Woord: smient
smient , smaint , smijnt
, kleine soort van wilde eend, Friesch smjunt. Oostfriesch smênt = kleine eend, zoowel de kruipeend (anas querquedula) als de fluiteend (anas penelope); Kil. smeente, v. Dale smient = fluiteend; Engelsch smee, smeath, Noordfriesch smen. Samengetrokken uit het Oud-Hoogduitsch smahi = klein, gering, en: eend. Hoogduitsch Ente, Oostfriesch ânt, Kil. endte. Vgl. smacht; zie ook: woar 3. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
smient , smaint*
, Engelsch ook: smee, smeath. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
smient , smient , zelfstandig naamwoord de
, 1. Soort (fluit)eend. 2. Stommeling. Zie het N.E.W. onder smient. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |