Woord: ophoogsel
ophoogsel , ophoogsel
, het dakvormige deksel eener doodkist; ook de ophooging op een graf, Nederlandsch roef of roof. (In de Ordonnantie op de begrafeniskosten van 1637 (uitgave 1723) wordt het opsetsel genoemd.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ophoogsel , ophoogsel*
, “opsetsel” in eene Ordonnantie van 1687 (art. I b); in ’t Nederlandsch “roef” of “roof”, in beide beteekenissen; vergel. hek . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |