Woord: ros
ros , rös
, slaag, Nederlandsch ros. Zie: lappen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ros , rös
, slaag, Nederlandsch: ros, zie lappen * 1. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
ros , rosse , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, rossn , rusken , roskam Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
ros , ros
, t in n ros mankeern, niet goed bij ’t hoofd zijn Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
ros , ros , m
, paard. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
ros , ros
, slaag ros kriêge slaag krijgen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
ros , ros , zelfstandig naamwoord ’t
, 1. Paard. 2. Plat voor hoofd, lichaam. | Wou je ’n tik voor je ros? Hai kreeg ’n skop voor z’n ros. Vgl. het Nederlandse werkwoord afrossen, letterlijk voor het roskammen van een paard, figuurlijk voor aftuigen, een pak slaag geven. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
ros , ròs , bijvoeglijk naamwoord
, (Gunninks woordenlijst van 1908) ros Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
ros , ros , zelfstandig naamwoord
, et; in et staolen ros de fiets Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ros , ros , zelfstandig naamwoord
, wildebras Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
ros , nne rôsj te wienig hebbe
, gek , (gek zijn) 'nne rôsj te wienig hebbe; wijs (wijs zijn) 'nne rôsj te wienig hebbe Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
ros , ros
, paard Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
ros , ros
, roodachtig. in de uitdruk king “de rosse maon”, “de maartse maan”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
ros , rös , bijvoeglijk naamwoord
, overrijp (Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |