Woord: wijnkoop
wijnkoop , winkōp
, godspenning, huurpenning, Gron. handpenning. Ook = huwelijkscontract. Vergel. ’t Gron. winkop = bruiloft. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
wijnkoop , winkōp , wijnkoop
, bruiloft, meervoud winkōppen. Bij Laurm. wijnkoop = een familiemaaltijd bij gelegenheid van den ondertrouw van verloofden, waarbij doorgaans de huwelijksvoorwaarden geregeld worden, en volgens Swaagman: in en in de omstreken van Groningen zekere soort van voorbruiloft bij den ondertrouw, v. Dale: wijnkoop (gewestelijk) = maal bij den ondertrouw. – Vgl. ’t Hoogduitsche Weinkauf = bezegeling van een’ koop door het drinken van eene flesch wijn. Drentsch winkop = huwelijkscontract, ook = huurpenning. Hooft wijnkoop = drinkgelag; Kil. wijnkoop, lijfkoop = gastmaal bij gelegenheid van een’ koop. Vgl. wasschōp. (Ofschoon bruloft, of: brulof meer en meer algemeen wordt, is winkōp in deze provincie het meest gebruikelijke woord.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
wijnkoop , winkop*
, vergel. wasschop *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
wijnkoop , winkop
, (ouderwets), bruiloft Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
wijnkoop , woinkoup , zelfstandig naamwoord de
, Traktatie op wijn door degene die op een publieke verkoping iets gekocht had. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |