Woord: helling
helling , hellîng , hellên
, scheepstimmerwerf, verkorting van: scheepshelling, oudtijds: hellink, hellinge, helge; ’t schip moet op de hellên = moet naar de werf om hersteld te worden. Bij overdracht zegt men het ook van kleedingstukken, meubelen, enz. Vgl. en 6. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
helling , helling , (zelfstandig naamwoord vrouwelijk)
, Schuin aflopende scheepswerf, plaats waar schepen hersteld worden. Evenzo elders in Holl., Friesl. en Nederduitsl. Ook reeds in het Mnl. Zie de wdbb. || Het schip moet op de helling. – Ook wel gezegd van ziekelijke personen, die tot herstel van hun gezondheid hun gemak moeten nemen. – Zie de samenst. hellingbaas, hellingman, hellingmansbaas. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
helling , helling*
, ook bij v. Dale. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
helling , helling , de
, 1. glooiing, helling Aj van een helling ofgaot mit de fietse kuj mooi vrijwielen (Ruw), Een slootwal möt een goeie helling hebben (Wsv), Tegen de helling was het lekker in de zunne (Eli) 2. scheepshelling Het schip glee de helling of het waoter in (Eex), De auto zet der nou weer knap uut, hij is net op de helling ewest opgekalefaterd (Die) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
helling , ellige , elling, ellinge
, scheepswerf (Kampen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
helling , elling
, 1. helling; 2. zie ellige Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
helling , helling , hellinge, hellige , zelfstandig naamwoord
, de; 1. helling, glooiing 2. slootkant Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |