Woord: lou loene
lou loene , louwloene
, (Stad-Groningsch), schimpwoord als: rekel, lummel, enz. (In Holland: iets louwloene doen = zich niet haasten, het met opzet vertragen.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
lou loene , louwloene*
, (bldz. 540): in Holland beteekent “iets louwloene doen”, zich niet haasten, meestal met opzet, een zaak lijdelijk aanzien. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
lou loene , lau loene
, niet doen Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Winschoter bargoens, in: Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank |
lou loene , louloene
, bargoens: niets, mis. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
lou loene , louwloene , bijwoord
, niks. Een bargoens woord afkomstig uit het Hebreeuws. Dus eigenlijk niet echt Biks. Kan op verschillende manieren gebruikt worden. ‘t Is mis. ’t Is naatje pèt. Dè kunde dènke! Collectant 1: Gè hèt daor zeejker veul gevange? Collectant 2: ’t Waar louwloene, gierege pin dè-t-ie daor sto. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
lou loene , louwloene
, iets voor niets doen, geen beloning. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
lou loene , lowloene
, zonder bezieling, vrij onverschillig Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
lou loene , louwloene , bijwoord
, waardeloos (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
lou loene , laawloene , tussenwerpsel
, Henk van Rijen – niets, mis; Henk van Rijen – 'Laawloene meej de klèp toe' - Helemaal niets/mis; Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - tis lou loene meej de klèp dicht ('72) - versterkende uitdrukking; WNT LAUW LOENE zie LOUW LOENE (lou loenen, lauw loene) - bijvoeglijk naamwoord en bijwoord; Van Barg. herkomst en door De Vries in navolging van Moormann teruggevoerd op Hebr. lau lonu 'niet aan ons'. Vaak ook aangetroffen als aaneengeschreven verb. in de vormen lauloenen, louwloene.1) Bedroevend slecht, om te huilen; 2) niets, niemandal. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |