Woord: binnendoor
binnendoor , bienendeur
, binnendeur. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
binnendoor , binnendeur
, binnendoor. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
binnendoor , binnendeur , bijwoord
, binnendoor Binnendeur geet het gauwer (Hijk) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
binnendoor , binnendur
, binnendoor , És ge komt, gô dan binnendur, dan zéd'der wa iir én kunne we nog veul doen. Als je komt, ga dan binnendoor, dan ben je er eerder en kunnen we nog veel werken. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
binnendoor , [door een binnenweg] , binnendur
, binnendoor, niet over de gebruikelijke weg Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
binnendoor , binnedeur , bijwoord
, binnendoor; Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Sint Job dè was Berkel-Enschot, dè was himmel nie zo wèèd hè, hier bi…, zo wè bi…, binnendeur dan waar, dan zèèder zôo…” Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |