Woord: drek
drek , drek , (mannelijk)
, slijk, ook voor etter gebruikt. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
drek , drek
, zie: dreb. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
drek , drek
, zie dreb *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
drek , dräk , mannelijk
, drek. Het is meer dräk: het is niets waard, een lor Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
drek , dràk , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, 1 modder, 2 uitwerpselen. In n dràk sloan, n dràk trean, 1 beroddelen, 2 afkammen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
drek , drek
, drab, onkruid, rotzooi, vuil, slijk, vuilnis. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
drek , drėk , mannelijk
, grond; straatvuil. “Drėk en kaaf sjoert de maach” wordt gezegd, als iemand een opmerking maakt, omdat er iets in zijn eten is terechtgekomen. “Wae de gėk trout veur den drėk, verlus den drėk en hiljt de gėk”, wordt gezegd als men om het geld Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
drek , drek
, ónkroêd. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
drek , drek , drak
, Ook drak (Zuidoost-Drents veengebied) = 1. etter Wat zat er een drek in die hellige bloedvin (Pdh) 2. vuil Hij had hum niet good ewossen, want hij had het drek nog in de ogen (Hgv) 3. modder Wat een weg, het is almaol drek (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
drek , drek
, drek Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
drek , drek
, etter. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
drek , drék
, modder , Ge moet diejen drék van'new làèrze spuule vur ge binnekomt, anders môk’te alles vûil. Je moet de modder van je laarzen spoelen voor je binnen komt, anders wordt alles vies. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
drek , drek , zelfstandig naamwoord
, de 1. slijkachtige modder, vuil, mest 2. etter 3. oogvuil Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
drek , drek , zelfstandig naamwoord mannelijk
, - , - , aarde , drek Zw. Géld wie drek en lûis wie dobbelsjtejn (zie 'geld'); geld (geld als water hebben) géld wie drek hebbe Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
drek , drèk
, drek Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
drek , [etter] , drek
, etter. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
drek , drek , zelfstandig naamwoord
, onkruid (Land van Cuijk); drèk; viezigheid (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
drek , drek , (mannelijk)
, grond, modder , Hae veel midden innen drek. Kieër dienen eigen drek mer bie-ein: bemoei je met je eigen zaken. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
drek , drek
, 1. modder ook pratsj 2. aarde, zand Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
drek , drek , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, afval, onkruid Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
drek , drek
, vuil (zn); onkruid Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |