Woord: plompen
plompen , plompen
, zie plomp *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
plompen , plompen
, het gooien van een aantal knikkers (bijvoorbeeld 10 van jezelf en 10 van de tegenpartij) in een kuiltje of pet. Als er een even aantal uitsprong was de hele worp voor jezelf; een oneven gooi was voor de tegenpartij. Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer. |
plompen , plompe , ploempe , werkwoord
, 1. Plonzen. 2. Met een stok in het water plonzen om de vissen in het net te drijven. 3. Zie plumpe. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
plompen , plumpe , werkwoord
, Plompende, plonzende geluiden maken. | De koffie plumpt al, je kroige zô ’n koppie. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
plompen , plumpen
, plonsen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
plompen , plumpen , plumpsen
, plumpen, eplumpt , plonsen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
plompen , ploempen , plompen, plumpen, ploemsen, ploempsen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook plompen, plumpen (Zuidwest-Drenthe), ploempsen, ploemsen (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe) = plompen, een plompend geluid maken Die veerze ploempde zo naor het knaol in (Sle), Ze waren niet bang veur water, zie leuten zuk der zo inploemsen (Anl), Die kiender, die zit mit een stok in het water te plumpen (Hol), De melk wuurd zunder zei in de bussen plompt (Pdh), Het water plumpte uut de locht (Koe), z. ook plompen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
plompen , plompen , plumpen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook plumpen (Zuidwest-Drenthe) = 1. overvloeien Hij gooide de melk zo hard in de zeie, het plompte der over (Hijk) 2. manier van vissen Wij gungen vissen in de Vaort mit netten en dan gebruukten wij twee grote plompstokken um de vis naor de netten in te plompen (Hav), z. ook ploempen 3. zwaar lopen (Kop van Drenthe) Hai plompte der over, dai plomperd (Rod), z. ook ploffen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
plompen , plumpen , plumpsen, ploemsen
, iets in het water gooien of laten vallen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
plompen , plumpsen , ploemsen, plumpen
, in het water gooien Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
plompen , ploempen , werkwoord
, 1. in het water of in een andere vloeistof vallen, springen met een plomp 2. het geluid van één of meer plompen maken bij het vallen in een vloeistof, bij het vallen, gutsen van een vloeistof 3. met een plomp in een vloeistof werpen, gieten 4. met één of meer plompen in het water polsen, plassen 5. ploffend, met plompen door het water lopen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
plompen , plompen , ploompen , werkwoord
, 1. in het water vallen, springen met een plomp 2. het geluid van één of meer plompen maken bij het vallen in een vloeistof, bij het vallen, stromen, gutsen van een vloeistof 3. met één of meer plompen in het water polsen, spatten 4. de karnpols bedienen 5. vloeistof met een plomp gieten 6. ploffend, met plompen door het water lopen 7. neerploffen 8. met zware stappen lopen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
plompen , plumpen
, 1. plonsen; 2. plempen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |