Woord: stil
stil , stil
, zedig. , Een stil mensch. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
stil , stil
, langzaam. , stil gaan. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
stil , stillekens , stillekes
, voor zachtkens. Op bijzondere wijzen wordt dit woordje gebruikt. Zoo zegt men: ik heb maar stillekens gereden, even gelijk men elders zachtkens voor l Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
stil , stil , stille
, wezen, voor: bidden, vóór en na den maaltijd, ook Gron.; hardop stille wezen = overluid bidden; laot ons stille wezen = laat ons bidden. Zal aldus afkomstig zijn van de vermaning aan kleine kinderen om onder het gebed stil te zijn. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
stil , stillînk , stillens
, stilletjes, in stilte, heimelijk, steelswijze; as hij hum is stillînk betrök = als hij hem eens fopte, nl. door stilletjes uit school te blijven. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
stil , stil , (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord)
, stille , stil. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
stil , stil
, in de uitdrukkingen: stil in hoes blieven = niet uitgaan en ook geen bezoek wachten; stil op ber liggen = rustig het bed houden; dat mout stil zoo blieven (klemtoon op: stil) = daaraan mag niets veranderd worden; stil liggen loaten = stil laten liggen; loat hōm stil geworden, synoniem van laten betien. – Middel-Nederlandsch = laten betijen, laten geworden; ook: op zijn beloop laten, laten loopen. stil, of: stille wezen = bidden en danken bij den maaltijd; Drentsch hardop stille wezen = luide bidden. – Ook: stilwezen = ergens een poosje vertoeven, pleisteren; wie bin bie dei en dei stil west (= hebben doar anhollên); wie hebben in Amsterdam ìjn dag stil west. Spreekwoord: Beter ’n vloo vangen as stil zeten (beter eene vloo gevangen dan den tijd in ledigheid doorgebracht), te Aken: Beester en fleg gefange, Als moszig gegange. stil leven = leven zonder een bedrijf uit te oefenen of eene betrekking te bekleeden; d’olle lu leven stil; zij kennen stil leven = zij kunnen van hunne rente leven. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
stil , stille veldwachter
, onbezoldigd veldwachter. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
stil , stille vreidag , stille vrijdag
, goede Vrijdag, de vrijdag vóór Paschen. Kil. stille vrijdagh, Oostfriesch stille frêdag. (v. Dale: stille week = de week vóór Paschen.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
stil , stil , (bijvoeglijk naamwoord en bijwoord)
, vgl. overstil. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
stil , stil*
, (bl. 404 en 566) ook Nederlandsch in: stil laten liggen. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
stil , stille
, stil. Laoten wi effen stille wiään: stil zijn om te bidden of danken bij het eten. Stillen Vridag: Goede Vrijdag Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
stil , stille , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, stil; stille wean, het gebed doen; stille zetn, overtroeven bij ’t slaan van vinken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
stil , stil , bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
, in de zegswijze stil leve gaan, gaan rentenieren, zich uit het bedrijf of de zaak terugtrekken. – Stil en bestendig, maar de kneep inwendig, stille wateren hebben diepe gronden. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
stil , sjtil , bijvoeglijk naamwoord
, sjtilder, sjtilste , stil. Sjtil helop: kwasi hardop. Sjtil laeve: stilletjes leven, rentenieren. ’ne Sjtille: een stille. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
stil , stille
, 1. stille van wind: windstil; 2. stil. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
stil , stil , stille , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Ook stille (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = 1. stil As het stil weer is, kuj de Wildervankster torenklok hier luden heuren (Eev), Ze wolden het eerst stil holden geheim houden (Row), Het verstand stun hum stil hij kon het niet vatten (Bco), De mond stun heur gien ogenblik stille ze kwebbelde aan een stuk door (Die), Het was stil bleven niet in de openbaarheid gekomen (Sle), Hie was er hielemaole stille van beduusd (Bro), Dat is een stille nummer negen zwijgzaam persoon (Anl), De kiender zaten zo stille as een moes (Dwi) 2. rustig, gerust Het poppie blèert! Reactie Stil blèren laoten (Bal), Het bevalt mij goed en daorum gao ik er stil met deur (Odo) 3. in stil wezen bidden Woj ok nog stil wezen veur het eten? Antw. Nee, begun mor, wij hebt alles der bij inkookt (Sle) 4. in stille knip clandestiene kroeg Op het bovenveen waren eerder een boel stille knippen (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
stil , stille
, stil. Stille wezen, stille wezen (Kampereiland, Kamperveen) ‘bidden, stil zijn’. Oe stiller ò-j lègen oe minder piene ‘hoe minder je over iets praat, des te minder last heb je ervan’, Gunninks woordenlijst van 1908: Stil en bestendig, mä Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
stil , stille , stil , bijvoeglijk naamwoord
, (in bep. uitroepen in bet. 2) 1. niet of nauwelijks bewegend 2. met geen of weinig geluid 3. rustig, niet druk, met weinig bedrijvigheid 4. heimelijk, geheim, bijv. een stille oppasser onbezoldigde jachtopziener Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
stil , sjtel , bijvoeglijk naamwoord
, sjtelde/sjteller, 't sjtelste , stil , VB: Bis noé 'ns sjtel, ich versjtaon gèi woerd. Zw: Zoe sjtel wie 'n moés Zw: Neet mie sjtel koëme: niet meer kunnen stoppen Zw: Ién d'r sjtelle: heimelijk Zw: sjtel noé: wees rustig Zw: 't Ês sjtel es gèine get zèt: er gaat een dominee voorbij Zw: Dè kömp waol sjtel: gezegd van iemand die veel uitgaat Zw: 'n sjtel Mês: niet-gezongen; rustig kalm sjtel; stoppen (niet meer kunnen stoppen) neet mie sjtel koëme (zie 'komen') VB: Ich kaom neet mie sjtel van 't laachte.; sjtel, sjtel noë! rustig (wees rustig !) sjtel noé!; sjteller zitte zacht (zachter zetten van radio); sjteller zitte VB: Zit de radio ién gaodsnaom get sjteller, ich wör weeld ién 't deenk. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
stil , stille , (bijvoeglijk naamwoord)
, stil. Uitdr.: Een vrouwenand en een peerdetand staon nooit stille ‘zijn altijd bezig’. De stille getuge was een koord dat vroeger in de bedstee hing (touw met knoop erin), om je daaraan op te trekken, de beddekwaste (zie daar). Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
stil , zwégstil
, praat me er niet van, zwijg stil Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
stil , stil
, stilder/stiller, stilste , stil , Doeadstil. Muuskesstil. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
stil , stil , bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
, stil, onopgemerkt, klandestien; Henk van Rijen - stille kroeg - klandestiene tapperij achter een winkel Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |