Woord: halftijds
halftijds , halvetied , hàlftied
, Westerkwartier hàlftied = de helft (of eigenlijk: ʼt grootste deel) van den tijd: hijʼs halftied zijk; ook hoort men halftieden, evenals hijltieden*. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |