Woord: meestentijds
meestentijds , mijnstied , mijstied, mijnstieds, mijstieds
, (meesttijds) = meestal. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
meestentijds , mijstied
, mijnstied = meesttijds of meestentijds. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
meestentijds , meestieds
, meestal Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
meestentijds , mainstieds
, meestal Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
meestentijds , meistentoids , meistentois , bijwoord
, Meestal, de meeste keren. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
meestentijds , meestentieds
, meestal, grootste deel van de tijd. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
meestentijds , meestentieds
, meestal. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
meestentijds , miesttied , miesttieds, miestentieds , bijwoord
, Ook miesttieds (Zuidwest-Drenthe), miestentieds (ec) = meestal, doorgaans Koj nog is gauw een maol? Miesttied bin wij wal in hoes (Emm), As wie boeten zitten, is het mainstied aan de achterkaante van het huus (Vtm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
meestentijds , mistentèds
, dikwijls. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
meestentijds , mistenté
, meestal , Mistenté hébbe we nog 'n stróójmiit óp d'n ékker stôn, vur ést nie geliik binne kan. Meestal hebben we nog een stromijt op de akker staan, voor als niet alles binnen kan. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
meestentijds , meerstentieds , meerstentied, meersttied, meersttieds, meestentied , bijwoord
, meestentijds Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
meestentijds , mêêstentijd , bijwoord
, meestentijds, meestal Zie mêêstal Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
meestentijds , mestentèìjds
, dikwijls Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
meestentijds , meestentieds , (bijwoord)
, meestal, het grootste deel van de tijd. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
meestentijds , mistenteijds
, meestal, meestentijds Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
meestentijds , meestied , meestieds
, meestal (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
meestentijds , mjeestetij , bijwoord
, meestal (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
meestentijds , meîstentieds , mieëstentieds , bijwoord
, tweede vorm Weerts (stadweerts); meestal Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
meestentijds , mistentèds , mistegetije, mistentèèds, mistentij , bijwoord
, Henk van Rijen – 'mistentè(è)ts' - meestal, meestentijds; GD07 mistentèèds zitter en vrouw in de spreekkaomer...; - met adverbiale 's; 'Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) – 'meestegetijje' (bis); Stadsnieuws - Hij heej mistegetije nòg gin tèèd om rusteg zenen botram te eete (191108); De barones laag mistentij op et bed... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |