Woord: bulkalf
bulkalf , bulkalf , bōlkalf
, kalf van het manl. geslacht. Wie den 2 Jan. ’t eerst ’t eerst eene woning binnentreedt heeft aanspraak op een borrel. Is de bezoeker een manspersoon dan wordt het huis gezegend met bulkalver; is het een vrouwspersoon dan mag men rekenen op veerskalver. Gron. bōlkalf, bōl, ter onderscheiding van: kuikalf, kui. Oostfr. bullkalf. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
bulkalf , bōlkalf
, zie: bōl 1. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bulkalf , bulkalf , (zelfstandig naamwoord onzijdig)
, Stierkalf, kalf van het mannelijk geslacht. Vgl. kuikalf. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
bulkalf , bōlkalf
, zie bōl *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
bulkalf , bollenkalf , [boln̥kalf] , onzijdig
, mannetjeskalf Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
bulkalf , bolkalf
, 1. stierkalf. 2. onbehouwen jeugdig persoon. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
bulkalf , bolkalf
, 1. stierkalf; 2. onbenullig persoon. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
bulkalf , bolkalf , de
, 1. stierkalf Gisternacht hew een bolkalf bij oes bonte koe kregen (Emm), (fig) Hij stun op de houk van de schure te rakhalsen; hij har der een mooi bolkalf henlegd braaksel (Bco) 2. spotnaam voor inwoner van Zuidwolde (wb) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bulkalf , bolkalf , bollekalf
, 1. stierkalf; 2. onbenullige jongen (Hattem). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |