Woord: pierenkul
pierenkul , pierekul
, (Stad-Groningsch) = borrel in de nuchteren maag. Letterlijk zooveel als: wormenverschalker. Zie: kullen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
pierenkul , pierekul*
, vergel. wirm * (bl. 579.) Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |