Woord: smoorpan
smoorpan , smoorpannen
, soort van dakpan. Vgl. bakpannen 1. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
smoorpan , smoorpan*
, ook bij v. Dale. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
smoorpan , smoorpannen
, een soort van dakpannen, vergel. bakpannen *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
smoorpan , smoorpannĕchien
, (steenen) pannetje. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
smoorpan , smoorpan , zelfstandig naamwoord de
, in de zegswijze van z’n hart gien smoorpan make, van zijn hart geen smoorkuil maken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |