Woord: pleit
pleit , plait
, zie: recht. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
pleit , plaait , (zelfstandig naamwoord vrouwelijk en onzijdig)
, zie pleit. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
pleit , pleit , (plaait) , (zelfstandig naamwoord vrouwelijk)
, Zeker soort van vissersschuit, een platrond vaartuig. || Nou zien-je niet zoveul plaaiten meer as vroeger. – Ook elders bekend; zie VAN DALE en VAN LENNEP, Zeemanswdb. 166. Vgl. bij KIL. “pleyte, stlata, navis larga et plana”. Het woord komt ook in de Middeleeuwen voor. || Claes Heyrics soen van Rotterdam, die had gheladen in sijn playte op die nuwe haven van Delft CLXII vate (bier), Oorl. v. Albr. 118 (a° 1398); zie ook ald. 111, 181, enz. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
pleit , pleit , (plaait) , (zelfstandig naamwoord onzijdig)
, Een vlak, breed stuk, b.v. van rietland. Thans verouderd. || Willem Clauys, genaemt t’playt riedtlant op bewessen de Kayck (te Assendelft in de Kerkbuurt), Maatb. Assend. (a° 1635). – Evenzo spreekt men in Oost.-Friesl. van ’n pleite îs of ’n îspleit voor ijsschol (KOOLMAN 2, 730). Vgl. ook pleit I. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
pleit , plait
, zie recht *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
pleit , pleit , zelfstandig naamwoord
, de; in in de pleit in een rechtzaak verwikkeld Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |