Woord: aanschijten
aanschijten , anschieten
, komen = al talmende eindelijk komen; doar komt hij nō eerst anschieten = daar komt hij eindelijk aandrentelen. (Niet van het Nederlandsche aanschieten = aankomen, toesnellen, maar van an, en: schieten (=schijten). Vgl. schietert. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aanschijten , anschieten , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. bedriegen (Zuidoost-Drenthe) Die vent hebt ze mal anscheten mit dat zwien (Klv) 2. er mee zitten (Zuidoost-Drents zandgebied) Die koe bin ik mooi met anscheten; hij houwt met melken (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanschijten , anschieten , werkwoord
, in anschieten kommen (met korte ie) (ermee) komen aanzakken, komen aanzetten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanschijten , añschijte , werkwoord
, schijt an, scheet an, añgeschete , [O] achteraankomen ’t Hêêle boeltie was al oitchebrand toen de brandweer kwam añschijte De hele zaak was al uitgebrand toen de brandweer er pas aan kwam Zie achteranschijte Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
aanschijten , [verklikken] , aansjiete
, verklikken, iemand verraden , Emes aansjiete. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |