Woord: open
open , aopen , (bijwoord)
, [weinig gebruikelijk], zie lö̀s. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
open , aopen , (bijwoord)
, open. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
open , open , (bijvoeglijk naamwoord en bijwoord)
, Zie de wdbb. – Er is ’en huis open, er is een huis vrij, te huur. || Ze kennen nag niet trouwen, want er is nag gien huis open. – Uit een open reden, zo maar, zonder bepaalde aanleiding. || Toe gaf-i me uit ’en open reden ’en slag in me gezicht. “Waarom dat?” “Och, ik zeg ’et maar uit ’en open reden.” – Evenzo elders in N-.Holl. ||(Zij) gaf mij zelfs bij het doorbladeren van hare teekenportefeuille, uit een open reden, een allerliefste teekening op rijstpapier ten geschenke, BEETS, Camera Obscura13, 190. – Vgl. open schenen op scheen 1. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
open , open
, zie: hof . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
open , aop
, open. De deur is oap, de deur is open. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
open , open , bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
, in de zegswijze ’m weer open hewwe, een grote mond opzetten, weer het hoogste woord voeren. – ’t Is nag open water, er ligt nog geen ijs in de sloten, er kan nog gevaren worden. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
open , aope
, open. Dao sjteit väöl aope in zien buik: hij heeft veel krediet gegeven. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
open , open , eupen , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Ook eupen (Zuidwest-Drenthe) = open Hij hef een open wonde an het bien (Die), Alles lag open en bloot (Flu), Het open vuur (Sle), Een open raem (Dwi), Een eupen lief loslijvigheid (N:Zuidwest-Drenthe), Doe de deure mar lös, maar ook wel Wacht mar even, dan za’k joe de deure eupen doen (Nije), z. ook het meer gebr. lös Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
open , eupen , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. open, niet gesloten, niet dichtgemaakt, onbedekt 2. toegankelijk 3. niet gevuld 4. nog niet afgerond, nog niet afgesloten 5. zeer helder van geest, scherp oplettend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
open , oop , oope , bijvoeglijk naamwoord
, open Z’n bek sting oop Zijn mond stond open; Hij doe z’n bek nied oop Hij zegt helemaal niets; Iets oope houwe staon Iets open laten staan Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
open , oëpe , op , werkwoord
, open , VB: De weenkel ês oëpe tot zês oor. Zw: 'nne oëpe lyjer: lijder aan open T.B.C. Zw: oëpe loch: onbewolkt Zw: 'nnen oëpe sjoon: een zomerschoen.; op VB: Doég de dëur 'ns op. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
open , ôôpe
, open. in de uitdrukking “‘n oôpe gerij”, “een open vrouwenbroek”. ook wel “snelzèèker” genoemd. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
open , oeape
, open , De duuer stuit dao altied wagewied oeape. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
open , oeëp , bijvoeglijk naamwoord
, oeëpe , open; ein oeëpe beîn – 1. een open been 2. een in de lengte doorgesneden frikadel, bedekt met rode saus (Engels: up – omhoog; de betekenis ‘open’ is ontstaan doordat men vaak een deksel moet optillen om iets open te maken) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
open , oeëp , oeëpe, oôp, ope , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, eerste en tweede vorm Weerts (stadweerts); derde en vierde vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts Ospels; open Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
open , oope , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, open; vB in weeke gin vènster oope gehad - wekenlang werkloos geweest; Cees Robben: mar as oew schuurdeur oope gao; DANB hij zètte zen kwèèk oope; WBD III. 4. 4:55 'open weer' = vriezend weer; c. q. zacht winterweer Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
open , aop , aope
, open Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |