Woord: zoette
zoette , zuitte
, zoetheid, het zoet van smaak zijn; zie: zuit. Gevormd als: grootte, van: groot, enz. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
zoette , zuitte
, zoetheid: is ’t goud van zuitte? = is de spijs of drank zoet genoeg?, vergel.: natten . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |