Woord: die daar
die daar , deider*
, “dieder” enz. ook elders in de spreektaal; zoo ook “diederlei” = dergelijke. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
die daar , dijder
, (b.v. dijder lengte), de lengte zoals men met een gebaar aanduidt Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
die daar , dieder , aanwijzend voornaamwoord
, (meestal bij het aanduiden van breedte, hoogte, lengte, afstand enz.) zo’n, zulk een, bijv.: We zetten een stek op dieder hoogte; van dieder lengte gezegd bijv. wanneer met beide handen de lengte wordt aangegeven Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |