Woord: godvergeefmij
godvergeefmij , godvergeefmie
, volledig: godvergeef mie de zunde! uitroep van verbazing, zooveel als: hoe is ’t mogelijk! wie had dat van hem (of: haar) kunnen denken! – Ook om eene sterke afkeuring te kennen te geven. Zie: godverdikke, en: vergeven. – Hiervan: godvergeefmiese, bijvoeglijk naamwoord en bijwoord, steeds met ongunstige beteekenis en verzachtend voor: godverdomde; godvergeefmiese (godvergeefmiesche) gemijn, kwoad, laf, duuster, enz.; – kerel, bungel, lummel, enz. = zeer, verschrikkelijk gemeen, duister, enz. Zie: godverdikke, en: vergeven. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
godvergeefmij , godvergeemie
, een vloek, samengetrokken uit den ook elders bekenden uitroep: god vergeef’ me (de zonde)! hiervan weer het bijvoeglijk naamwoord vergeven * of vergeefmes (bldz. 573.) Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
godvergeefmij , gaffergémig , gaffergémie, gaffergémes, goffergémig, goffergémie
, vloek, krachtterm, verbastering van ‘God, vergeef me’. Ook verbogen vormen zijn gangbaar, bv. wat ’n goffergémese grôte hufter. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
godvergeefmij , godvergeeme , tussenwerpsel
, bastaardvloek (‘god vergeef me’) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
godvergeefmij , [vloek] , godvergaefmich
, vloek Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |