Woord: klei
klei , klei
, in: de bijen naar de klei brengen = de kleistreken der prov. Groningen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
klei , kleie , (vrouwelijk)
, klei, leem. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
klei , klai , klei
, klei, in ’t Westerkwartier ook klei – op de klai = op de kleigronden, in de kleistreken dezer provincie. klei, in de zegswijs: doar zit klei an de pōls (Westerkwartier) = de vrijster is rijk. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
klei , klei , klaai , (klaai) , (zelfstandig naamwoord vrouwelijk)
, Zie de wdbb. – Assendelver klei, boter; thans ongebruikelijk. || De Capiteyn (quam) eens seer vrolijk in huys, en seyde tegens Jan Luytsz (die omtrent thien jaren oudt was) en vry langs de vloer liep: Moogste wel Assendelver Klay? (verstaet Boter) ja antwoorde hy; komt ik sal se u so dik op ’t brood smeren, datse u by de neus opruld, wanneer gy my de waerheyd sult seggen, op het gene ik u vragen sal, SOETEBOOM, Ned. Ber. 45. De Capiteyn haelde de beloofde Assendelver Kley op Brood, en seyde ..., ald. 4. – Vgl. kleidikker, kleien, Kleierd, Kleiweer. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
klei , klai
, zie klei *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
klei , kläi , mannelijk
, klei Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
klei , klàj , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, klei Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
klei , klaai , zelfstandig naamwoord de
, Klei, in de zegswijze deer zit klaai an de kloet, daar zit geld. Klei duidt hier op vette, vruchtbare grond. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
klei , klei , klaai, klai , de
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), klaai (Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe, Veenkoloniën), klai (Veenkoloniën) = 1. klei Klei hebbe wij in hier in Drenthe niet (Rui), Van klei kuj mooie dingen maoken boetseerklei (Eex), Bakstainen maokt ze van klaai (Eev), Het is een lompe kerel, net of hij zo uut de klei etrokken is (Mep), Het is zo vet as klei (And) 2. leem (Zuidoost-Drents zandgebied) Blauwe klei leem voor de deel (Sle), Aj deur de klei bint dan kriej driefzand (Erm), Wij moet nog klei halen oet de kleikoelen (Sle), zie ook bij liem 3. kleistreek, meestal in de provincie Groningen Hij komp van de klaai uit Groningen (Row), We moeten de iemen even naor de klei brengen naor het koolzaod hen (Klv), Paartie viendt eerpels van de klei lekkerder (Bro) *Hoe zwaorder de klei / Hoe lomper de ossen / Hoe schraoler het zaand / Hoe lozer de vossen (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klei , klei
, klei Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
klei , klei , zelfstandig naamwoord
, de; 1. bep. grondsoort: klei 2. kleibodem 3. kleigebied, met name dat in Friesland en evt. Groningen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
klei , klaai
, klei. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
klei , klaai
, klei Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
klei , klaaj , zelfstandig naamwoord
, klei; uitdrukking - öt de klaaj getròkke - lomp; Dialectenquête 1876 - klaaièrrepels; Die knikkers waren veur de èèrme lui, die waren gebakken van klaai. Agge der op gongt staon, per ongeluk, waren et ôk ineens gin knikkers méér. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006) [bedoeld is de knikker die zie kaajscheut werd genoemd; WBD III.2.3:204 'klei' = niet doorbakken brood, ook 'klef', 'derf'; WBD III.4.4:155 'gele klei' = kwartszand; WBD III.4.4:156 'klei' = zavel Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |