Woord: zeiken
zeiken , zeiken
, Pissen is meer onder de lage standen gebruikelijk. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
zeiken , seiken , zeiken , (zwak werkwoord, intransitief)
, Wateren, pissen. Niet meer algem. gebruikelijk; te Assendelft vooral van dieren gezegd. || Deer heb me die kat weer in de kamer ’eseikt. – Het woord is ook elders bekend; zie VAN DALE en FRANCK op zeiken. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
zeiken , sijken
, wateren, pissen: bij van Dale “zeiken” = het Hoogduitsch seichen en ʼt Middelnederlandsch seken; misschien is het verwant met “zijgen” (Hoogduitsch seigen, seihen) = filtreeren (waarvan ook: sijpen, sijpelen, sijperen, Hoogduitsch sickern?); vergel. besjaicheln * en zie ook bij miegen * (Teuthon.), alsmede: miegijmke . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
zeiken , zeiken
, pissen. Hij (een kat op een zoldering) zeek ʼem net op zen kop. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
zeiken , zeiken
, pissen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
zeiken , zéêjke , zéîke
, a/ urineren, b/ drammen, c/ regenen; zékt stortregent. ’t régent det ’t zò zékt! Het regent dat het giet. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
zeiken , sjeiken
, urineren Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Winschoter bargoens, in: Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank |
zeiken , zoike , werkwoord
, 1. Zeiken, pissen. 2. (Hard) regenen. 3. Zeuren, zaniken. De vervoeging luidt: zoike – zeek – zeken. | Hai had weer in z’n broek zeken, ’t Zoikt van de lucht. Lèg toch niet zô te zoiken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
zeiken , zeike
, zeikde, haet gezeik , plassen. ’t Raengent, dat ’t zeik: het regent, dat het giet. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zeiken , zéjke
, urineren (van een dier). Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
zeiken , zeiken , sjeiken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook sjeiken = 1. urineren Een hond zeikt nooit tegen pepermuntblad (Eri), (fig.) Ik laot mij niet in de buze zeiken, ...miegen bedonderen (Hol) 2. zeuren Schei toch ies een keer uut te zeiken (Geb) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zeiken , zeiken
, plassen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
zeiken , zeiken
, (plat) 1. urineren; 2. zeuren Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zeiken , zeikn
, 1. pissen. 2. zeuren Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
zeiken , zéijke
, plassen , Lôt’tew aojge nie in’new’we zak zéijke. Laat jezelf niet in je zak plassen. Laat je niet bedonderen. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
zeiken , zeiken , werkwoord
, 1. urineren 2. met kracht weglopen (van vloeistof) 3. flink regenen 4. zeuren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zeiken , zaaike , werkwoord
, zaaik, zeek, gezeke , zeiken, urineren Hij hieuw effe op met ploege want d’r mos een paerd zaaike Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
zeiken , zèike , werkwoord
, zêkde, gezêk, zèikenterre , zeiken , (afw. vormen o.t.t. dich zêks, hër zêk, dier zêk) VB: Sjtop éffe, de mèr môt zèike.; urineren zèike; 't rengelt dat 't zêkstortregenen (het stortregent) 't rengelt dat 't zêk Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
zeiken , zèìjke
, plassen (urineren) Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
zeiken , zèijke
, zèkt zeek gezeeke , zeuren, zeiken , Ik vuujl me in m’n zakke gezeeke. Ik voel mij in mijn zakken gezeken. Ik voel me belazerd. , Ik moet nòddig zèijke. Ik moet heel erg zeiken. Ordinaire taal., ’t Reegent dè ’t zèkt. Het stortregent. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
zeiken , zeike
, zeiktj, zeikdje, gezeiktj , 1. urineren, plassen 2. zeuren , Inne bóks zeike van ’t lache/van angst. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
zeiken , zeike , werkwoord
, zeîktj/zeiktj, zeikdje, gezeîkdj/gezeikdj , 1. plassen; (koele inne grónjdj) zeike van gekkigheîd – gezegd van jonge meisjes die zich al te overdreven aanstellen om de aandacht van de jongens te trekken; het raengeltj det het zeîktj – het regent pijpenstelen/dat het giet; laot de katte mer zeike – laat de hele boel maar waaien, trek je maar nergens iets van aan 2. zeuren; neet zeike! – niet zeuren! zie ook lemmentere, meke, miemere, naaswatere, ummere, zemele Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
zeiken , zeike , werkwoord
, zeiktj, zeikdje, gezeiktj , plassen, zeuren Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
zeiken , zèèke , sterk werkwoord
, zèèke - zêek - gezeeke , "zeiken, zeuren; - in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij zèkt; - Et rèègent dèt zèkt; Van Delft - Een stelletje vroolijke biljarters kwam bij een misstoot tot den uitroep: ""'t Is mis, zee Koert en hij z–k naar de maan."" (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929); Henk van Rijen - ieder hondsgezèèk stin diejen hond te zèèke - om de haverklap... Dirk Boutkan (1996) - (blz. 40) verl. tijd: zêek, maar: zikte gij?; WBD III. 4. 2:38 'zeiken', ook: 'pissen', 'plassen', 'leuteren'; WBD III.1.1. lemma urineren - frequent Tilburgs: vooral noordelijk; WBD III. 1. 4:271 'zeiken' = aanhoudend klagen; WBD III. 4. 4:68 'regenen dat het zeikt' hard regenen; WBD III. 4. 4:73 'doorlopend zeiken' = aanhoudend regenen; Bosch zeike - plassen, regenen; over hetzelfde onderwerp blijven praten; A.P. de Bont – Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zä. ke(n), zw. ww. intr. 'zeiken' - zeiken, pissen; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - GEZEKEN: 3e hoofdvorm van 'zeiken'; daarnaast: gezeikt; ZEIKEN - wateren, sprekend van dieren; in gemeene taal ook v. menschen; Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - zèèke ww - zeuren; zèkt - zeikt; 't rèègent dèt zèkt - Het regent hard. Frans Verbunt (1996) - et zèkt de kaajen öt de grónd - het regent heel hard; — 2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'zèèke', met vocaalkrimping; zêek - zeikte; Frans Verbunt (1996) - meej ze zaat zêek ze; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEEK - 2e hoofdvorm van 'zeiken'" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |