Woord: opkoken
opkoken , opkoken*
, ook bij v. Dale. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
opkoken , opkoken , zwak werkwoord, overgankelijk
, opkoken Aj vandage soep over hebben, dan kuj dat morgen weer even opkoken (Klv), Vrogger mussen ze de wasse - het witgoed dan - altied opkaoken um het goed schone te kriegen (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
opkoken , opkoken
, 1. voor de tweede maal koken om bederf te voorkomen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: een beetje koken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
opkoken , opkopen
, opkopen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
opkoken , opkoken , werkwoord
, 1. aan de kook brengen/raken en evt. doen houden, vooral: zachtjes opnieuw koken of doen koken 2. schoon doen worden van sieraden e.d. door te koken, m.n. in een mengsel van spiritus en water Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
opkoken , opkaoken , (werkwoord)
, opkoken, aan de kook brengen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |