Woord: schorremorrie
schorremorrie , schromolie , (onzijdig)
, schorremorrie. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
schorremorrie , schorriemorrie , (onzijdig zonder meervoud)
, gemeen volk, janhagel, uitschot van vee. Het woord schijnt van oosterschen oorsprong. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
schorremorrie , schorremorrie*
, oorspronkelijk een Hebreeuwsch woord, dat “ossen en ezels” zou beteekenen (Laurillard, Bijbel en Volkstaal bldz. 2.) Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
schorremorrie , schorrij-morrij
, Een woord welk minagting en mengeling uitdrukt. Voorbeelden: schorrijmorrij van volk, slegt volk. Een korf met onderscheidene soorten van appelen ziende, zoude men zeggen: dat is allerlei schorrijmorrij door malkander. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
schorremorrie , schorriemoriie
, straatvolk, gepeupel Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
schorremorrie , schorriemorrie , schurremurrie, schorremorrie , het
, Ook schurremurrie (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid), schorremorrie = 1. slecht volk Met zuk schorriemorrie kuj niet umgaon (Row), Ien det straotien woont allemaole van det schurremurrie (Hgv), z. ook schorem 2. rommel, troep Het was wat schorriemorrie bij mekaar en toch weur der op boden bij verkoop op een boeldag (Sle), Der zit wat schorremorrie in die kiste (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |