Woord: omvademen
omvademen , omvoamen
, (klemtoon op: voa) = omvademen, een voorwerp met de uitgestrekte armen omvatten; Oostfriesch umfamen. Vgl. ofvoamen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
omvademen , omvoamen*
, vergel. ofvoamen *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
omvademen , umväämen
, omvamen ( |
omvademen , omvoamen
, omvatten Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
omvademen , umvaomen , zwak werkwoord, overgankelijk
, omvademen Wie kunden dei boom nog nich mit drei man umvaomen (Ros), Bij die vrouw kuj de kneep wal umvaomen met de handen (Scho), Een klompenmaker umvaomde de boom um te zien, hoeveul klompen der in zaten (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
omvademen , omvaemen , omvaomen, omviemen , werkwoord
, 1. omvatten met wijd uitgespreide armen en handen, omvademen, omsluiten 2. omvatten, in z’n geheel betrekking hebben op Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |