Woord: betrekken
betrekken , betrekken
, voor aanleggen, schikken. Hoe zult gij dat betrekken? Dat werk betrekt hij aardig. Ook voor slim of wijs behandelen. Zij meenden mij te betrekken. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
betrekken , betrekken
, Op iemand betrekken, wordt in sommige dorpen gezegd voor op iemand trekken, naar iemand gelijken. Men hoort hier bijna altijd: op iemand trekken, hetw Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
betrekken , [beetnemen] , betrekken
, foppen; ook: in stilte en onverwachts leed aandoen: “hij wōl hōm stillink betrekken”; “met de schoefel betrökken hadd!” Gron. betrekken = foppen, beetnemen, in ’t geheim ontfutselen; de kat het mie betrokken. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
betrekken , betrekken
, voor: foppen, beetnemen door iemand iets te ontfutselen; doe mōst mie nijt betrekken = gij moogt er niet van snoepen; de kat (of: katte) het mie betrōkken = de kat is bij de melk geweest; doar vlōgt ’n droager, ken dei joe ook betrekken? enz.; hij het heur betrōkken = zij moet van hem in de kraam. Drentsch betrekken = foppen. Vgl. v. Dale onder het woord, alsmede: begoan. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
betrekken , betrekken
, Gniepig, valsch behandelen. Vertrouw ’m gîn spier; h(i)ee kan ’n mensche zoo gemén betrekken. Ook: Onverwachts, op ’n slinksche wijze aanvallen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
betrekken , betrekken*
, in ’t Nederlandsch ook = in moeilijkheid brengen; zie ook begoan *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
betrekken , [vals behandelen] , betrekken
, Gniepig, valsch behandelen. Vertrouw ’m gîn spier! h(i)ee kan ’n mensche zoo gemén betrekken. Ook: Onverwachts, op ’n slinksche wijzen aanvallen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
betrekken , betrekken
, betrekken Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
betrekken , betrekng , werkwoord
, op laaghartige wijze te lijf gaan. Eenn betrekng met t mes, iem. steelsgewijze toetakelen met een mes Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
betrekken , aine betrekken
, iemand op slinkse wijze benadelen Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
betrekken , betrekke
, betroch, haet of is betrokke , betrekken. De lóch geit zich betrëkke: de lucht betrekt. Eeme betrëkke: iemand te pakken nemen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
betrekken , betrokke
, dát haed meej betrokke, d’r is iets ónverwachts gebeurd, d’r is meej iets ovverkome; oêtroop bi-j ut verstoppertje speule. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
betrekken , betrekken , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. erbij trekken Het is mooi as ze je der even bij in betrekt (Oos), Wij bint er nog met betrökken hebben ermee te maken, ook: zijn nog familie (Pdh) 2. betrekken van de lucht De lucht betrök en het wuur kaold (Sti), Hie kek betrökken oet, wat zul der wezen? (Sle) 3. er van langs geven Hij hef hum mit een mes betrokken (Bov) 4. bedriegen, besodemieteren Wat is dat een laffe kèrel, die hef hum gemien betrökken (Zwe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
betrekken , betrekkn
, onverwachts aanvallen. Dât valse kreng kan ’n ander op zo’n lege meniere betrekkn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
betrekken , betrekken , werkwoord
, 1. in of bij een zaak halen, erbij betrekken 2. gemeenschap hebben met een vrouw, vaak: na verleiding of dwang 3. dekken door mannelijke dieren 4. (van de lucht) bedekt raken met wolken 5. (van het gezicht) een sombere uitdrukking krijgen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
betrekken , betrêkke , werkwoord
, betrok, betrokke , betrekken , VB: Ich wêl dao neet bié betrokke wërde. VB: De loch ês aon 't betrêkke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
betrekken , [betrekken ] , betrèkke
, 1. betrekken 2. kopen 3. iemand afzetten 4. te pakken nemen 5. (ongewenst) zwanger maken , De loch(t) is aan ’t betrèkke. Emes örges in betrèkke. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
betrekken , betrékke , werkwoord
, betréktj, betrok, betrokke , bewolkt worden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |