Woord: op en daal
op en daal , [op en neer] , op en deel
, (op en neer) De boerenzoons en knechten heeten met elkander op en deel te gaan, als zij gezamenlijk werken en aan dezelfde tafel eten. Dit zegt men bv. van personen die bij een boer in den kost zijn om de boerderij te leeren, doch evengoed als de knechten moeten werken. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
op en daal , op en del*
, zie op en neer . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |