Woord: marter
marter , marder , mader, maorter, maoter , (mannelijk)
, [weinig gebruikelijk] marter. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
marter , marte , (vrouwelijk)
, [weinig gebruikelijk] wezel. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
marter , marte , (vrouwelijk)
, wezel. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
marter , [marteling, foltering] , marder , marde, maorter, maoter , (mannelijk)
, marter. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
marter , meert , matter
, meert (Ommelanden) = bunsel (Oldampt, Westerwolde) = bonsing, Mustela putorius. Vergelijkingen: schreeuwen as ’n meert (Ommelanden) = een schreeuw uiten van pijn, enz.; stinken as ’n bunsel, of: stinken as ’n ulk (Oldampt) – meert, verbastering van: marter, Hoogduitsch Marder, Oostfriesch marder (mustela Scytica), Nedersaksisch maarte, Middel-Nederduitsch marth, marte, marder, mardel, Angel-Saksisch meard, Oud-Hoogduitsch, Middel-Hoogduitsch marder, mart, Zweedsch maerd, Deensch maar, Italiaansch martora, Spaansch marta, Fransch marte, martre, Latijn martes, dat uit het Oud-Noorsch, Anglosaksisch meard maerth, Middel-Hoogduitsch mart zou overgenomen zijn, en niet: marter, enz. van: martes, terwijl de oorspronkelijke beteekenis van: maard, of: mart, marth, enz.: moordenaar zal zijn, dat zich allicht uit den bloeddorstigen aard van het dier laat verklaren. (Zie ten Doornk. art. marder.) Vgl. bunsel, en: ulk. matter (Oldampt) = marter; zeker roofdier. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
marter , meert*
, Latijn martes. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
marter , meert
, bunzing Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
marter , marter , de
, marters , marter Wij kent de marter wal, mor wij hebt hum nog nooit zien (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
marter , mutte , de
, mutten , (Smi) = bunzing, Putorius foetidus Een buseling numen wij seins mutte Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
marter , matter , zelfstandig naamwoord
, de; bep. roofdier: marter Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |