Woord: sinterklaasgoed
sinterklaasgoed , sunderkloasgoud
, gebak voor het Sint-Nicolaasfeest in allerlei vormen, als: menschen, dieren, gereedschappen, meubelen, molens, huizen, enz., bestaande uit meel en suiker. Eén dier voorwerpen heet: sunderkloasding, sunderkloaspop, sunderneikloaspōppe, enz. Schertsend noemt men gegoten hekwerk, enz. sunderkloasgoud, omdat het zoo bros is. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
sinterklaasgoed , sunderkloasgoud*
, vergel. ook sukergoud . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
sinterklaasgoed , sunderklaosgoed , sunterklaosgoed , zelfstandig naamwoord
, et; snoep enz. uitgedeeld t.g.v. van Sint-Nicolaas Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |