Woord: zoek
zoek , zöcht , zocht, zuik
, (zelfstandig naamwoord); op de zöcht goan = iets gaan zoeken dat verloren is. West-Vlaamsch op zoek gaan, of zijn = zoeken. (De Bo). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
zoek , zuik
, zie: zöcht. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
zoek , zoek , (zelfstandig naamwoord)
, In de uitdr. op zoek gaan (of zijn), aan het zoeken gaan (of zijn). || Ik weet niet waarzo dat-i is; ik zel maar ers op zoek gaan Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
zoek , zuik
, zie zöcht *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
zoek , soek , m
, hond ’ne Goeje soek ’n Goedaardige man. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
zoek , zóch , mannelijk
, wrok. Eeme op zóch höbbe: iemand niet vertrouwen; niet kunnen uitstaan. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
zoek , zuu , zuke, te zuke, te zuuk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Ook zuke en te zuke (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), te zuuk (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), var. als bij zuken = zoek Atmit is de iensgezindheid wel ies zuke (Hgv), Hie hef dat boek zuuk maakt (Wes), Dat bouk is zuik (Eco), Die hamer is altied te zuke (Zdw), Want het onderknechien was te zuke en hij mus de koenen zöls hen ’t laand brengen (po), In het geharrewarre van de karmisse kuj mekare mal te zuke raeken (Smi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zoek , soek
, hond. ‘t is unne goeien soek, het is een braaf hondje. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
zoek , zuuk , zûûk
, (Kampen) zoek (zijn). Ook: zûûk (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
zoek , suuk , sukie , tussenwerpsel
, (veel gezegd) lokroep voor een schaap Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zoek , suuk , zelfstandig naamwoord
, de; (weinig gezegd) schaap; mooie sukies mooie schaapjes Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zoek , zuke , zelfstandig naamwoord
, g. lidw. in te zuke wezen zoek zijn: Bi’j een boer is ’t ark nog wel es te zuke, verder in te zuke raeken zoek raken en in te zuke brengen zoekbrengen, aan tijd besteden Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zoek , zuuk , zelfstandig naamwoord
, in op zuuk op zoek Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
zoek , [hond] , soek
, suukske , hond Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
zoek , zuuk , (bijwoord)
, zoek. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
zoek , soek , zelfstandig naamwoord
, hond (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
zoek , soek , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, hond (kindertaal), kluns Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |