos, slöddervòs, slödderfokse, slòddervòs, sloddervos |
sloeren, sloeren, (Gunninks woordenlijst van 1908) sluimeren van zieken |
sloerig, sloerig, 1. niet lekker, vervelend; 2. duf. Nao et eten wödden ik sloerig |
slof, slof, (Gunninks woordenlijst van 1908) vochtig |
slof, sloffe, pantoffel |
sloffen, sloffen, werkwoord, sloffen |
slofhak, slof-akke, iemand die sloft, iemand die zich traag voortbeweegt |
slok, sloeke, (Kamperveen) strot |
slok, slok, zelfstandig naamwoord, slok |
slok, slok, bijvoeglijk naamwoord, (Kampereiland, Kamperveen) slap. Ook: slop (Kampereiland, Kamperveen) |
slok, slukkien, borrel |
slokdarm, slokdärm, slokdarm |
slokken, sloeken, 1. slikken (Kampereiland, Kamperveen); 2. gulzig eten |
slokkerd, sloekerd, schrokkebrok |
slomp, slompe, grote hoeveelheid |
slonde, slonde, slonte, slont, 1. schort zonder bovenstuk (Kampen); 2. schort (Kampereiland, Kamperveen). Ook: slonte (Kampen), slont (Kampereiland, Kamperveen) |
slonzen, slunzen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: sluizen |
sloof, slove, afgetobde vrouw |
sloop, sloop, sloop |
sloot, sloot, sloot |
slootgrond, slootgrond, (Gunninks woordenlijst van 1908) modder die uit een sloot gehaald is. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slootsel (Kamperveen) |
sloothouw, slootouwe, (Kampereiland, Kamperveen) werktuig waarmee men sloot |
slootkant, slootkante, slootkaante, zie slootswal |
slootsel, slootsel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: slootgrond |
slootwal, slootswal, (Kampereiland, Kamperveen) kant van de sloot. Ook: slootkante (Kampen), slootkaante (Kampereiland, Kamperveen) |
slop, slob, (Kampereiland, Kamperveen) in: slob op de dele ‘ruimte om stro op te steken naar de zolder’ |
slordig, slöddig, slödderig, slòdderig, slordig. Ook: slödderig, Gunninks woordenlijst van 1908: slòdderig |
slot, slòt, sloten, slöttien, slot |
sloten, sloten, (Kampereiland, Kamperveen) modder uit de sloot baggeren |
sloven, sloven, zich aftobben met werk |
sluier, sluier, sluier |
sluimer, slumer, sloemer, sluimer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sloemer |
sluimeren, slumeren, sloemeren, sluimeren. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sloemeren |
sluimerrol, slumerrolle, sluimerrol |
sluipen, slupen, slöppen, sloepen, sluipen. Ook: slöppen (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: sloepen |
sluis, slûze, sluis |
sluiswachter, sluuswachter, sluiswachter |
sluiten, sluten, 1. sluiten; 2. passen |
sluitlaken, sluutlaken, sluitlaken (gebruikt na een bevalling) |
sluizen, sluizen, (Gunninks woordenlijst van 1908) morsen (niet van vloeistof). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: slunzen (Kamperveen). Zie ook: sleuten |
slungel, slungel, (Gunninks woordenlijst van 1908) slungel |
slurf, slörf, slurf |
slurpen, slörpen, slurpen |
smaad, smaod, smaad |
smaak, smaak, smaak |
smachten, smachten, smachen, smachten. Ook: smachen (Kampereiland) |
smak, smak, smak. Gunninks woordenlijst van 1908: Een smak ‘heel veel’ |
smaken, smaken, smaken |
smakken, smakken, smakken (met de mond) |
smakken, smaksen, 1. neersmijten; 2. neervallen |
smal, smal, smal. Gunninks woordenlijst van 1908: Smalle middag (schertsend voor een lang mens) |
smalen, smaolen, smelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampen) smalen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: smelen |
smalen, smelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: smaolen |
smart, smätte, 1. hevig verlangen; 2. pijn |
smeden, smeden, werkwoord, smeden |
smeer, smeer, smeer |
smeerdeken, smeerdeken, zie smeerpoetse |
smeerdot, smeerdòdde, zie smeerpoetse |
smeerkanis, smeerkanis, 1. gemeen persoon; 2. zie smeerpoetse |
smeerkees, smeerkees, zie smeerpoetse |
smeerlap, smeerlappe, 1. smeerlap; 2. niet te vertrouwen persoon of dier |
smeerpoets, smeerpoetse, smeerpoets. Ook: smeerdeken, smeerdòdde, smeerkees, smeerkanis, Gunninks woordenlijst van 1908: smeerzak, smiesterd |
smeerzak, smeerzak, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie smeerpoetse |
smeken, smeken, smeken |
smelten, smelten, smelten |
smeren, smeren, smeren. Gunninks woordenlijst van 1908: Em smeren ‘op de loop gaan’; Gunninks woordenlijst van 1908: iemaand smeren ‘iemand een steek onder water geven’ |
smerig, smerig, vuil |
smeu, smao, lenig |
smeu, smeu, mals |
smeulen, smeulen, smeulen |
smid, smid, smid |
smiesterd, smiesterd, 1. stiekemerd; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zie smeerpoetse |
smijten, smieten, smijten. D’r is gien smieten met de musse naor ‘er is geen sprake van’ |
smikkelen, smikkelen, smikkelen |
smoel, smoel, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. mond; 2. gezicht |
smoes, smoesien, smoesje |
smoezelig, smoezelig, smerig |
smok, smok, smokse, kus |
smoken, smoken, (Gunninks woordenlijst van 1908) roken |
smokkelen, smokkelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) een koe slachten zonder er belasting over te betalen |
smokken, smokken, zoenen. Ook: smoksen |
smoren, smoren, smoren |
smousen, smousen, 1. bedriegen; 2. knoeien |
smout, smòlt, dierlijk vet, smout |
smullen, smullen, smullen |
smulpaap, smulpape, smulpaap |
snaai, snaai, snaai-snaai, 1. snoep; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: snaai. Gunninks woordenlijst van 1908: Een snaai in-ebben ‘dronken zijn’ |
snaaien, snaaien, 1. zie snoepen; 2. bijverdienen |
snaak, snääk, (Gunninks woordenlijst van 1908) snaak |
snaar, snaore, vervelend meisje |
snaar, snöre, snaore, (Kampen) snaar. Ook: snaore (Kampereiland, Kamperveen) |
snakken, snakken, snakken |
snappen, snappen, 1. snappen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: betrappen |
snater, snater, mond |
snateren, snateren, snateren |
snauwen, snauwen, snauwen |
snavel, snavel, snavel. Ook: snebbe (Kampereiland, Kamperveen) |
sneb, snebbe, zie snavel |
snee, snee, snee |
sneeuw, sneeuw, snee, (Kampen) sneeuw. Ook: snee (Kampereiland, Kamperveen) |
sneeuwbal, sneeuwballe, sneeballe, (Kampen) sneeuwbal. Ook: sneeballe (Kampereiland, Kamperveen) |
sneeuwen, sneeuwen, sni’jen, (Kampen) sneeuwen. Ook: sni’jen (Kampereiland, Kamperveen) |
sneeuwschuif, sneeuwskôêve, sneeskôêve, (Kampen) sneeuwschuiver. Ook: sneeskôêve (Kampereiland, Kamperveen) |
snert, snät, snert, erwtensoep. Gunninks woordenlijst van 1908: Gin snät ‘volstrekt niets’ |
sneu, sneu, sneu |
snibbe, snibbe, snibbige vrouw |
snijden, snieden, snieën, snîên, sned, sneed, sneden, esneden, snijden. Ook: snieën (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: snîên |
snijdsel, sniesel, (Kampereiland, Kamperveen) haksel |
snik, snik, snik |
snik, snikke, (Kamperveen) scharnierend mes om koek kapot te slaan |
snikheet, snikîête, zie stikîête |
snikken, snikken, werkwoord, snikken |
snip, snippe, snip |
snipper, snipper, snipper |
snipsnaarderij, snipsnörderi’je, snipsnaorderi’je, (Kampen) dingen van weinig waarde, rommel. Ook: snipsnaorderi’je (Kampereiland, Kamperveen) |
snister, snisterd, sniesterd, (Kampen) 1. sisser; 2. korte hevige bui (Kampereiland, Kamperveen). Ook: sniesterd (Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: Mit een sniesterd òflopen ‘met een sisser aflopen’ |
snister, snistertien, stukje wildbraad. Een snistertien in de panne ebben |
snisteren, snisteren, sniesten, snisten, sniesteren, (Kampen) sissen. Ook: sniesten (Kampereiland, Kamperveen), snisten (Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: sniesteren |
snoeien, snuuien, (Gunninks woordenlijst van 1908) snoeien |
snoeimes, snuuimes, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) snoeimes |
snoek, snoek, snoek |
snoepdoos, snoepdeuze, snoeper. Ook: snoeperd |
snoepen, snoepen, snoepen. Ook: snaaien |
snoeper, snoeperd, zie snoepdeuze |
snoepstuiver, snoepstuver, zakgeld |
snoeven, snôêven, opscheppen |
snor, snörre, snòrre, snor. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: snòrre |
snorrebot, snörrebot, oud kinderspel waarbij een bot werd gebruikt |
snorren, snörren, snorren |
snorrenbalsem, snörrebalsem, snorrenvet (soort brillantine om de snor meer aanzien te geven) |
snorrenkom, snörrekomme, snorrenkom (aparte kom om uit te drinken) |
snot, snòt, (Gunninks woordenlijst van 1908) een kippenziekte |
snot, snòtte, snot. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: snòtter |
snotdoek, snòttedoek, (Gunninks woordenlijst van 1908) zakdoek |
snotkuiken, snòttekuken, jong onervaren persoon |
snotneus, snòtneuze, snòtteneuze, 1. snotneus; 2. klein kind; 3. soort lamp |
snottebel, snòttebelle, 1. snottebel; 2. klein kind |
snotter, snòtter, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie snòtte |
snotteren, snòtteren, snotteren |
snotterig, snòtterig, 1. onbeduidend; 2. vervelend; 3. verkouden. Zo snòtterig as een ni’jmelkte (niemelkte (Kampereiland, Kamperveen)) kippe ‘erg verkouden’ |
snotverdikkeme, snòtverdikke, snòtverdikkemien, bastaardvloek. Ook: snòtverdorie, Gunninks woordenlijst van 1908: snòtverdikkemien |
snotverdorie, snòtverdorie, zie snòtverdikke |
snuf, snuf, snörf, (Kampen, Kampereiland) snuif (tabak). Ook: snörf (Kamperveen) |
snugger, snugge, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) snugger |
snuifdoos, snoefdeusien, snuifdoosje |
snuit, snoete, snuit. Lekkere snoete ‘lekker kind’, ègenöördige snoete ‘vreemd persoon’, Zeg ’t em maar lieke in zien snoete ‘zeg het men maar recht in zijn gezicht’ |
snuiven, snôêven, snuiven |
snuiver, snôêverd, in: iemand een snôêverd geven ‘iemand op zijn nummer zetten’ |
snurken, snörken, snurken |
sober, sober, sober |
soep, soep, soep |
soes, sôêze, suffig mens. Een sôêze van een deerne ‘een suffig meisje’ |
soezen, zôêzen, Gunninks woordenlijst van 1908: soezen |
sok, zòkke, 1. sok; 2. dromerig persoon |
sokkerig, zòkkerig, 1. nat; 2. zeurderig; 3. warm, broeierig (van weer) |
sokophouder, zòkopòlder, sokophouder |
soldaat, sòldaot, saldaot, soldaat |
soldatenbank, saldaotenbanke, bank voor soldaten in Doopsgezinde Kerk |
solderen, stòlderen, sòlderen, solderen |
sollebollen, sòllebòllen, sollen |
solliciteren, sòllesiteren, sòlleseteren, stòllesteren, solliciteren. Gunninks woordenlijst van 1908: stòllesteren |
som, somme, som |
sommige, sommigen, sommigen |
soms, soms, (Gunninks woordenlijst van 1908) misschien (in vragen) |
somtijds, somtieds, soms |
soort, soort, soort |
sop, sòppe, (Kampereiland, Kamperveen) 1. drassig land; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: sop |
soppen, sòppen, soppen, prakken |
sopperig, sòpperig, (Gunninks woordenlijst van 1908) vochtig, drassig |
spaak, speke, spîêke, speek, späke, (Kampen, Kampereiland) spaak. Ook: spîêke (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: speek (Kampen), Gunninks woordenlijst van 1908: späke (Kampen) |
spaan, spaone, spaan |
Spaans, spääns, (Gunninks woordenlijst van 1908) raar |
spaarbankboekje, spaarbankbukien, spaorbankbukien, (Kampen) spaarbankboekje. Ook: spaorbankbukien (Kampereiland, Kamperveen) |
spalkerig, spòlkerig, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) kakelbont |
span, span, (Gunninks woordenlijst van 1908) handbreed |
spannen, spannen, spännen, 1. spannen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: een koe de achterpoten vastbinden tijdens het melken. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Zal der spännen ‘het zal er op aan komen’ |
spanvogel, spännevogel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie Gunninks woordenlijst van 1908: pennevogel |
spar, spaore, (Kampereiland, Kamperveen) rondhout van boven naar beneden voor een rieten dak, dakspar |
sparen, sparen, spaoren, (Kampen) sparen. Ook: spaoren (Kampereiland, Kamperveen) |
spartelen, spättelen, spartelen |
spat, spat, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie spatöre |
spatader, spatöre, spataore, (Kampen) spatader. Ook: spataore (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: spat |
spatbord, spatböd, spätböd, spatbord |
spatie, spaosie, spasie, (Kampen) spatie, ruimte |
spatlap, spatlappe, spätlappe, 1. spatlap; 2. jasbeschermer |
speelgoed, speulgoed, speelgoed |
speelkameraad, speulkammeraod, speelkameraad |
speelkwartier, speulkwättier, speelkwartier |
speelplaats, speulplase, speelplaats |
speels, speuls, 1. speels; 2. tochtig (van dieren) (Kampereiland, Kamperveen) |
speelwerk, speulwärk, carillon |
speen, spene, tepel |
spek, spek, spek. Dè’s spekkien nao zien bekkien ‘dat is net wat voor hem’ |
spektakel, spektakel, spetakel, spiktäkel, (Kampen, Kampereiland) spektakel. Ook: spetakel (Kamperveen). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: spiktäkel |
spekzwoerd, spekzwöre, spekzwore, spekzwoere, (Kampen) spekzwoerd. Ook: spekzwore (Kampereiland, Kamperveen), spekzwoere (Kampereiland, Kamperveen) |
spel, spul, spel. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is net òf ’t spul sprek ‘het is toevallig’, Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is een spul ‘het is erg’ |
speld, spelde, speld |
spelden, spellen, opspelden (Kampereiland, Kamperveen) |
spelen, speulen, spelen |
spellen, spellen, spellen |
spenderen, spanderen, besteden |
speuren, speuren, speuren |
spiegel, spîêgel, (Gunninks woordenlijst van 1908) spiegel |
spier, spier, spier |
spiering, spierlink, spierling, spiering. Ook: spierling |
spiernakend, spiernäkend, (Gunninks woordenlijst van 1908) spiernaakt |
spierwit, spierwit, spierwit |
spijker, spieker, spijker |
spijs, spîêze, (Gunninks woordenlijst van 1908) spijs |
spijt, spiet, spijt |
spijt, spiet, Gunninks woordenlijst van 1908: afval van vlas (niet Kampen) |
spijten, spieten, spijten |
spijtig, spietig, spijtig |
spikkel, spikkel, spikkel |
spil, spille, spil |
spin, spinne, spin. Ook: spinnekòp |
spinazie, spinazie, spinazie |
spinde, spinde, spiende, broodkast. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: spiende (niet Kampen) |
spinhuis, spinuus, gevangenis |
spinnen, spinnen, spint, spun, spunnen, espunnen, 1. spinnen; 2. met spinneweke gaon, logeren (Kampereiland, Kamperveen) |
spinnenkop, spinnekòp, zie spinne |
spinnenweb, spinnewebbe, spinneweb |
spinrag, spinnerag, spinneragge, spinrag |
spinster, spinster, (Kampereiland, Kamperveen) 1. vrouwelijke logé; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: logé, ook voor mannen gebruikt |
spint, spient, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) spint (maat) |
spinweek, spinneweke, (Kampereiland, Kamperveen) vakantieweek voor dienstboden en dochters van de boer, die dan op het logeeradres helpen bij het spinnen |
spit, spit, 1. spit; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: stok waaraan men worst hangt |
spits, spits, spits |
spitten, spitten, werkwoord, spitten |
spleet, splete, spleet |
spleethoekwant, spleetoekwant, (Kampen) spleethoekwant met ± 200 hoeken |
splinter, splinter, splinter |
splinterig, splinterig, splinterig |
split, split, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) splits in een touw |
splitsen, splitsen, splitsen, touw splijten |
splitten, splitten, splitten |
splitveer, splitvere, (Gunninks woordenlijst van 1908) splitpen |
spoed, spoed, spoed |
spoelen, spulen, spoelen |
spoken, spôêken, 1. spoken; 2. rondstruinen (Kampereiland, Kamperveen) |
sponning, sponnige, sponning |
spons, spons, spons |
spook, spôêk, (Kampereiland, Kamperveen) spook |
spoor, speur, (Kampereiland, Kamperveen) karrespoor |
spoor, spoor, (Gunninks woordenlijst van 1908) spoortrein |
spoormand, spoormaande, (Kampereiland, Kamperveen) mand met twee deksels |
sport, spöt, sport, lichamelijke oefening |
sport, spöt, spötte, sport van een ladder. Ook: spötte (Kampereiland, Kamperveen) |
spot, spòt, spot. Ie gaon nog met oe spòt nao bedde ‘je trouwt nog eens met iemand waar je nu de spot mee drijft’ |
spotten, spòtten, 1. spotten; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vloeken |
spotter, spòtter, 1. spotter; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vloeker |
spraak, spraoke, 1. spraak; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: taal; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: uitspraak |
spreeuw, sprao, spraos, spraogien, spreeuw. Ook: sketter |
spreiden, spreien, sprèèien, (Kampereiland, Kamperveen) spreiden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sprèèien |
spreken, spreken, sprek, sprak, spraken / sprakken (Kamperveen), esp, spreken |
sprenkelen, sprenkelen, sprenkelen |
spreu, spreu, (Kampereiland, Kamperveen) hard (van huid) |
spreuk, spreuke, spreuk |
sprik, sprikke, (Kampereiland, Kamperveen) 1. dun hout om vuur mee aan te leggen; 2. mager mens |
springen, springen, springen |
springer, springerd, (Kampereiland, Kamperveen) koe die over een sloot springt |
sprinkhaan, sprinkane, 1. sprinkhaan; 2. tenger meisje |
sproeiwagen, spruuiwagen, wagen met sproeiers die bij heet weer de straten besproeide |
sproet, sproete, sproet. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: sproetel |
sproetel, sproetel, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie sproete |
sprokkelen, spròkkelen, sprokkelen |
sprong, sprong, spronk, sprongen, sprunggien, sprungegien (Kampen), sprong. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: spronk |
sprookje, spreukien, 1. sprookje; 2. smoesje |
spruit, sprute, 1. spruit; 2. klein kind |
spruit, spruten, zelfstandig naamwoord, uitlopers van bijv. aardappelen |
spruiten, spruten, werkwoord, spruiten |
spuit, spuit, spuite, 1. spuit. Spuit elf gef ook (Kampereiland, Kamperveen: òk) modder (spottend gezegd wanneer iemand zijn mening geeft over zaken waar hij weinig of geen verstand van heeft); 2. geweer |
spuit, spuiten, werkwoord, spuiten |
spulletje, spullegien, 1. boeltje; 2. boerenbedrijfje |
spuug, spi’je, spuug |
spuwen, spi’jen, 1. spuwen; 2. braken |
staaf, stave, staaf |
staak, stäke, stäke, stäkens, (Kampen) 1. staak; 2. staande balk in de stal waartussen de koeien staan. Ook: stäken (meervoud stäkens) (Kampereiland, Kamperveen) . Zo stief as een stäken ‘erg stijf’ |
staal, stäle, (Gunninks woordenlijst van 1908) staal, monster |
staal, staol, staal |
staaldraad, staoldraod, staaldraad |
staan, staon, stiet, stond / stund (Kampereiland), stonnen / stu, staan. Ik stao em niet ‘ik vertrouw hem niet’, Ik stao em alf ‘ik trek partij voor hem’, Ik stao oe alf ‘ik betaal de helft van de kosten’ |
staart, stät, staart |
staartbot, stätbuttien, zie stute |
staartkar, stätkaore, (Kampereiland, Kamperveen) kar met twee bomen, die achterover kiepte wanneer het paard uitgespannen was |
staartmolen, stätmeule, molen die vanzelf naar de wind draait |
staartnap, stätnap, (Kampereiland, Kamperveen) nap met een handvat |
staarttouw, stättouw, (Kampereiland, Kamperveen) touw waarmee de staarten van de koeien worden opgebonden |
staat, staot, 1. staat; 2. rang, stand; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: vertoning |
staatsie, staosie, staatsie (praal) |
stad, stad, stad |
staf, staf, staf |
staken, stäken, werkwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) staken |
stakker, stakkerd, stakkerd |
stal, stal, stal |
stalen, staolen, bijvoeglijk naamwoord, stalen |
stalstaak, stalstäken, (Kampereiland, Kamperveen) staak tussen twee koeien waaraan zij vastgebonden zijn |
stam, stamme, stam |
stamboon, stambone, stamboon (boon die groeit zonder vastgemaakt te worden aan een stok) |
stamelen, stämeren, (Gunninks woordenlijst van 1908) stotteren |
stampen, stampen, staampen, stampen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: staampen |
stamper, stamper, stamper |
stand, stand, staand, stand. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: staand |
stang, stange, stang |
stank, stank, stank |
stap, stap, stap |
stapel, stapel, hoop |
stappen, stappen, stappen |
staren, staren, staren |
stee, stee, 1. plaats. As ik in zien stee was ... ‘als ik hem was ...’; 2. steek. Een stee in de zied ‘een steek in de zij’ |
steeg, stege, steeg |
steek, steek, 1. steek. Gunninks woordenlijst van 1908: Gin steek ‘volstrekt niets’; 2. soort snoepgoed; 3. pruim tabak; 4. Gunninks woordenlijst van 1908: driekante hoed. |
steekijzer, steekîêzer, roestkrabber |
steeks, steeks, (Kampereiland, Kamperveen) (van een paard:) niet verder willen lopen |
steel, steel, 1. stengel; 2. handvat |
steen, stîên, (Kampereiland, Kamperveen) steen |
steenklaver, stîênklaover, (Kampereiland, Kamperveen) steenklaver |
steenkool, stîênkool, (Kampereiland, Kamperveen) steenkool |
steenslag, stîênslag, (Kampereiland, Kamperveen) steenslag |
steiger, steiger, steiger |
steigeren, steigeren, steigeren |
steigertouw, steigertouw, touw zonder ogen aan weerskanten |
steil, steil, steil |
stek, stek, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie weg |
stek, stikke, 1. verbindingslat van een stoel; 2. paaltje waaraan een dier bevestigd is (Kampereiland, Kamperveen). Gunninks woordenlijst van 1908: Iemaand een stikke steken ‘iemand dwarsbomen’ |
stekel, stekel, stekel |
stekelbaard, stekelböörd, stekelbaord, (Kampen) stoppelbaard. Ook: stekelbaord (Kampereiland, Kamperveen) |
stekelbaars, stekelböörs, stekelbaors, stekelböörsien, (Kampen) stekelbaars. Ook: stekelbaors (Kampereiland, Kamperveen) |
stekelvarken, stekelvärken, stekelvarken |
steken, steken, stek, stak, staken / stakken (Kamperveen), esteuke, steken. IJ stek niet in een goed vel ‘hij is niet gezond’ |
steker, stekerd, (Gunninks woordenlijst van 1908) in: een lepe stekerd op een dood värken ‘slimmerd (ironisch)’ |
stekrij, stekkeri’je, stekri’je, (Kampereiland) liggende balk boven de koeien waaraan de stäkens vastzitten. Ook: stekri’je (Kamperveen) |
stel, stel, 1. stel; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: lichaamsbouw |
stelen, stelen, stelen |
stellage, stellazie, stellage |
stelletje, stellegien, 1. petroleumstelletje; 2. groep mensen of voorwerpen bijeen, paartje |
stellig, stellig, stellig |
stelt, stelte, stölte, stelt. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: stölte |
stem, stemme, stem |
stemhokje, stem-ökkien, stemhokje |
stemmen, stemmen, werkwoord, stemmen |
stemmig, stemmig, stemmig |
stemming, stemmige, 1. stemming; 2. verkiezing |
stempel, stempel, stempel |
stemvork, stemvörke, stemvork |
stengel, stengel, stengel |
ster, steern, ster |
sterfhuis, stärfuus, het huis waar iemand gestorven is |
sterk, stärk, sterk |
sterrenkijker, steernkieker, 1. sterrenkijker; 2. iemand die voortdurend naar boven kijkt |
sterven, stärven, stärft, stierf (Kampen) / störf, stierven (Kampen), sterven |
steun, steun, steun |
steunen, stennen, kermen |
steunen, steunen, 1. steunen; 2. leunen |
steven, steven, steven |
stevig, stewig, stevig |
stichten, stichten, stichen, stichten. Ook: stichen (Kampereiland, Kamperveen) |
stiefelen, stiefelen, kordaat, op hoge poten lopen. Döör stiefelt ie weer ene ‘hij gaat er weer op af’ |
stiekem, stiekem, stiekem |
stiekemerd, stiekemerd, stiekemerd |
stiems, stiems, koppig. Zo stiems as een ezel |
stier, stier, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie bolle |
stift, stifte, stift |
stijf, stief, stijf. Zo stief as een stäken ‘erg stijf’, zich stief reien ‘zich hevig opwinden over iets’, een stief kwättiertien ‘bijna een kwartier’ |
stijfkop, stiefkòp, stijfkop |
stijfkoppig, stiefkòppig, stijfkoppig |
stijfsel, stiesel, (Gunninks woordenlijst van 1908) stijfsel. Ook in de sigarenmakerij: kleefstof om het dekblad aan de punt te hechten. De stijfsel werd gekookt en, onder toevoeging van koffiestroop, warm in een keulse pot gedaan. Vanuit deze pot werden dan de stijfselpott |
stijfselpot, stieselpöttien, stijfselpotje dat elke sigarenmaker bij zich op de dis had staan. Hiervoor werd vaak gebruik gemaakt van een stenen scheerzeeppot, zoals die vroeger in zwang waren |
stijgbeugel, stîêgbeugel, (Kampereiland, Kamperveen) stijgbeugel |
stijgen, stîêgen, stijgen |
stijl, stiel, stijl. Ie mun stiel òllen ‘je moet een bepaalde stijl, bepaalde gewoontes handhaven’ |
stijl, stiel, staand gebint (Kampereiland, Kamperveen) |
stijven, stîêven, stijven |
stikheet, stikîête, snikheet. Ook: snikîête |
stikken, stikken, werkwoord, stikken |
stikziend, stikziend, (Gunninks woordenlijst van 1908) bijziend |
stil, stille, stil. Stille wezen, stille wezen (Kampereiland, Kamperveen) ‘bidden, stil zijn’. Oe stiller ò-j lègen oe minder piene ‘hoe minder je over iets praat, des te minder last heb je ervan’, Gunninks woordenlijst van 1908: Stil en bestendig, mä |
stilletje, stillegien, zelfstandig naamwoord, stilletje (w.c.). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908 stellegien |
stilletjes, stillegies, bijwoord, stilletjes |
stinken, stinken, stinken. Det stinkt as de pest ‘dat stinkt verschrikkelijk’ |
stinkerd, stinkerd, stinkerd. Gunninks woordenlijst van 1908: In zien stinkerd zitten ‘bang zijn’ |
stip, stip, stip, punt |
stip, stippe, (Gunninks woordenlijst van 1908) jus, vleesnat |
stippel, stippel, punt |
stippen, stippen, werkwoord, 1. stippen; 2. dopen (aardappel in de jus; brood of koekje in koffie of thee om het bijten te vergemakkelijken) |
stobbe, stobbe, stuk van een boomstam, restant van een afgezaagde boom dat in de grond blijft zitten |
stoel, stoel, stôêl, (Kampen, Kampereiland) stoel. Van de stoel òfpraoten en d’r zelf op gaon zitten ‘zich bevoordelen ten koste van een ander’. Ook: stôêl (Kamperveen) |
stoelenmatter, stoelematter, stoelenmatter |
stoelmat, stoelematte, stoelmatte, stoelmat |
stoelstek, stoelstikke, dwarslat van een stoel |
stoep, stoepe, stupe, stoep |
stoet, stoete, groot brood |
stoethaspel, stoetäspel, onhandig persoon |
stof, stof, 1. (het) stof; 2. (de) stof |
stoffen, stoffen, werkwoord, stoffen |
stoffer, stoffer, stoffer |
stofzuiger, stofzôêger, stofzuiger |
stok, stok, stok |
stokboon, stòkkebone, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie stokbone |
stoken, stoken, stoken, branden |
stoker, stoker, stoker |
stollen, stelten, stollen |
stolp, stòlpe, stolp |
stols, stòls, uitroep bij het knikkeren: als de knikker tijdens het spel achter een verhoging in het veld blijft liggen, dan mag de aan de beurt zijnde speler ruums zeggen en de knikker vóór die verhoging neerleggen en vanuit die positie spelen; heeft de tegenpa |
stom, stom, 1. dom. Zo stom as een änte; 2. zielig. Det stomme dier kan ’t ook niet elpen |
stommelen, stommelen, stommelen |
stommeling, stommelink, (Gunninks woordenlijst van 1908) domoor |
stomp, stomp, bijvoeglijk naamwoord, 1. stomp; 2. helemaal. Det bin ’k now tòch stomp vergeten |
stomp, stompe, stomp van een been of een arm |
stoof, stove, stoof |
stoom, stoom, stoom |
stoot, steut, steute, 1. stoot; 2. riempje waarmee het leidsel aan het bit van een paard wordt bevestigd (Kampereiland, Kamperveen). Ook: steute (Kampereiland, Kamperveen), zie ook: stoot |
stoot, stoot, steut, steute, stoot |
stootje, steugien, (Kampen) poosje |
stootkant, stootkante, stootkaante, (Kampen) zelfkant van stof. Ook: stootkaante (Kampereiland, Kamperveen) |
stoots, steuts, (Kampereiland, Kamperveen) stoots (van een koe) |
stop, stòppe, stop |
stoplap, stòplappe, stoplap |
stoppel, stöppel, stoppel |
stoppelland, stöppellaand, (Kampereiland, Kamperveen) land na de oogst |
stoppen, stòppen, stoppen |
stopsajet, stòpsjeert, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie stòpsjet |
stopsajet, stòpsjet, stòpseert, stòpsjeert, (Kampen) sajet om kousen te stoppen. Ook: stòpseert (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: stòpsjeert |
stopverf, stòkvärve, stòpvärve, stopverf |
stopverf, stòpvärve, zie stòkvärve |
storen, steuren, storen |
storm, störm, 1. storm; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: overstroming |
stormlamp, störmlampe, stormlamp. Ook: störmlanteern |
stormlantaarn, störmlanteern, zie störmlampe |
storten, stötten, storten |
stoten, stoten, stöt, steut, steuten, estoten (Kampen) / esteuten , stoten |
stotteren, stötteren, stòtteren, (Kampen) stotteren |
stoven, stoven, werkwoord, stoven |
straal, straole, straal |
straaljager, straoljager, (Kampereiland, Kamperveen) straaljager |
straalpijp, straolpiepe, (Kampen) mondstuk van een brandweerspuit |
straat, straote, straat |
straatjongen, straotjonge, straatjongen |
straatmadelief, straotmadelievien, (Kampen) 1. hoertje; 2. meisje dat vaak op straat zwerft |
straatslijper, straotslieper, (Kampen) kind dat altijd op straat z’n vertier zoekt |
strabant, strabant, brutaal |
strabant, strebant, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) brutaal |
straf, straffe, straf |
strafbank, strafbanke, strafbank |
straffen, straffen, werkwoord, straffen |
strak, stragge, strak. Die boord zit mien stragge |
strakjes, sträkkies, 1. zo pas; 2. strakjes |
straks, sträks, straks. Ook: tammee / tammee |
stram, stram, stram |
stramp, strampe, (Kampereiland, Kamperveen) 1. afgebroken rak; 2. verlengstuk van een trektouw |
straten, straoten, bestraten |
stratenmaker, straotemaker, stratenmaker |
streek, streek, streek |
streek, strik, (Kampereiland, Kamperveen) strekel |
streep, streep, streep |
strekken, strekken, strekken, uitrekken |
stremmen, stremmen, stremmen |
stremsel, stremsel, stremsel |
streng, strenge, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kamperveen) streng |
streng, strink, (Kampereiland, Kamperveen) streng, touw aan het halster |
strengbes, strengebeze, stringebeze, aalbes. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: stringebeze |
striem, strieme, striem |
strijd, stried, 1. strijd; 2. woordentwist |
strijden, strieden, strieën, strîên, (Kampen) strijden. Ook: strieën (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: strîên |
strijdgierig, striedgierig, (Gunninks woordenlijst van 1908) twistziek |
strijkband, striekebaand, (Kampereiland, Kamperveen) band om het haar wanneer daarop de muts van de klederdracht werd gedragen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: strieklint (niet Kampen) |
strijkbeugel, striekbeugel, (Kampen) schep voor vis |
strijkbout, striekbòlte, strijkbout |
strijken, strieken, strek, streek, streken, estreken, strijken. Striek em maar ies over de kinne ‘paai hem maar eens’ |
strijklint, strieklint, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie striekebaand |
strijkplank, striekplanke, striekplaanke, (Kampen) strijkplank. Ook: striekplaanke (Kampereiland, Kamperveen) |
strijkzijde, striekzied, in: op striekzied lègen (op striekzied liggen (Kampereiland, Kamperveen)) ‘uitgeput zijn’. Ook: op strikzied lègen (Kampen) |
strik, strikke, 1. stropdas; 2. strik |
strips, striepse, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) slaag |
stro, stro, stro. Stro op de balken ebben (Kamperveen) ‘de oogst binnen hebben’ |
stroef, stroef, stroef |
stromen, stromen, stromen |
strompelen, strompelen, strompelen |
stront, stront, 1. (plat) stront. Kiek, ströntien zeg ook wat ‘kijk, spuit elf geeft ook modder’; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: ruzie |
strontding, strontdink, 1. voorwerp van generlei waarde; 2. minachtende aanduiding van een klein meisje |
stronterig, stronterig, nietig |
strontje, struntien, strontje (infectie aan het oog) |
strontjong, strontjonk, zie strontjonge |
strontjongen, strontjonge, strontjonk, vervelende jongen |
strontpol, strontpòlle, pol gras op de plaats waar mest van een koe is gevallen |
strooidag, streuidag, laatste dag van de zesdeklassers (nu groep 8 van de basisschool), waarop getracteerd wordt |
strooien, streuien, strooien |
strooigoed, streuigoed, strooigoed |
strooisel, streuisel, strooisel |
strook, strook, strook |
stroom, stroom, stroom |
stroop, stroop, stroop |
stroopje, streupien, soort snoepgoed, waarschijnlijk een steek (van stroop) |
strooplikker, strooplikker, vleier |
strootje, streugien, in: streugien trekken ‘strootje trekken’ |
strop, stròppe, strop van een touw |
stropdas, stròpdasse, stropdas |
stropen, streupen, strippen: een tabaksblad ontdoen van de stengel (nerf) |
stropen, streupen, 1. stropen; 2. strippen van tabak |
stroper, streuperd, streuper, (Kampen) stroper. Ook: streuper (Kampereiland, Kamperveen) |
strot, stròtte, strot |
strottenhoofd, stròtteneufd, strottenhoofd |
struik, struke, struik |
struikelen, strukelen, (Gunninks woordenlijst van 1908) struikelen |
stuiken, stoeken, 1. stuiken; 2. soort knikkerspel |
stuip, stoepe, stupe, stuip |
stuit, stuit, stuit. Gunninks woordenlijst van 1908: Op stuit of: Gunninks woordenlijst van 1908: op stuit en slag ‘plotseling’ |
stuit, stute, stuitbeen. Ook: stätbuttien |
stuiten, stuiten, stuiten |
stuiter, stuiter, grote knikker |
stuiven, stôêven, stöf, steuf, steuven, esteuven, stuiven |
stuiver, stôêverd, (Kampereiland, Kamperveen) regenbui die in de verte hevig lijkt, maar waaruit meestal niet veel water valt |
stuiverig, stôêverig, stuiverig |
stuk, stuk, stuk. Gunninks woordenlijst van 1908: Een stuk òf wat ‘enkele’, Gunninks woordenlijst van 1908: een stuk ene ‘bijna’, Gunninks woordenlijst van 1908: een stukkien ‘elk muziekstuk behalve een psalm’ |
stumper, stumperd, stumper |
stuntelen, stunderen, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) tobben |
sturen, sturen, werkwoord, sturen |
stut, stutte, (Gunninks woordenlijst van 1908) stut |
stutbalk, stutbalke, stutbalk |
stutijzer, stutîêzer, stutijzer |
stutten, stutten, werkwoord, stutten |
stuur, stuur, stuur |
stuurs, stoers, stuurs |
stuw, stouwe, stuw |
stuwen, stouwen, opstapelen |
stuwen, stouwen, stuwen |
subiet, sebiet, subiet |
suf, suf, suf |
sufferd, sufferd, sufferd |
suiker, suker, suiker |
suikerbiet, sukerbiete, suikerbiet |
suikerding, sukerdinggien, sukerdeenggien, sukerdink, (Kampen) stukje suikergoed. Ook: sukerdeenggien (Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: sukerdink |
suikersinterklaas, sukersundeklaos, 1. sinterklaasgebak; 2. houterig persoon |
suikerwortel, sukerwöttel, suikerwortel |
suizen, zôêzen, suizen |
sukade, sekade, sukade |
sukadelap, sekadeläppien, sukadelapje |
sukkel, sukkel, sukkel |
sukkelen, sukkelen, sukkelen, ziekelijk zijn |
sukkelig, sukkelig, sukkelend |
sul, sul, sul |
taai, taai, (Gunninks woordenlijst van 1908) sinterklaaskoek |
taai, taoi, taai. Zo taoi as een leren lappe |
taainagel, taoinagel, dwangnagel |
taainat, taoinat, (Kampereiland, Kamperveen) taai vocht dat de koe vóór het eerste kalf in de uier heeft |
taal, taal, taal |
taan, taan, taan |
taart, taarte, taart |
tabak, tebak, tabak |
tabaksnat, tebaksnat, zie tebaksspi’je |
tabakspijp, tebakspiepe, tabakspijp |
tabaksspij, tebaksspi’je, (Kampen) fluim van een tabakskauwer. Ook: tebaksnat (Kampereiland, Kamperveen) |
tachtig, tachentig, tachtig |
tafel, taofel, tafel |
tafeltod, taofeltòdde, (Kamperveen) vaatdoek |
tafereel, tafreel, tafereel |
tak, takke, tak |
takkenbos, takkebos, takkenbos |
taks, takse, taak |
taks, takse, hond |
taks, takse, iemand met kromme benen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: taksepoot |
taks, takse, portie, toekomend deel (Kampen) |
takspoot, taksepoot, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie takse (2.) |
tal, tal, (Gunninks woordenlijst van 1908) aantal |
talhout, talòlt, geschild stuk eikenhout van ± 20-30 cm |
talmen, talmen, talmen |
tam, tam, tam |
tamelijk, tamelijk, tamelijk |
tamper, tamper, zurig |
tand, tand, taand, tannen, tanen, täntien, tand. De tannen op ’t bössien ebben ‘koortsig, snotterig, hangerig zijn van een kind omdat het tanden krijgt’. Ook: taand (Kampereiland, Kamperveen) (verkleinwoord täntien, meervoud tanen) |
tandtergerij, tanentärgeri’je, (Gunninks woordenlijst van 1908) tandentergerij, het opwekken van een verlangen zonder dat er bevrediging volgt |
tandvlees, tandvleis, taandvleis, (Kampen) tandvlees. Ook: taandvleis (Kampereiland, Kamperveen) |
tanen, tanen, tanen |
tang, tange, tang. Et is een òlde tange (gezegd van iemand die niet vriendelijk is) |
tap, tappe, (Gunninks woordenlijst van 1908) ijskegel |
tapijt, tepiet, (Gunninks woordenlijst van 1908) tapijt, vloerkleed |
tapkamer, tapkämer, (Gunninks woordenlijst van 1908) gelagkamer |
tapkast, tapkäste, tapkast |
tappen, tappen, werkwoord, tappen |
taps, taps, kegelvorming |
tarten, tätten, tarten |
tarwe, tärve, (Gunninks woordenlijst van 1908) tarwebrood |
tarwebrood, tärvenbrood, (Gunninks woordenlijst van 1908) tarwebrood dat men op begrafenissen eet |
tarwemeel, tarwemaal, zie weitenmaal |
te, te, te |
teen, tie, tîêje, tîêjen, tîênen, tiegien, teen (meervoud tîêjen (Kampen) / tîênen (Kampereiland)). De grote tie, de kleine tie ‘de grote teen, de kleine teen’, Ie konnen ’t met de tîêjen wel anvulen ‘je kon het met je klompen wel aanvoelen’. Ook: tîêje (Kamperve |
teer, teer, zelfstandig naamwoord, teer |
teer, teer, bijvoeglijk naamwoord, teer |
teerachtig, teerachtig, (Gunninks woordenlijst van 1908) teringachtig |
teerkwast, teerkwaste, teerkwast |
teerton, teertònne, teerton |
teeuwsigheid, teeuwsigeid, (Kampen, Kamperveen) geeuwhonger |
tegelijk, tegelieke, tegelijk. Ook: geliek(e) |
tegen, tegen, tegen |
tegenfoeteren, tegenfoeteren, zie tegensputteren |
tegensputteren, tegensputteren, tegensputteren. Ook: tegenfoeteren |
tegenstribbelen, tegenstribbelen, tegenstribbelen |
tegenstrijden, tegenstrieden, tegenstrieën, tegenstrîên, (Kampen) tegenstrijden. Ook: tegenstrieën (Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: tegenstrîên |
tegenwoordig, tegensworig, tegenwoordig, tegenwoordig |
teken, teken, teken, sein |
tekenen, tekenen, teken, werkwoord, (Kampen) tekenen. Ook: teken (Kampereiland, Kamperveen) |
tekst, tekste, tekse, tekst |
tel, tel, tel. Gunninks woordenlijst van 1908: Niks in tel wezen ‘weinig geacht worden’ |
telder, telder, 1. maat van aardewerk met twee oren. Zie ook: bòttertelder (Kamperveen); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: tafelbord |
teleurstellen, teleurstellen, teleurstellen |
teleurstelling, teleurstellige, teleurstelling |
tellen, tellen, tellen. Ie tellen ook mooi ene ‘jij komt ook al aardig op leeftijd’ |
temen, temen, zeurderig praten |
temet, tammee, tammee, temee, dadelijk, straks. Ook: sträks |
temmen, temmen, temmen |
tempel, tempel, tempel |
tent, tente, tent |
tentwagen, tentwagen, (Kampereiland, Kamperveen) luxe boerenwagen met een houten kap, bedoeld voor personenvervoer |
tepel, tepel, tepel |
terdege, tedege, terdege |
teren, teren, werkwoord, teren |
tergen, tärgen, tergen |
tering, terige, 1. t.b.c.; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: vertering |
termijn, termien, termijn |
termijn, tremienen, (Kamperveen) stuipen |
terug, terugge, terug |
terug, troe, tru, bevel voor het achteruitgaan van een paard |
test, teste, 1. test; 2. voorwerp van aardewerk voor de vuurkool in de stoof (Kamperveen); 3. Gunninks woordenlijst van 1908: zie gifte |
testament, testement, testament. Iemand op zien testement geven ‘iemand een pak slaag geven’ |
teugel, teugel, teugel |
teuta, teuta, 1. (klein) kind met wijze praat; 2. iemand die veel kletst |
teuten, teuten, babbelen, kletsen |
tevreden, tevreden, tevreen, (Kampen) tevreden. Ook: tevreen (Kampereiland, Kamperveen) |
teweegbrengen, tewegebrengen, teweegbrengen |
thee, thee, thee |
tichel, tichel, tichel |
tichelwerk, tichelwärk, tegelbakkerij of steenbakkerij |
tiembult, teembult, (Kampereiland, Kamperveen) hooiopper, met een teemplaanke bijeengebracht. Ook: teemöpper (Kampereiland, Kamperveen) |
tiemen, temen, hooi op hopen slepen met behulp van een paard en een teemplaanke (Kampereiland, Kamperveen) |
tiemopper, teemöpper, zie teembult |
tiemplank, teemplaanke, (Kampereiland, Kamperveen) plank waarop bij het temen hooi wordt geschoven |
tien, tiene, tien |
tierelantijn, tierlantijntien, (Gunninks woordenlijst van 1908) tierelantijntje |
tieren, tieren, 1. tieren (tekeer gaan); 2. lawaai maken; 3. groeien |
tiet, titte, 1. borst; 2. tepel. ’t Is een lekkere titte ‘ze is een haaibaai’ |
tij, ti’j, tij |
tijd, tied, tijd. De tied zal ’t leren, zeg Tjemmes (Tjemmes had vroeger een meubelfabriek in Kampen die hij het opschrift had gegeven: “De tijd zal het leren”), Kump die tied kump die plaoge ‘dan zien we wel weer’ |
tijdig, tiedig, tijdig |
tijding, tiedige, tiejige, (Kampen, Kampereiland) tijding. Ook: tiejige (Kamperveen) |
tijger, tijger, tijger |
tijk, tiek, tijk |
tikken, tikken, werkwoord, tikken |
tilbury, tilberie, tilbrie, tillebrie, (Kampen) tilbury (soort rijtuig). Ook: tilbrie (Kampereiland), tillebrie (Kamperveen) |
timmeren, timmeren, timmeren |
timmerman, timmerman, timmerman |
timp, tumpe, uiterste punt |
tin, tin, tin |
tinnen, tinnen, bijvoeglijk naamwoord, tinnen |
tip, tippe, tip |
tjalk, tjalk, tjalk |
tobbe, tobbe, tobbe |
tobben, tòbben, tobben |
toch, tòch, toch |
tocht, tòcht, tocht |
tochtgat, tòchgat, tochtgat |
tochtsloot, tòchsloot, tochtsloot, treksloot (hoofdwaterleiding in het slotenstelsel) |
tod, tòdde, vod, poetslap |
todden, tòdden, slepen, verslepen |
toe, toe, dicht |
toe voortaan, toevedan, (Kampereiland, Kamperveen) langzamerhand |
toebrengen, toebrengen, (Gunninks woordenlijst van 1908) op iemands gezondheid klinken |
toedeur, toedeure, dichte deur. Veur een toedeure komen ‘voor een gesloten deur komen’ |
toef, toefte, toef, 1. kuif (o.a. van een vogel); 2. haarwrong. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: toef |
toeke, toeke, (Kamperveen) teef |
toekomst, toekomst, toekomst |
toen, toen, toe, toen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: toe |
toer, toer, moeilijke klus |
toer, toertien, (Gunninks woordenlijst van 1908) pruik |
toeslaan, toeslaon, toeslaan |
toestand, toestand, toestand |
toestel, toestel, toestel |
toestellen, toestellen, (Gunninks woordenlijst van 1908) inkopen doen, vooral bij een huwelijk |
toetasten, toetasten, beginnen met eten. Now jonges, tast toe! |
toeten, toeten, toeten |
toetmem, één-toet-mem, geheel hetzelfde |
toeval, toeval, 1. toeval; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: meevaller |
toevallig, toevallig, toevallig |
toevlucht, toevlucht, toevlucht |
toezebol, toestebòlte, toesebòlte, bloemstengel van een lisdodde |
toezelen, toeselen, duikelen |
tokken, toeksen, zie foksen |
tol, tòl, tol (geld dat men moet betalen om ergens langs of heen te mogen) |
tol, tòlle, tol (speelgoed) |
tolbaas, tòlbaos, (Gunninks woordenlijst van 1908) tolbaas |
tolgeld, tòlgeld, (Gunninks woordenlijst van 1908) tolgeld |
tolhek, tòl-ekke, tolhek |
tolk, tòlk, tolk |
tomig, teumig, (Kamperveen) niets presterend |
ton, tònne, ton |
tondelpot, tontelpòt, (Gunninks woordenlijst van 1908) tondeldoos |
tonen, teunen, 1. tonen; 2. babbelen |
tong, tonge, tong. Zien tonge is ook niet van skaopeleer ‘hij weet ook wel wat lekker is’, IJ löt zich de tonge niet skrapen ‘hij weet wat zwijgen is’, Ie zollen de tonge der bi’j inslikken ‘het is heel erg lekker’ |
tongblaar, tongeblöre, tongeblaore, (Kampen) 1. tongblaar; 2. mond- en klauwzeer. Ook: tongeblaore (Kampereiland, Kamperveen) |
tonniken, tònniken, punniken |
tont, tonte, 1. smerige lap. Wat een tonte van een zaddoek eb ie döör ‘wat een smerige zakdoek heb je daar’; 2. onzindelijke vrouw |
toom, toom, 1. toom; 2. broedsel; 3. nageboorte van een varken (Kampereiland, Kamperveen) |
toonbank, teunebanke, toonbank |
top, tòp, top. Ze eten (of: vreten) de töppies van de gärven ‘ze eten alleen wat ze graag lusten, ze pikken het beste in’ |
tor, törre, tòrre, tor. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: tòrre |
toren, toren, toren |
tornen, tönnen, tornen |
tortelduif, tötteldôêve, tòtteldôêve, tortelduif. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: tòtteldôêve |
tot, tut, tot |
totebel, teutebelle, 1. vrouw die graag en veel babbelt; 2. visnet (Kampen) |
touter, talter, (Kampereiland, Kamperveen) schommel |
touteren, talteren, (Kampereiland, Kamperveen) schommelen |
touw, touw, touw |
touws, touws, (Kampereiland, Kamperveen) gedresseerd. Gunninks woordenlijst van 1908: Touws mäken ‘dresseren van paarden’ |
tovenaar, teuvenaar, tovenaar |
toverbal, teuverballe, toverbal (snoepgoed) |
toveren, teuveren, toveren |
toverheks, teuverekse, zie teuverkolle |
toverkol, teuverkolle, toverheks. Ook: teuverekse |
toverlantaarn, teuverlanteern, toverlantaarn (diascoop) |
traag, traog, traag. Zo traog as een draodnägel |
traan, traon, traan (= levertraan) |
traan, traone, traan van een oog |
traanbuis, traonbuize, traanbuis |
traantje, trööntien, (Kampen) borreltje |
trachten, trachten, trachten |
traktaat, traktätien, (Gunninks woordenlijst van 1908) traktaatje |
traktatie, traktaosie, traktatie |
traktement, traktement, (Gunninks woordenlijst van 1908) traktement |
trakteren, trakteren, trakteren |
tralie, tralie, tralie |
trampen, trampen, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie trappen |
trampvoeten, trampvôêten, (Gunninks woordenlijst van 1908) trappelen van kwaadheid of pijn |
tranen, traonen, werkwoord, tranen |
trap, trap, schop |
trap, trappe, trap (klimtoestel) |
trappen, trappen, trampen, werkwoord, trappen, schoppen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: trampen |
trapperen, trapperen, betrappen |
trechter, trächter, (Kampereiland, Kamperveen) trechter |
trede, tree, treen (Kampen), trees (Kampereiland, Kamperveen), treegien, tree |
treffen, treffen, treft, tröf, tröffen, etröffen, treffen |
trein, trein, trein |
treiter, treiter, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie treiterkòp |
treiteren, treiteren, treiteren |
treiterkop, treiterkòp, treiteraar. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: treiter |
trek, trek, trek |
trekhond, trekond, trekhond |
trekken, trekken, trekken |
trekpleister, trekpleister, trekpleister |
trekpot, trekpòt, trekpot |
trekschuit, trekskute, trekschuit |
trekzaag, trekzage, trekzaag |
trekzalf, trekzalve, trekzalf |
trekzand, trekzand, trekzaand, (Kampen) 1. drijfzand; 2. gebaggerd zand. Ook: trekzaand (Kampereiland, Kamperveen) |
treuren, treuren, treuren |
treurwilg, treurwilge, treurwilg |
trijp, triep, trijp, fluweelachtig weefsel |
trillen, trillen, trillen |
tripklomp, tripklompe, klomp met korte roef |
troebel, troebel, troebel |
troep, troep, 1. troep; 2. wanordelijke boel |
troet, troet, meelkost, meelbal (vgl. de Duitse knudel) |
troffel, troffel, troefel, troffel |
trog, tròg, trog |
trom, tromme, 1. trom; 2. trommel |
trommelvlies, trommelvlies, trommelvlies |
troost, treust, (Gunninks woordenlijst van 1908) troost |
trooster, treuster, (Gunninks woordenlijst van 1908) trooster |
tros, tròsse, tros |
trots, tròts, trots |
trouw, trouw, trouw |
trouwen, trouwen, trouwen |
trui, trui, trui |
tucht, tucht, tucht |
tuig, tuug, tûûg, (Kampen) tuig. Ook: tûûg (Kampereiland, Kamperveen) |
tuigen, tûgen, (Gunninks woordenlijst van 1908) over zich verkrijgen |
tuilmuts, tuulmusse, soort neepjesmuts |
tuimelen, toemelen, tuimelen |
tuin, tuun, 1. betuining, omheining; 2. gevlochten takken |
tuinen, tunen, tuun maken |
tuinhamer, tuunamer, grote houten hamer |
tuinkamer, tuunkämer, (Gunninks woordenlijst van 1908) tuinkamer |
tuit, tute, tuit |
tuiten, toeten, tuiten |
tuiterig, tuiterig, (Gunninks woordenlijst van 1908) topzwaar |
tuk, tukke, speen. Die is nog niet van de tukke òf ‘die zuigt nog op een speen’ |
tukdoekje, tukkedukien, (Kampereiland) tukdoekje van een klein kind |
tukje, tukkien, middagdutje |
tukken, tukken, 1. tukken, een dutje doen; 2. duimzuigen; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: treuzelen |
tuksen, tuksen, met beide benen tegelijk naar voren springen |
tule, tule, tule |
tulen, tulen, (Gunninks woordenlijst van 1908) van tule. Gunninks woordenlijst van 1908: Tulen musse ‘muts van tule’ |
tullen, tullen, veel drinken |
turf, törf, turf |
turfhok, törfòk, turfhok |
turfmand, törfmande, törfmaande, (Kampen) turfmand. Ook: törfmaande (Kampereiland, Kamperveen) |
turfschip, törfskip, turfschip |
turfschipper, törfskipper, turfschipper |
Turk, törken, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. Turken; 2. soort aardappelen |
turven, törven, werkwoord, turven |
tussen, tussen, tussen |
tussenbeide, tussenbeiden, tussenbeien, (Kampen, Kamperveen) tussenbeide. Ook: tussenbeien (Kampereiland) |
tussendoortje, tussendeurtien, hapje voor tussendoor |
tussendsoort, tussensoort, soort tussen groot en klein |
tutering, tuterink, (Kamperveen) tureluur |
tuut, tûte, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kamperveen) wieg |
twaalf, twaalf, twaalf |
twee, tweje, twieje, twee. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: twieje |
tweedonker, tweedonker, schemering. Ook: tweeduuster |
tweedracht, tweedracht, tweedracht |
tweeduister, tweeduuster, zie tweedonker |
twijfel, twiefel, twijfel |
twijfelaar, twiefelaar, 1. twijfelaar; 2. een koe waarvan men niet weet of zij draagt |
twijfelen, twiefelen, twijfelen |
twijfelnummer, twiefelnommer, (Gunninks woordenlijst van 1908) twijfelnummer |
twijg, twieg, twijg |
twijgwaard, twiegweerd, stuk grond beplant met wilgenstruiken |
twintig, twintig, twintig |
u, oe, persoonlijk voornaamwoord, u, jou |
uier, gier, uier van een koe |
uil, oele, 1. uil; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: soort nachtvlinder |
uilenbal, oeleballe, uilenbal |
uit, uut, uit. Uut en an wödt een span (gezegd wanneer een verkering uit en weer aan raakt, waarna uiteindelijk toch een huwelijk volgt) |
uitbenen, uutbenen, uitbenen |
uitblazen, uutblaozen, uitblazen |
uitbroeden, uutbrûûien, uitbroeden |
uitcijferen, uutsieferen, 1. berekenen; 2. bezien |
uitdagen, uutdagen, uitdagen |
uitdoven, uutdoven, doven |
uitdragen, uutdragen, uitdragen |
uitduiden, uutduden, uutdûûn, uitduiden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: uutdûûn |
uitfineren, uutfeneren, uitdenken |
uitflappen, uutflappen, uitflappen |
uitfloepen, uutfloepen, plotseling uitgaan. Et licht floept uut |
uitgaan, uutgaon, 1. uitgaan; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: op visite gaan |
uithalen, uut-alen, 1. uithalen; 2. schoonmaken |
uithaler, uutaalder, iemand die meer kan dan een ander, uitblinker |
uithoren, uut-euren, uithoren |
uitkomen, uutkomen, uitkomen |
uitkomst, uutkomst, uitkomst |
uitleven, uutleven, uitleven |
uitlopen, uutlopen, uitlopen |
uitloperspak, uutloperspak, (heren)pak, niet het zondagse, maar het pak dat men aantrok wanneer men naar de markt of naar de buren ging |
uitlullen, uutlullen, uitkletsen |
uitmaken, uutmaken, 1. uitmaken; 2. verbreken van een verkering of verloving |
uitpersen, uutpässen, uitpersen |
uitpeulen, uutpoelen, behandelen van het dekblad, waarbij met beide handen links en rechts van de nerf het blad tabak langzaam uiteengetrokken wordt totdat het glad is. Dan wordt de nerf eruitgehaald en krijgt men een linker en een rechter helft |
uitprakkeseren, uutprakkezeren, bedenken |
uitrekenen, uutrekenen, uitrekenen |
uitschelden, uutskellen, uitschelden |
uitschieten, uutskieten, uutskîêten, (Kampen, Kamperveen) uitschieten. Ook: uutskîêten (Kampereiland) |
uitschot, uutskòt, uitschot, rommel |
uitschreeuwen, uutskriwwen, uutskreeuwen, uitschreeuwen. Ook: uutskreeuwen (Kampereiland) |
uitschuiven, uutskôêven, uitschuiven |
uitslag, uutslag, uitslag |
uitsliepen, uutsliepen, uitsliepen |
uitsluiten, uutsluten, uitsluiten |
uitsparen, uutsparen, uutspaoren, (Kampen) uitsparen. Ook: uutspaoren (Kampereiland, Kamperveen) |
uitspijen, uutspi’jen, uitspugen |
uitsporen, uutspeuren, (Kampereiland, Kamperveen) uitwijken, uit het rijspoor gaan |
uitstukken, uutstukken, 1. lappen zetten in een kledingstuk. Ze ef die broek elemaole uutestukt; 2. doen. Wat eb ie in de skure uutestukt? |
uitvegen, uutvegen, uitvegen |
uitvinden, uutvinnen, uitvinden |
uitvlakken, uutvlakken, 1. uitvegen, uitgummen; 2. onderschatten |
uitvlucht, uutvlucht, uitvlucht |
uitweg, uutweg, uitweg |
uitwendig, uutwendig, uitwendig |
uitwijken, uutwieken, uitwijken |
uitwringen, uutvringen, uitwringen |
uitzetijzer, uutzetîêzer, uitzetijzer van bijv. een raam |
uitzetten, uutzetten, uitzetten |
uitzoeken, uutzuken, uutzûken, (Kampen) uitzoeken. Ook: uutzûken (Kampereiland, Kamperveen) |
utregel, utregel, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) toonladder |
uur, uur, uur |
uw, oe, bezittelijk voornaamwoord, uw, jouw |
uwe, oende, oente, bezittelijk voornaamwoord, (zelfst. gebr. bez. vnw.) (de) uwe, (de) jouwe |
vaak, väke, vaak |
vaal, vaal, vaal |
vaalt, vaalt, vaalt |
vaars, veerze, 1. vaarskalf; 2. jonge koe na de eerste kalving |
vaart, vöört, vaort, (Kampen) vaart. Ook: vaort (Kampereiland, Kamperveen) |
vacant, vekaant, (Gunninks woordenlijst van 1908) vacant |
vadem, vääm, (Gunninks woordenlijst van 1908) vadem |
vader, va, väär, vader. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: väär |
vagevuur, vägevuur, (Gunninks woordenlijst van 1908) vagevuur |
vak, vak, vak |
vakantie, vekaansie, (Gunninks woordenlijst van 1908) vakantie |
val, val, val (het vallen) |
val, valle, val, strik |
val, valle, 1. reep stof; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: kant aan een muts |
valhoed, val-oed, (Gunninks woordenlijst van 1908) hoed met slappe rand |
valies, velies, valies |
valk, valke, valk |
vallen, vallen, valen, (Kampen) val, viel, vielen, evallen; völt (Kampere, vallen |
vals, vals, vals |
valsigheid, valsigeid, valsheid |
van, van, voorzetsel, van |
van, van, zelfstandig naamwoord, (Gunninks woordenlijst van 1908) familienaam |
vandaan, vandaonde, vandaone, vandaan |
vandehands, vandans, vanaans, vandehands, aan de rechterzijde lopend (van een paard). Een vandans peerd ‘een ouder paard dat samen met een jonger de koets trekt en rechts voor de koets loopt’. Ook: vanaans (Kamperveen). Zie ook: bi’jdans |
vangen, vangen, werkwoord, vangen |
vanggat, vang-gat, gat aan de kant van een hooiberg waarin het hooi van de wagen opgestoken wordt en vanwaar men het weer hogerop brengt |
vangst, vangst, 1. vangst (het vangen); 2. rem van een molen; 3. vlezig deel tussen de buik en de achterpoten bij een rund |
vanlaatst, vanlaast, vanlesten, laatst, pas geleden |
vanwege, vanwegens, (Gunninks woordenlijst van 1908) vanwege |
varen, varen, werkwoord, varen |
varken, värken, varken. Een värken leert nog nao zien dood ‘men is nooit te oud om te leren’ |
varkenshok, värkensòkke, 1. varkenshok; 2. smeerboel |
varkenskot, värkenskòt, 1. soort rooster waarop het varken ligt; 2. varkenskot |
vast, vaste, 1. vast (en zeker). Zo vaste as een uus; 2. alvast. Begin maar vaste te lopen |
vasten, vasten, werkwoord, vasten |
vat, vat, vaten, vatien, (’t-), vat |
vat, vät, (Kampereiland, Kamperveen) vat (het vatten), greep |
vatenloop, vätenloop, (Gunninks woordenlijst van 1908) rek waarop men vaten zet |
vatten, vatten, werkwoord, vatten, begrijpen |
vechten, vechten, vechen, vechten. Ook: vechen (Kampereiland, Kamperveen) |
vedelen, fiedelen, vioolspelen |
vee, vee, vee |
veel, veule, veel. Veule laad ie op een boerenwagen (gezegd wanneer iemand ten onrechte beweert dat iets ‘veel’ is) |
veels, vuus, veel, in: vuus te veule ‘veel te veel’ |
veelte, vulte, overvloed. Gunninks woordenlijst van 1908: In de vulte ‘overvloedig’ |
veen, veen, veen |
veendamp, venedamp, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie venerook |
veenrook, venerook, (Kamperveen) veenrook. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: venedamp |
veer, veer, (het) veer |
veer, vere, 1. veer van een vogel; 2. drukveer |
veerbel, veerbelle, veerbel |
veerhuis, veeruus, veerhuis |
veerkop, veerköppien, kribbe, strekdam |
veerman, veerman, veerman |
veertien, veertiene, veertien |
veertig, veertig, veertig |
veesterig, fiesterig, kouwelijk |
vegen, vegen, vegen. Ie kunnen vegen (met de spons van Blaanes) ‘je krijgt niets’ (Blaanes was vroeger een bekend kermisfiguur) |
veilen, veilen, veilen |
veilig, veilig, veilig |
veinzen, veinzen, veinzen |
vel, vel, 1. vel, huid. In zien vel as ie niet estreupt is (antwoord op de vraag: waar is hij?), IJ ef een vel as ’n bolle veur de kòp, IJ ef een vel veur ’t eufd ‘hij heeft een bord voor zijn kop’; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: krengerige vrouw. |
veld, veld, veld |
velen, velen, verdragen |
velerlei, veulerlei, veulderlei, velerlei. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: veulderlei |
velg, velge, velg |
vélocipède, vielesepee, fiets. Ook: farad (Kampereiland, Kamperveen) |
venijn, veniend, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) vergift, venijn |
venijnig, veniendig, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. zie venienig; 2. vergiftig |
venijnig, venienig, veniendig, venijnig. Kiek tòch niet zo venienig ‘kijk toch niet zo venijnig’. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: veniendig |
venkelwater, venkelwäter, (Gunninks woordenlijst van 1908) venkelwater |
venster, vèènster, veinster, venster, veenster, (Kampereiland) 1. venster; 2. zie blinde. Ook: veinster (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: venster, Gunninks woordenlijst van 1908: veenster (Kamperveen) |
vent, vent, vent |
ver, värre, vere, ver. Ook: vere (Kampereiland, Kamperveen) |
ver, väste, (overtreffende trap van värre), verste. In de väste vätte niet ‘helemaal niet’ |
veraltereerd, veraldereerd, veraltereerd, verbouwereerd |
verankerd, verankerd, voor anker |
verarmen, verärmen, 1. verarmen; 2. minder vruchtbaar worden van de grond |
verassureren, verassereren, verzekeren |
verbannen, verbannen, verbannen |
verbasteren, verbasteren, verbasteren |
verbazend, verbazend, verbazend |
verbeelding, verbelige, verbeelding |
verbijsterd, verbiesterd, 1. verbijsterd; 2. in de war |
verbijsteren, verbiesteren, (Gunninks woordenlijst van 1908) in de war raken |
verbleken, verblikken, verbleken |
verbouwereerd, verbouwereerd, verbouwereerd |
verbranden, verbrannen, verbranen, (Kampen) verbranden. Ook: verbranen (Kampereiland, Kamperveen) |
verdedigen, verdedigen, verdedigen |
verdekseld, verdekseld, deksels (uitroep) |
verdestrueren, vertesteweren, zie verrinneweren |
verdienen, verdienen, verdienen |
verdietsen, verduutsen, (Gunninks woordenlijst van 1908) aan het verstand brengen |
verdikkeme, verdikkemien, bastaardvloek |
verdoen, verdoen, 1. verkwisten; 2. zich om het leven brengen |
verdoezelen, verdôêzelen, verdonkeremanen |
verdommelen, verdummelen, (Kampereiland, Kamperveen) 1. zoek maken; 2. laten slingeren |
verdommen, verdommen, verdommen |
verdraaid, verdreid, 1. verdraaid; 2. bastaardvloek |
verdraaien, verdreien, 1. verdraaien; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: niet willen doen |
verdragen, verdragen, verdragen. Verdraag menare zo min mooglijk (werd gezegd als kinderen ruzie maakten bij het spelen) |
verdriet, verdriet, 1. verdriet; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: lastig |
verdrietig, verdrietig, 1. verdrietig; 2. lastig (van kinderen) |
verdrogen, verdreugen, verdrogen |
verduld, verduld, verdulle, verdullemien, bastaardvloek. Verduld en gien einde! ‘potverdorie!’ |
verduren, verduren, verduren |
verdwijnen, verdwienen, verdwîênen, (Kampen) verdwijnen. Ook: verdwîênen (Kampereiland, Kamperveen) |
vereniging, verenige, verîênige, vereniging. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: verîênige |
verf, värve, verf |
verfborstel, värfbössel, zie värfkwäste |
verfbus, värfbusse, verfbus |
verfdoos, värfdeuze, verfdoos |
verfkwast, värfkwäste, (Kampen) verfkwast. Ook: värfbössel (Kampereiland, Kamperveen) |
verflaag, värflaoge, verflaag |
verflucht, värflucht, verflucht |
verfmakerij, värfmakeri’je, verfmakerij: afdeling waar de grondstoffen werden gemalen tot de gewenste kleurmelanges |
vergaan, vergaon, vergaan |
vergadering, vergarige, vergadering |
vergangen, vergangen, voorbij |
vergeefs, vergeefs, vergees, vergeefs. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: vergees |
vergen, värgen, vergen |
vergeten, vergeten, verget, vergat, vergaten, vergeten, vergeten |
vergif, vergif, vergif |
verguppen, verguppen, 1. dood laten gaan; 2. vernielen; 3. bederven. Dat eui is mien vergupt ‘het is mij overkomen dat dat hooi is bedorven; ik heb dat hooi laten bederven’; 4. Gunninks woordenlijst van 1908: zoek raken |
verhaal, veraal, verhaal |
verhapstukken, verapstukken, doen, in orde maken. Ik eb vandage nog eel wat te verapstukken |
verharen, verören, veraoren, (Kampen) verharen. Ook: veraoren (Kampereiland, Kamperveen) |
verhemelte, vremelte, gehemelte. Ook: gemelte, gagel (dit laatste met name in Kampereiland, Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: gaogel |
verheugen, vereugen, verheugen, verblijden |
verhitst, veretst, door te grote warmte ziek geworden |
verhogen, vereugen, verhogen |
verhoren, vereuren, verhoren |
verhuizen, verûzen, verhuizen. Verûzen kost beddestro ‘verhuizen is duur’ |
verkampen, verkampen, zie verslaon |
verkeerd, verkeerd, 1. verkeerd; 2. boos. IJ ef de kòp glad verkeerd ‘hij is erg boos’ |
verkering, verkerige, verkering |
verklaren, verklören, verklaoren, (Kampen) verklaren. Ook: verklaoren (Kampereiland, Kamperveen) |
verklaring, verklöring, verklörige, verklaorige, (Kampen) verklaring. Ook: verklörige (Kampen), verklaorige (Kampereiland, Kamperveen) |
verkleineren | |