Woord: schijtkerel
schijtkerel , schaitskerel , schaiskerel, schijskerel
, schimpwoord voor bloodaard, lafaard, vreesachtige man of jongen, bij v. Dale: schijtebroek. Staat voor: schietskerel, wij zeggen ook: schietend benaud wezen, dus de Hoogduitsch vorm van: schijten. Hoogduitsch Scheisz-kerl (schijter). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
schijtkerel , schijskerel*
, naar het Hoogduitsch (bl. 561.) Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
schijtkerel , sjietkael , mannelijk
, sjietkaels , sjietkaelke , prulvent. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |