Woord: durabel
durabel , durabel , (bijvoeglijk naamwoord)
, duur, dat veel kost, dat is durabel; dat kost duur, hij heeft goede waar maar – is er al te durabel mede; veelal gebruikt men dit fransche woord hier in den zin van te hoog in prijs, zelden in de eigenlijke beteekenis van duurzaam. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
durabel , duroabel
, wat veel kosten meebrengt, wat kostbaar moet genoemd worden; ’t is t’r duroabel te leven = het leven is er duur; ’t is ’n duroabele hoeshol’n = die huishouding kost veel geld. Noord-Brabant durabel = duur, kostbaar, tegengestelde van: goedkoop; Oostfriesch dürabel = duur, en: duurzaam; v. Dale: durabel = duurzaam, blijvend. Gevormd naar ’t Fransche durable, Latijn durabilis = duurzaam. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
durabel , [prijzig] , dü̂rabel
, Duur, wat veel geld kost. Ook Gron. duraobel. Ook N.-B. en O.-Fr. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
durabel , duroabel*
, elders “kostelijk” = kostbaar, verkwistend. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
durabel , dü̂rabel
, Duur, wat veel geld kost. Ook Gron. duraobel. Ook N.-Br. en O.-Fr. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
durabel , durabel
, duur, kostbaar (1892). Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
durabel , dueraabl , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, kostbaar Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
durabel , durábel , bijvoeglijk naamwoord
, Duur, kostbaar (verouderd). Vgl. Fries djûrabel. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
durabel , duraobel , bijvoeglijk naamwoord
, (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = (erg) duur Dat is een duraobel hoes (Bco), Koffie wordt ok duraobel op ’t moment (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
durabel , duurabel
, duur. Die lèèvmswieze is veuls te duurabel. Zon duurabele huushollege holdt ze nooit vol Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
durabel , duraobel , bijvoeglijk naamwoord
, durabel: duur, veel kostend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
durabel , duuraabel , bijvoeglijk naamwoord
, kostbaar (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |