Woord: ondertijd
ondertijd , ondertied , undertied
, (Westerwolde) = in dien tusschentijd, intusschen, inmiddels. Kil. ondertijds = ondertusschen. (v. Dale: ondertijds (verouderd) = nu en dan, bij tusschenpoozen.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ondertijd , ondertied*
, (bl. 549) heeft meestal den klemtoon op tied; ’t is ook Friesch, vgl. Nederlandsch “onderwijl”, in verband met “bij tijd en wijle.” Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
ondertijd , ondertoid , bijwoord
, Ondertussen (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
ondertijd , undertied , bijwoord, voegwoord
, vw. = 1. intussen Aj koffie drinkt, kuj undertied mooi erpel schellen (Zwin), Ondertied dat wai praoten, maokt Jantje koffie (Row) 2. (voegw.) terwijl (Zuidwest-Drenthe, zuid) ’s Aovends de kraante veurlèzen, ondertied de vrouwe zit te breien of te neien (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ondertijd , ondertied , bijwoord
, intussen, onderwijl Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |