Woord: afblauwen
afblauwen , ofblauen
, schertsend voor: lucht van zich geven door ’t laten van een wind. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
afblauwen , ofblauen*
, in denzelfden figuurlijken zin worden ofvarven* en ofloaten* (bldz. 548) gebruikt, vgl. dat laatste, alsmede looien *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
afblauwen , ofblauwen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied) = een wind laten Die blauwt ok aordig of (Sle), z. ook ofblaozen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |