Woord: achterlastig
achterlastig , achterlastig worden
, zijn gevoeg moeten doen = achterlast kriegen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
achterlastig , achterlastig*
, “achterlast” ook bij v. Dale. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
achterlastig , achterlastig , bijvoeglijk naamwoord
, Zegswijze achterlastig weze, sterke aandrang tot ontlasting hebbend (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |