Woord: jongetje
jongetje , jōnne , jōnje, jaonje
, in de kleinekindertaal voor: jongetje, tegen zeer kleine kinderen, als liefkoozingswoord; in ’t Westerkwartier jaonje, bij ’t aanspreken. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
jongetje , jonje
, (uitgesproken jaonje), o.a. in ʼt Westerkwartier en meestal bij het aanspreken, voor: jongetje. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
jongetje , jonkje
, jongetje, bij v. Dale (sub “jong” 2) als gemeenzaam vermeld. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
jongetje , jonggien , jochien , het
, jonggies , Ook jochien = jongetje Het is een duvel van een jochie (Pes), zie ook bij jochie Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
jongetje , jungske
, jongetje , Kléén kénder hébbe alle sórte naome, mistal zègge ze dé't 'n schón jungske is. Kleine kinderen hebben veel soorten namen, meestal zeggen ze dat het een mooi jongetje is. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
jongetje , jongeske
, jongetje. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
jongetje , jonkien , (zelfstandig naamwoord)
, jong dier. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
jongetje , jungske , zelfstandig naamwoord
, jongetje (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |