Woord: steunen
steunen , steenen
, hulp bieden bij eene bevalling Bron: Boers, B. (1843), [Overflakkees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57 |
steunen , stennen , (intransitief werkwoord)
, stenen, zwaarmoedig klagen, luid zuchten. Hij stent, het dier lijdt zware pijn, men kan het hooren stennen. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
steunen , stennen
, steunen, kreunen; ook Gron. Oostfr.; Neders. HD. stöhnen = luid zuchten. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
steunen , stö̀nnen , (zwak werkwoord)
, steunen, stenen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
steunen , stennên , stènên
, stenen, steunen; ook = drukken om ontlasting voort te brengen. Vergelijking: stennên as ’n old peerd, ook: stukken stennên as olle bōksems. Zegswijs: ’t stent ’r tegen = het voorwerp is bijna ter plaatse, bv. bij het ophijschen van een balk. (De uitspraak der e in sten is gerekt als in: pers (paars; de e in: nen wordt niet gehoord, zoodat: stènên de voorkeur verdient.) Oostfriesch stennen, Nedersaksisch, Hoogduitsch stöhnen = luid zuchten; Stadsfriesch stinnen = kreunen, kermen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
steunen , stö̀nnen
, Stenen, zuchten. Gron. Steunen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
steunen , stennen , (stènnə, met de è-klank van Fra. grève) , (zwak werkwoord, intransitief)
, De verl. tijd wordt zelden, het verl. deelw. nooit gehoord. Stenen, zuchten; ook van vee. || Wat leit die koe te stennen. Jongen, sten zo niet. ’En vervelend mens, ze stende maar. – Evenzo elders in N.-Holl. (vgl. BOUMAN 102). || T’is quaet een vlieghende kiecken te speteren, t’is quaet teghen die Waghenaers te mennen, t’is quaet teghens die siecke lien te stennen, VALCOOGH, Regel d. Schoolm. 126. Maer ’t staet my waerlijck niet wel aen, met ziecke luy veel om te gaen, die stennen, grennen (vgl. Ned. Wdb. op grenen I) al den dach, so datmer nau by dueren mach, HENDR. ALBERTSZ. HOE-JE-WILT, Doolhoff (als prent uitgegeven bij Cl. Braau te Haarlem). – Verder is stennen ook gebruikelijk in Gron. (MOLEMA 402 a) en Oost-Friesl. (KOOLMAN 3, 310 b). In het Stad-Fri. zegt men stinnen (O. Volkst. 2, 182). – Vgl. sten. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
steunen , stennĕn
, steunen, hijgen. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
steunen , stö̀nnen
, Stenen, zuchten. Gron.: Steunen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
steunen , stennen
, steunen. Hei is zoo dikke evrätten dät he steant. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
steunen , stiönnen
, steunen, klagen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
steunen , stùnn , werkwoord, zwak
, steunen, kreunen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
steunen , stênnen
, zwaar hijgen, kreunen Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
steunen , stenne , werkwoord
, Steunen, kreunen. Zegswijze stenne en penne, steunen en kreunen. – Stenne as ’n poep die gort eten het, hevig steunen of zuchten, met name na een overvloedig maal. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
steunen , stönnen
, steunen, persen, b.v. bij stoelgang. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
steunen , stennen
, stennen, estend , drukken, persen (stoelgang). Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
steunen , stennen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, 1. kreunen Hij hef de pense zo vol, hij lig te stennen in de stal (Bco), Hie stent as een aold pèerd (Sle), Hij stent stukken as olde dekens, ...stukken as voesten (N:be:Rod), Stennen is het halve wark van drukken om ontlasting te krijgen (Hgv), z. ook steunen 2. klagen Dende kraakt en stent altied (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
steunen , steunen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) = kreunen en zuchten Wat heb ie toch te steunen? (Ker), Hij döt niks as steunen (Wes), z. ook stennen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
steunen , steunen , zwak werkwoord, overgankelijk
, steunen Hie lop slecht, wij moet hum steunen (Sle), Die mure, daor kuj mooi op steunen (Rui), (fig.) Zij wilt zien veurstel graag steunen (Ruw), Wij moet mekaar mar wat steunen in disse tied (Koe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
steunen , stennen
, kermen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
steunen , steunen
, 1. steunen; 2. leunen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
steunen , steune
, kreunen , Héij li aalté mér wa te steune, és't zó érg is moet'tie nô d’n dokter gôn. Hij is altijd maar wat aan het kreunen, als het zo erg is moet hij naar de dokter gaan. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
steunen , stennen , werkwoord
, 1. steunen, kreunen (vooral door koeien) 2. drukken, persen 3. erg lang aarzelen, talmen (om iets te doen) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
steunen , stunen , werkwoord
, 1. kwaad zijn maar niet veel zeggen, mokken, koppig zijn 2. steunen, kreunen 3. dampen, stomen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
steunen , steune
, kreunen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
steunen , stennen , (werkwoord)
, stennen, estend , kreunen, steunen. Die zit mi’j döör te stennen! Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
steunen , steujne
, stunt, gestund , steunen , Dur dik én dur dun steujne. Onvoorwaardelijk steunen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
steunen , steune , zwak werkwoord
, steunen; WBD III.1.4:255 'steunen' = kreunen; B steune - stunde - gestund ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij stunt; stunt, stunde - steunt, steunde; tegenwoordige tijd sing., resp. verleden tijd van 'steune', met vocaalkrimping Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |