Woord: opkrijgen
opkrijgen , opkrijgen , (sterk werkwoord)
, vgl. een zegsw. op mast. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
opkrijgen , opkriegen*
, (bldz. 310 en 551) ook elders; bij v. Dale: hij kan het niet op = hij kan van zijne verbazing niet bekomen. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
opkrijgen , opkriigen
, kreeg op, opekriiegen , oprapen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
opkrijgen , opkrieng , werkwoord
, oprapen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
opkrijgen , opkriege
, kreech op, haet opgekreege , op krijgen; (geld) opmaken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
opkrijgen , opkriegen , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. opkrijgen Dat eten, dat krig hij nooit op (Zwin) 2. oppakken, van de grond pakken (Zuidoost-Drenthe, wh) Krieg mij dat is even op (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
opkrijgen , opkriegen , werkwoord
, 1. van de grond rapen, oppakken 2. opgedragen krijgen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |