Woord: spaken
spaken , spaken , (intransitief werkwoord)
, winden, aanspaken, met de handspaak werken; van daar het spreekwoord: “het zal er spaken.” Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
spaken , spaken
, dorren, uitdrogen, bijna veroud.; het spaakt, het is spakerg = het is heet weder. Gron. spoaken = door uitdrogen splinteren, spleten maken; oetspijken = door droogte scheuren, van vaatwerk. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
spaken , spoaken
, door uitdrogen splinteren, scheuren, spleten maken, vooral van vaatwerk. Drentsch spaoken = dorren, uitdrogen (bijna verouderd); Oostfriesch spaken = splijten, bersten, splinteren door de hitte, bv. van houten voorwerpen, van den grond, enz.; Nederduitsch, Middel-Nederduitsch spaken, Middel-Nederlandsch, Middelvlaamsch spaken, spaecken, Vlaamsch spakeren, Middel-Hoogduitsch spachen (barsten, splijten). Vgl. oetspijken. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
spaken , spoaken*
, vergel. oetspijken *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
spaken , spake , werkwoord
, Beide handen aan de spaken van een wiel slaan om zo de wagen in beweging te krijgen. | Help ers spake, aars komt die kar nooit uit de prut. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
spaken , spaken
, (wp) = ‘dorren, uitdrogen. Genoegzaam in onbruik’ Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
spaken , spaoken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Kop van Drenthe) = slecht in elkaar sluiten door droogte Het rad van de waogen spaokt (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
spaken , spaeken , werkwoord
, van het weer: erg drogend zijn Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
spaken , spjêêke
, spaken , die fiets mot gespjêêkt worre = die fiets moet nieuwe spaken krijgen- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
spaken , speike
, speiktj, speikdje, gespeiktj , 1. spaken 2. helpen bij het op gang brengen van de volle kar Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
spaken , speike , werkwoord
, speîktj/speiktj, speikdje, gespeîkdj/gespeikdj , 1. van spaken voorzien 2. een voertuig in beweging trachten te krijgen door de wielen duwend of trekkend aan de spaken rond te draaien Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
spaken , speîke , werkwoord
, speîktj, speîkdje, gespeîktj , trappen, hard (fiets) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |