Woord: stads
stads , stadse
, voor: wat aan Groningen behoort of zich daar voor vast bevindt; zie: stad. (Voor: gebruiken, mode, zegt men: Grönger.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
stads , stadse*
, Friesch stedsk(e), Nederlandsch steedsch; ook Geldersch. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
stads , stads praote
, Nederlands spreken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
stads , stas , bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
, Stads, met stadse manieren. Zegswijze stas prate, deftig, (overdreven) beschaafd spreken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
stads , stads , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, als een stadsbewoner, vaak met negatieve bijklank van opschepperij, dikdoenerij Die stadse madam blas wal hiel hoog van de toren (Pdh), Dat is zo’n stadse meneer. Het is hum te min um mit ons umme te gaon (Hol), (zelfst.) Dat bint van die stadsen stadsbewoners (Sle), IJ kunt zo zeein dat die vrouw een stadse is; zie gedrag zuk heeil aans as eein hier oet het dörp (Eex), Hij wol het lange niet lien dat zien dochter mit een stadse trouwde (Dwij) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
stads , stads
, deftig. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
stads , stads
, deftig Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
stads , stads proote , stadse proot
, deftig praten Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
stads , stads , bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
, stads; stads meej haajkaants = ABN doorspekt met Tilburgse woorden; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - STADS(CH) bvw. - hetzelfde als steedsch: Op zij' stads(ch) gekleed gaan. WNT STADSCH - hetzelfde als steedsch Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |