Woord: gerechtigheid
gerechtigheid , gerechtîghaid
, zie: allieke. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
gerechtigheid , gerechtighaid
, zie allieke *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
gerechtigheid , gerechtighäid , vrouwelijk
, gerechtigheid, eigendom. I zeent op miene gerechtighäid: je bent op mijn grond. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
gerechtigheid , [het gerechtig-zijn] , gerechtigheid
, zijn gerechtigheid niet gehad hebben, niet gehad hebben wat iemand toekwam, van een leverancier (1927). Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
gerechtigheid , gerechtigheid , de
, 1. gerechtigheid Gao weg man, gerechtigheid bestiet dat tegenwoordig nog? (Wed), Dan wil ik wel ies weten of der nog gerechtigheid bestiet (Hol) 2. eigendom Tot zover gaait mien gerechtigheid (Eev), Door kenst niks an doun, hao stait op zien aigen gerechtighaid (Vtm), Ik wit niet precies van welle dit laand is, mor J. hef in ieders geval de gerechtigheid der over (Bei), Dat is jo gerechtigheid en dat is het oezen (Pdh), Ik heb der gerechtigheid over bijv. recht van overpad (Dwi), Hie hef daor nogal aordig gerechtigheid veel land liggen (Sle) 3. ⅛ waardeel in ongescheiden land (zw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gerechtigheid , gerechtighied , zelfstandig naamwoord
, de; 1. iemands eigendom m.b.t. grond 2. het gerechtigd zijn om gebruik te maken van een weg, om te gaan over 3. rechtvaardigheid 4. rechterlijke macht Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gerechtigheid , gerèèchteghei , zelfstandig naamwoord
, "Pierre van Beek – zen gerèèchteghei krèège - bediend worden, de laatste sacramenten ontvangen (Tilburgse Taaklplastiek 154); Cees Robben - zen gerèèchteghei heetie gehad, meneer dòkter; N. Daamen - Handschrift 1916 – ""geraichtighei - hij hee behoorlik z'n geraichtighei gehad - is voorzien van het H. Sacrament der stervenden""; WBD III.1.4:302 'gerechtig' = rechtvaardig" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |