Woord: ontzitten
ontzitten , [verwijderd zijn] , ontzitten
, van de maan = afgaan van de maan, Gron. = later in den avond opkomen, nog niet schijnen als de zon reeds onder is. Neders. entsitten, eigenl. = verwijderd zijn, verwijderd houden; MNederl. ontsitten = ontkomen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
ontzitten , ontzitten
, van de maan; zooveel als: later in den avond opkomen, nog niet schijnen als de zon reeds onder is. Drentsch ontzitten = afgaan van de maan. Nedersaksisch entsitten, eigenlijk: verwijderd zijn, verwijderd houden. Middel-Nederlandsch ontsitten = ontkomen. Vgl. baiêrn. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ontzitten , ontzitten*
, vergel. baiern *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
ontzitten , ontzitten , sterk werkwoord, onovergankelijk
, afnemen van de maan De maone ontzit, het is ofgaonde maone (Wsv), As wij daor nog naor toe wilt, dan mot het non wezen, want de maon begunt al weer te ontzitten wegens het ontbreken van straatverlichting ging men namelijk vroeger bij voorkeur bij maanlicht op visite (Dro) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ontzitten , ontzitten
, (Kamperveen) later opkomen van de maan Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
ontzitten , ontzitten , werkwoord
, afnemen, kleiner worden (van de maan) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |