Woord: heetkillig
heetkillig , [kleinzerig] , heetkellig
, kleinzeerig, gevoelig, angstig voor pijn, Gron. hijtkillig. – Kil = koud; killen = koude gevoelen; killig zou dus zijn: zeer vatbaar voor een koud gevoel, gevoelig voor koude; heet moet hier als eene versterking van genoemd begrip beschouwd worden. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
heetkillig , hijtkillîg
, kleinzeerig, zeer gevoelig en angstig voor pijn; Drentsch heetkellig. Uit: heet, en: killig = koud, huiverig. Vergelijkt men nu de uitdrukking: ’t is ’n blikken panje, voor iemand die spoedig over koude en ook over warmte klaagt, dan zal een hijtkillîg mensch iemand zijn die heet-koud is, dus eigenlijk eene tegenstrijdigheid oplevert waarmee men den draak steekt. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
heetkillig , hijtkillig*
, vergel. koeskillen *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |