Woord: penningzestien
penningzestien , pennênzestien
, (penningzestien) = pennênvast (penningvast) wezen = zuinig, spaarzaam, van de behoudende partij, een weinig zwakker dan knieps = karig. Ook als zelfstandig naamwoord: ʼt is ʼn pennênzestien, synoniem met: kniepstuver. Eigenlijk zooveel als: iemand die weet dat een stuiver 16 penningen heeft, waarvoor wij nu zeggen: dat een dubbeltje tien centen heeft. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
penningzestien , penningzestien*
, “op de penningzestien” ook elders. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |