Woord: zwadbalk
zwadbalk , swatbalk
, de rug tusschen de stroken van het afgemaaide gras, te Haren, enz. swetkam genoemd. Oostfriesch swatkam, swatbalke, Engelsch swathbalk, swathbank (gewestelijk.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
zwadbalk , zwatbalk*
, (bldz. 583): voor het Engelsche “swathbalk” leze men liever “swathbank”, doch ook dit is alleen gewestelijk. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
zwadbalk , zwadbalk , de
, (hy:Beiler dingspel) = slecht gemaaide strook koren, waarbij de maaier het achtereinde van de zeis te hoog laat lopen, zodat er een strook blijft staan, ook zwadkam, zwienebak Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
zwadbalk , zwadbalke , zweebalke , zelfstandig naamwoord
, de 1. strookje gras dat door verkeerd maaien is blijven staan of daardoor hoger of lager is dan andere gedeelten 2. strook grond waarop het gemaaide gras ligt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |