Woord: pinakel
pinakel , pienappel
, het koepeltje van eenʼ toren, met name van den Martinitoren te Groningen. – Ook voor: het hoofd als zetel van het verstand, de bovenkamer; ʼt scheelt hom in de pienappel = hij is niet wel bij ʼt hoofd. – Waarschijnlijk luidt de oorspronkelijke vorm: pijnakel (een door bouwkundigen nog gebruikt woord) van het Fransche pinacle = tin, tinne, en ʼt Latijnsche pinaculum = top, en hebben het met eene volksafleiding te doen. Ook de klemtoon moest daardoor eene verandering ondergaan. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
pinakel , pienappel*
, waarschijnlijker door volksetymologie verbasterd uit (bouwkunde) pijnakel, Fransch pinacle, Latijn pinnaculum = top. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |