Woord: teem
teem , tijm , taim, teem
, teem, het langzaam en vervelend spreken. Ook zooveel als: onderwerp, en verbastering van: thema; da’s altied zien tijm = daarover praat hij altijd, dat is zijn gewoon zeggen, zijne gewone uitdrukking. Drentsch teem = onderwerp; ook = idee fixe. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
teem , tijm
, een vischtuig om bot te vangen op de Wadden. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
teem , tém , (mannelijk)
, Sterk verlangen, dwingerij. Van een zieke: Nu heffe ʼn tém üm op de vörkamer te liggen; ʼt is met de man: van dage dit, margen dat. ʼt Is onmögelek ʼm van zîn tém òftebrengen. Het woord beteekent letterlijk: stelling, gevoelen, lat. thema. (Tém of getém – zeurige praat, is ʼn ander woord). Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
teem , tijm*
, waarschijnlijker van: thema. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
teem , [sterk verlangen] , tém , (mannelijk)
, Sterk verlangen, dwingerij. Van ʼn zieke: Nu heffe ʼn tém üm op de vö̂rkamer te liggen; ʼt is met de man: van dage dit, margen dat. ʼt Is onmögelek ʼm van zîn tém òftebrengen. Het woord beteekent letterlijk: stelling, gevoelen, lat. thema (Tém of getém – zeurige praat, is een ander woord). Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
teem , tièm , [tĭęm] , mannelijk
, stokpaardje, geliefkoosd onderwerp. Nen tièm op eits hebben. Dät is zienen tièm: dat is zijn stokpaardje. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
teem , tèèm
, teemen, zeurderige manier van spreken. Hie zeurt altied weer van achtern ofan, hie kan die tèèm mar niet kwiet raekn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |