Woord: aanranden
aanranden , anrantjen
, aanhouden, op straat staande houden, al is ’t ook alleen om een praatje te doen. Ook = aanranden van de eerbaarheid. Middelnederlandsch ranten = spreken; aanransen (17e eeuw) = aanranden, aangrijpen; Hooft aanranden = aanspreken, toespreken; Oostfriesch anranzeln, anranden = onbeschaamd aanspreken. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aanranden , aaranje
, ranjde aan, haet of is aageranjt , aanranden; brutaal aanspreken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aanranden , anranden , anraanden
, (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook anraanden (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) = 1. aanranden Zij hebt dat maegie op klaorlichte dag an eraand (Die) 2. ter sprake brengen (Zuidwest-Drenthe, zuid) Hij raandde mij er over an bracht het bij mij ter sprake (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanranden , anrannen , anranen
, (Kampen) aanranden. Ook: anranen (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
aanranden , anranen , werkwoord
, 1. aanranden 2. te lijf gaan anderszins 3. aanmanen te betalen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanranden , ònraande , zwak werkwoord
, ònraande - raande(n)aon - òngeraand , aanranden; Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANRANDEN - aanvallen om te berooven; aanklampen: de kleermaker randde hem op straat aan voor zijn schuld. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |